Huiveringwekkend? Ja, op het eerste gezicht misschien wel, maar de experimentele massagraven van de Texas State University in de Verenigde Staten zijn er voor het goede doel. Ze moeten forensische experts helpen bij het oplossen van actuele misdaden en het vervolgen van daders. Daarnaast, en daar gaat het hier om, blijken wetenschappelijke grafexperimenten ook van nut voor archeologen en dus voor de geschiedschrijving.
Het massagravenproject in Texas is in zijn soort uitzonderlijk. Op diverse plaatsen in de wereld wordt geëxperimenteerd met individuele graven. Gedoneerde lichamen worden onder verschillende omstandigheden begraven, waarna wordt bestudeerd hoe de ontbinding verloopt. Wetenschappers spreken van tafonomische processen.
Op dit moment wordt zulk onderzoek gedaan op elf plaatsen in de wereld: acht in de VS, één in Australië (University of Technology Sydney), één in Canada (Université du Québec-Trois Rivières) en één in Europa, namelijk in Nederland in een hoekje van het terrein van academisch ziekenhuis AMC in Amsterdam. Over die laatste faciliteit verderop meer.
Een experiment met een massagraf is wel eens gedaan aan de Universiteit van Tennessee (VS) en ook aan de University of Technology Sydney. Maar onder de vleugels van de Texas State University worden permanent experimentele massagraven onderzocht (naast overigens individuele graven). Op de Freeman Ranch in San Marcos beschikt de Forensic Anthropology Research Facility (FARF) van Texas State University daarvoor over een onderzoeksterrein van 10,5 hectare (zo’n vijftien voetbalvelden). In zijn soort is het de grootste onderzoeksfaciliteit ter wereld.
Overigens moeten we ons van wetenschappelijke massagraven geen overdreven voorstelling maken met in het achterhoofd gruwelijke foto’s die bekend zijn uit bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog. Meestal gaat het bij wetenschappelijke experimenten om grafkuilen met plaats voor drie tot zes lichamen.
Op 20 juni 2024 vertelde Hayley Louise Mickleburgh in Amsterdam op de wetenschappelijke AHM Conference 2024 over het massagravenproject in Texas. Archeologe Mickleburgh is opgeleid in Leiden, specialiseerde zich in de forensische archeologie en is nu verbonden aan zowel de Universiteit van Amsterdam als de Texas State University. Ze ontwikkelde het massagravenproject in Texas en leidt het ook. In 2008 werd in San Marcos, Texas, begonnen met experimenteel gravenonderzoek, in 2021 ging onderzoek naar massagraven er van start.
Doel van het Mass Grave Project is toepassing, verbetering en ontwikkeling van methoden voor het opsporen, opgraven (zonder bewijsmateriaal te verstoren) en documenteren van massagraven plus het trainen van specialisten op dit gebied. Gewerkt wordt onder meer met virtuele 3D-modellen, grondradar (GPR, ground-penetrating radar), elektrische weerstandstechniek (ERT, electrical resistivity tomography) en elektromagnetische techniek (EM).
De bedoeling is dat met de uitkomsten van het project in de forensische praktijk kan worden gereconstrueerd wat op een plek des onheils is gebeurd en wanneer. Voor het in de praktijk brengen en toetsen van de wetenschappelijke bevindingen werkt het Texaanse massagravenproject samen met de in Den Haag gevestigde International Commission on Missing Persons (ICMP).
In San Marcos worden niet alleen experts getraind uit de VS, maar ook uit bijvoorbeeld Irak, Mexico, Libië, Armenië en Oekraïne. Financiële steun krijgt het project ook uit Nederland, namelijk van het Leidse universitaire Prof. dr. A.W. Byvanck Fonds en van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen.
Recente voorbeelden
Bij massagraven gaan de gedachten al snel naar het wat recentere of verdere verleden in Duitsland, Polen en een aantal landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika, naar gruwelijke gebeurtenissen dus die in tijd en/of afstand relatief ver weg zijn. Ontnuchterend is echter wat Mickleburgh in 2022 vertelde aan de Nederlandse editie van platform Vice:
Naar schatting verdwijnen er jaarlijks zo’n tienduizend mensen ter wereld in een massagraf.
Daarbij gaat het geregeld om massagraven als stille getuigen van door mensen bedreven gruwelen, maar beslist niet altijd. Ook door natuurlijke oorzaken kunnen menselijke resten massaal bedolven raken. Denk aan grote aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en tsunami’s.
Daarnaast maken ook mensen na natuur- en andere rampen en bij pandemieën wel massagraven. Dat blijkt onder meer uit een rapport dat Agnès Callamard, (toen nog) speciaal rapporteur van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, in oktober 2020 afleverde. Ze herinnerde er bijvoorbeeld aan dat ‘de Covid-19-pandemie leidde tot massabegravingen van Manaus, Brazilië, tot New York, waarvan sommigen kwalificeren als massagraven’.
In het VN-rapport wordt ook kort gememoreerd dat herdenkings- en herinneringscultuur niet altijd goed samengaan met wetenschappelijk onderzoek. Ten aanzien van holocaust-sites bestaat bijvoorbeeld discussie of opgraving in strijd is met de joodse wet (Halacha) of niet. In Cambodja werden veel killing fields weer in gebruik genomen voor landbouw. Hier en daar kregen nabestaanden van vermiste Cambodjanen een schedel mee (waarvan ze wisten dat die niet van hun dierbare was). En ter herinnering aan de gruwelen zijn in dat land stupa’s gebouwd met daarin schedels en andere botten. In Rwanda organiseerde de overheid op een aantal plekken exposities waar ook aangetroffen menselijke resten te zien waren.
Samenwerking met archeologen
Er zijn uiteraard ook zat gruwelplekken waar wetenschappelijk onderzoek wél goed mogelijk is. Een bepaald niet nieuwe vraag is of verschillende disciplines elkaar daarbij kunnen helpen. De overtuiging dat het antwoord ‘ja’ is, wint veld, maar nog niet zo lang geleden vielen ook veel sceptische opvattingen te beluisteren.
Een fraai voorbeeld noemde archeoloog Ivar Schute in 2016 in een beschouwing. Hij wees op de bekende Slag bij de Little Bighorn (25 en 26 juni 1876) tussen diverse indianenstammen en troepen van de Amerikaanse generaal George Custer. ‘Custer’s Last Stand’ wordt de door de indianen gewonnen krachtmeting wel genoemd. Mogen we historici geloven, dan is Custer op heroïsche wijze aan zijn eind gekomen met zijn samengedrongen troepen. Maar nadat ze ter plekke hadden gezocht naar munitieresten kwamen archeologen in 1983 tot een heel ander beeld: Custers troepen waren verbrokkeld geraakt en ten prooi gevallen aan chaos.
Schute wierp de vraag op of archeologen kunnen bijdragen aan het ontrafelen van gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Het is immers ‘een periode in onze geschiedenis waarover extreem veel historische informatie beschikbaar is’, aldus Schute. Hij gaf een treffend voorbeeld van de toegevoegde waarde die archeologie toch kan hebben. Na opstanden in de vernietigingskampen Sobibor en Treblinka werden die op bevel van de nazi’s in 1943 met de grond gelijk gemaakt en gecamoufleerd met naaldbomen. Door die bosaanplant konden zelfs voormalige kampgevangenen zich later ter plekke niet meer oriënteren. Pas in 2014 werden de fundamenten teruggevonden van de gaskamers in Sobibor. Dus ja, concludeerde Schute, wetenschappers uit verschillende disciplines, in dit geval historici en archeologen, kunnen elkaars werk wel degelijk aanvullen en moeten dus meer samenwerken.
In een reactie plaatste historicus Martijn Eickhoff (sinds 2021 directeur van het NIOD) enkele kanttekeningen, maar met Schutes conclusie dat samenwerking van historici en archeologen nuttig en gewenst is, was hij het zeer eens. Hij wees erop dat historicus Piet Kamphuis, tot 2017 directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, dat anders zag. Citaat van een nogal sceptische Kamphuis: “Archeologie kan (…) wellicht en marge nog iets (…) toevoegen’’. Eickhoff verwierp het als ‘een interdisciplinaire kortsluiting’.
Voorbeelden
Uit drie voorbeelden blijkt dat er ook wetenschappers zijn die wél open staan voor gebruikmaking van technieken en resultaten uit andere disciplines. Het gaat om archeologische projecten in Baden-Württemberg (Duitsland), in de Sado-vallei (Portugal) en in het Noord-Hollandse West-Friesland.
In Baden-Württemberg richtten onderzoekers een nieuwe blik op het grafheuvellandschap rond het oeroude fort Heuneburg, bijna twintig kilometer ten oosten van Sigmaringen. Steunend op gegevens van eerdere opgravingen gingen ze Tumulus 18 van de Speckhau-grafheuvelgroep te lijf met 3D-techniek. De bekeken grafheuvel stamt uit de IJzertijd (700-400 voor Christus). De onderzoekers waren vooral benieuwd of de ook bij tafonomisch onderzoek gebruikte 3D-techniek nuttig kan zijn voor ‘klassieke’ archeologen. Dat bleek het geval. Door van Tumulus 18 een virtueel driedimensionaal beeld te maken kwam aan het licht in welke volgorde begravingen hebben plaatsgevonden.
Een heel andere klus was het nieuwe onderzoek van graven op de vindplaatsen Arapouco en Poças de S. Bento in de Sado-vallei in het zuidwesten van Portugal. Het betreft graven uit het Laat-Mesolithicum, ruwweg zeven- à achtduizend jaar oud. Er werd onder meer gebruik gemaakt van twee herontdekte fotorolletjes, volgeschoten tijdens opgravingen in 1960 en 1962. De onderzoekers gebruikten naast de (niet altijd even perfecte) foto’s ook tafonomische kennis en onderzoekstechnieken. Het leidde tot nieuwe resultaten.
Het opmerkelijkst is de vaststelling dat twee lichamen niet als ’verse kadavers’ (een term van de onderzoekers) in graven zijn gelegd, maar dat ze vóór begraving zijn gemummificeerd en bovendien goed samengevouwen. Waarom dat is gedaan is onbekend. Wel merken de onderzoekers op dat een gemummificeerd en samengevouwen lichaam lichter en compacter is en dus makkelijker kan worden vervoerd naar de laatste rustplaats. Ook schrijven ze dat mummificering van een lichaam in het mediterrane klimaat van zuid-Portugal vrij eenvoudig kan worden uitgevoerd, zeker als het lichaam op een stelling boven de grond wordt geplaatst waardoor vocht goed kan wegvloeien.
Het derde en laatste voorbeeld betreft hernieuwd onderzoek bij het Westfriese Oostwoud op perceel De Tuithoorn. In twee grafheuvels waren daar al opgravingen gedaan in 1956 en 1957. De grafheuvels waren in gebruik in drie perioden tussen de jaren 2500 en 1700 voor Christus. De toenmalige bewoners van het gebied behoorden tot de Klokbekercultuur. Bij het nieuwe onderzoek is gebruik gemaakt van zowel de oude onderzoeksgegevens als van nieuwe 3D-techniek, tafonomische kennis en de vruchten van de daarmee verwante archeothanatologie. In die laatste term is het Griekse woord thanatos (ϑανατος = dood) te herkennen. Archeothanatologie bekijkt de effecten van het begraafproces op het skelet. Dan kan onderscheid worden gemaakt tussen het effect van natuurlijke processen en dat van menselijk handelen.
De onderzoekers deden een ‘case study’ naar de restanten van een man die ongeveer 1,70 meter lang was en bij overlijden tussen de zesentwintig en vijfendertig jaar oud. Zijn begraafplek is verstoord, maar al zijn botten zijn in kaart gebracht. Conclusie van de onderzoekers: het graf en daarmee de menselijke resten zijn al een paar jaar na begraving verstoord en wel door een ploeg die van west naar oost over het terrein is bewogen. Ze schetsen het beeld van twee mensen die het land bewerkten, de een aan de ploeg, de ander zaad strooiend in de verse voren. Tijdens dat werk moet plots een losse arm tevoorschijn zijn gekomen. De landbouwers hebben die weer begraven en gingen verder met hun werk.
Grafwetenschap in Amsterdam
Het zoeken naar een plek in Amsterdam voor een begraafplaatsje voor wetenschappelijk onderzoek begon in 2011. Uiteindelijk viel het oog op een uithoek van het terrein van academisch ziekenhuis AMC. Gekozen werd voor de wat ingewikkelde maar wel precieze naam Amsterdam Research Initiative for Sub-surface Taphonomy and Anthropology (ARISTA, Amsterdams onderzoeksinitiatief voor ondergrondse tafonomie en antropologie).
Inclusief ruimte voor geavanceerde meetapparatuur beslaat het terrein 32 bij 18 meter. Er is plaats voor dertig tot vijftig graven en controlekuilen. In die laatste worden geen lichamen gelegd, zodat het verschil kan worden gezien met wat er precies gebeurt met de grafkuilen waarin wél lichamen liggen. Het terrein is afgeschermd met een omheining waar niet doorheen kan worden gekeken. Die is drie meter hoog en steekt een meter in de grond om mensen en grotere dieren als honden, vossen, konijnen en hazen buiten de deur te houden.
De eerste begraving vond plaats op 20 maart 2018. Lichamen worden in vrij ondiepe graven gelegd, omdat dat de manier is waarop criminelen vaak de lichamen van hun slachtoffers verbergen.
Inmiddels bevindt zich op het begraafplaatsje ook een massagraf, zij het klein van omvang. Het biedt plaats aan drie lichamen en is aangelegd voor trainingsdoeleinden, zo laat hoogleraar klinische en vergelijkende morfologie Roelof-Jan Oostra desgevraagd weten.
Donatie van lichamen
Lichamen doneren voor grafprojecten is een bijzondere vorm van het lichaam na overlijden ter beschikking stellen van de wetenschap. De regels daarvoor verschillen per land. Zo moet iemand (of zijn of haar nabestaanden) in de VS het lichaam na overlijden doneren aan een specifiek genoemde wetenschappelijke instelling. In Nederland kan dat wel maar hoeft het niet.
Op de website van de Texas State University staat dat voor FARF-projecten vanaf 2008 tot nu (eind 2024) ongeveer 650 donoren hun lichaam ter beschikking hebben gesteld, terwijl zo’n duizend mensen voorlopig zijn geregistreerd als donor. Na gebruik van de lichamen worden de botten opgeslagen in de FARF-collectie voor toekomstige onderzoeks- of onderwijsdoelen.
In Nederland is zulke donatie geregeld in de Wet op de lijkbezorging. Die kent drie eindbestemmingen voor lichamen van overledenen: begraven, cremeren of doneren voor de wetenschap. In dat laatste geval worden lichamen bij medische faculteiten voornamelijk gebruikt voor onderwijs- en trainingsdoelen. Standaard worden gedoneerde lichamen na gebruik gecremeerd.
Omdat de Wet op de lijkbezorging dateert uit de jaren vijftig staat er niets in over doneren voor tafonomisch onderzoek, dus voor gebruik op een wetenschappelijk begraafplaatsje zoals dat in Amsterdam. Daarom kwam in 2013 overleg op gang tussen de wetenschap en de ministeries van Binnenlandse Zaken, Justitie en Volksgezondheid. Besloten werd (potentiële) donoren de mogelijkheid van een ‘opt out’ te geven: ze kunnen dan bepalen dat hun lichaam wel ter beschikking komt van de wetenschap, maar niet voor tafonomisch onderzoek. Van de acht medische faculteiten in Nederland heeft die van de Universiteit van Amsterdam het groot donorprogramma voor lichamen. Gewoonlijk staan er zo’n zesduizend donoren geregistreerd in een cirkel tot honderd kilometer van Amsterdam, wat betekent dat er jaarlijks ongeveer tweehonderd gedoneerde lichamen beschikbaar komen.
Bronnen ▼
-https://www.txst.edu/anthropology/facts/labs/farf.html
-https://www.vice.com/nl/article/ontbinding-lijken-massagraf-onderzoek/
-Human Rights Council, 2020. “Report of the Special Rapporteur on Extrajudicial, Summary or Arbitrary Executions: Mass Graves, Highlighting the Multitude of Sites of Mass Killings and Unlawful Deaths Across History and the World.” Zie https://digitallibrary.un.org/record/3888738.
-Kennedy O. Doro, Amar M. Kolapkar, Carl-Georg Bank, Daniel J. Wescott, Harley L. Mickleburgh: Geophysical imaging of buried human remains in simulated mass and single graves: Experiment design and results from pre-burial to six month after burial. Forensic Science Volume 335, June 2022.
-Ivar Schute: De wetenschappelijke betekenis van archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog. Tijdschrift voor Geschiedenis, Volume 129, Issue 2, juni 2016.
-Martijn Eickhoff: De wetenschappelijke emancipatie van archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog en het belang van maatschappelijk engagement. Tijdschrift voor Geschiedenis, Volume 129, Issue 2, juni 2016.
-Kevin Garstki, Bettina Arnold, Matthew L. Murray: Reconstituting community: 3D visualization and early Iron Age social organization in the Heuneburg mortuary landscape. Journal of Archeological Science 54 (2015).
-Rita Peyroteo-Stjerna, Liv Nilsson Stutz, Hayley Louise Mickleburgh and Joao Luis Cardoso: Mummification in the Mesolithic: New Approaches to Old Photo Documentation Reveal Previously Unknown Mortuary Practices in the Sado Valley, Portugal. European Journal of Archeology 25 (3) 2022.
-Hayley L. Mickleburgh, Liv Nilsson Stutz & Harry Fokkens: Digital Archeology of Death and Burial: Using 3D Reconstruction, Visualization and Simulation to Frame Past Experience. In: Joacim Hansson and Jonas Svensson (eds.): Doing Digital Humanities. Concepts, Approaches, Cases (Växjö 2020).
-Mihai Gligor: The Archeology of Death: Archeothanatology. An Introduction. In: Mihai Gligor (ed.): Annales Universitatis Apulensis, Series Historica 18/II, Archeothanatology: An Interdisciplinary Approach on Death from Prehistory to the Middle Ages (Alba Iulia 2014).
-Roelof-Jan Oostra et al.: Amsterdam research Initiative for Sub-surface Taphonomy and Anthropology (ARISTA) – A taphonomic research facility in the Netherlands for the study of human remains. Forensic Science International 317 (2020).