Zeer binnenkort, op 20 januari 2025, wordt politiek populist Donald Trump opnieuw president van de Verenigde Staten. Wat van zijn nieuwe ambtstermijn te verwachten is, valt als actuele kwestie buiten het kader van Historiek. Maar achterom kijken kan ook, want wetenschappers hebben uitgezocht hoe populistische regeringsleiders sinds 1900 economisch presteerden. Meestal brachten ze hun land economische schade toe.
Beginnend bij het jongste verleden stelden vier economen in maart 2021 de vraag: wat betekende Donald Trump in zijn eerste termijn als president (2017–2021) voor de economie van de Verenigde Staten? Tot de Covid 19-pandemie voorjaar 2020 toesloeg, deed de Amerikaanse economie het goed. Benjamin Born (Frankfurt School of Finance & Management), Gernot Müller (Universität Tübingen), Moritz Schularick (Universität Bonn en Sciences Po, Parijs) en Petr Sedláček (University of Oxford) vroegen zich af of die goede economische prestatie op het conto van Trump kan worden geschreven.
Om daar achter te komen construeerden ze als vergelijkingsmateriaal een ‘dubbelganger’ van de Amerikaanse economie. Die stelden ze samen uit een mix van zestien andere nationale economieën. In die mix lieten ze de Britse economie meewegen voor 27 procent, de Nederlandse voor minder dan 1 procent.
Het relatief grote gewicht van de Britse economie betekende wel een risico. Pas eind 2020 stapte het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, maar al direct na het referendum daarover (juni 2016) had de komende Brexit een flink negatieve invloed op de Britse economie. Dat zou dus ook aan de economische prestaties van de dubbelganger afbreuk doen, waardoor de prestaties van de Amerikaanse economie onder Trump daarbij wellicht des te fraaier zouden afsteken.
De onderzoekers keken vervolgens hoe de Amerikaanse economie onder Trump het deed ten opzichte van de dubbelganger zonder Trump en diens beleid. Vier ijkpunten werden bezien: het bruto binnenlands product (bbp, de totale toegevoegde waarde van alle eindproducten en diensten in een land in een jaar), de werkgelegenheid, de beroepsbevolking (het aantal mensen dat werkt of wil werken) en het werkloosheidspercentage.
En zie. In de eerste drie Trump-jaren deden de economieën van de VS en van de dubbelganger het even goed. En dat ondanks het genoemde risico dat Trumps Amerikaanse economie onverdiend gunstig zou kunnen afsteken bij de dubbelganger-economie.
Door de Covid-pandemie in het laatste jaar van Trumps eerste termijn kelderden beide economieën. Het Amerikaanse bbp presteerde ietsje beter dan dat van de dubbelganger, maar ten aanzien van de arbeidsmarkt (werkgelegenheid, beroepsbevolking en werkloosheid) deden de VS het juist wat slechter. Voor de onderzoekers was het bij elkaar genomen aanleiding te concluderen dat er tijdens de Covid-golf geen duidelijk Trump-effect was.
Datzelfde geldt voor heel Trumps eerste termijn: hoegenaamd geen aanwijzingen voor een Trump-effect. Diens claim dat de economie het juist dankzij hem goed deed, verwijzen de auteurs daarom naar het rijk der fabelen. Tegelijk maken ze nóg een opmerking: er zijn evenmin aanwijzingen dat Trumps beleid de Amerikaanse economie heeft beschadigd.
Historische data
Dat laatste is interessant aangezien regerende populisten meestal een negatieve invloed hebben op de economie van hun land. Dat blijkt althans duidelijk uit een studie van economen Manuel Funke, Christoph Trebesch (beiden Institut für Weltwirtschaft Kiel) en (opnieuw) Moritz Schularick. Om uit te zoeken hoe het beleid van populisten economisch uitpakt, stelden ze een ‘database’ samen die de jaren 1900-2020 bestrijkt. Daarin komen zestig landen op alle continenten voor (samen goed voor 95 procent van de waarde van de wereldeconomie) en 1.482 leiders die bij elkaar 1.853 termijnen voor hun rekening namen als president of minister-president.
Van al die regeringsleiders voldeden er 51 (3,4 procent) aan de definitie van de auteurs voor het begrip populist. Dat is op zichzelf niet veel. Maar de onderzoekers (ze schreven in 2020, een bijgewerkte versie in 2022) wijzen er wel op dat er nog nooit zoveel populisten aan regeringstouwtjes trokken als in 2018: in zestien van de zestig bekeken landen (dus ruim een kwart). Onder hen bijvoorbeeld Viktor Orbán, premier van Hongarije sinds 2010 (en ook al van 1998 tot 2002).
Definitie populist
De onderzoekers kozen voor de onder hedendaagse politieke wetenschappers gangbare definitie van populisten. “We definiëren een leider als populist als hij of zij de maatschappij verdeelt in twee kunstmatige groepen – ‘het volk’ versus ‘de elites’ – en dan claimt de enige vertegenwoordiger te zijn van het echte volk.’’ Ook schrijven ze:
Populisten verbeelden ‘het volk’ als de lijdende, inherent goede, deugdzame, authentieke, gewone en normale meerderheid, waarvan de wil wordt belichaamd door de populistische leider. Daartegenover is ‘de elite’ een inherent corrupte, op eigenbelang gerichte, machtsbeluste minderheid (…).
Toch kan het soms lastig zijn uit te maken of een regeringsleider wel of niet binnen de definitie valt. Om discussie daarover te vermijden is in deze studie ‘de lat hoog gelegd’. De auteurs wijzen op charismatische leiders als Margaret Thatcher, Vladimir Poetin, Ronald Reagan en Nicolas Sarkozy. Die kozen of kiezen geregeld voor confronterend taalgebruik en een versimpelde voorstelling van zaken, maar ze vallen strikt genomen toch niet binnen de geformuleerde definitie van populist. Iets soortgelijks geldt voor communisten als Lenin (Rusland) en Mao Zedong (China). De auteurs plaatsten ze daarom allemaal in het hokje ‘borderline’, grensgevallen. Ze telden niet mee in het onderzoek.
Voor de volledigheid: Nederland en België zijn wel in de database opgenomen, maar niet als leveranciers van populistische regeringsleiders. Dat zou ook niet het geval zijn geweest als 2024 nog zou zijn bekeken. Geert Wilders (PVV) geldt als populist en valt ook binnen de definitie van de onderzoekers. Maar aan het andere gehanteerde criterium (president of premier zijn) voldoet hij niet.
Links, rechts en bbp-ontwikkeling
De 51 populistische regeringsleiders sinds 1900 die de onderzoekers telden, vallen te verdelen in twee groepen: linkse en rechtse. Linkse populisten hebben volgens de auteurs een economisch getint verhaal, ze richten zich tegen financiële en kapitalistische elites die in hun ogen het land plunderen ten koste van het volk. Het betoog van rechtse populisten is cultureel getoonzet. Het richt zich tegen een derde groep (naast ‘het volk’ en ‘de elites’): buitenlanders, etnische en religieuze minderheden die volgens de populisten de nationale identiteit en cultuur bedreigen, maar die door elites (vooral de politieke elite) worden beschermd tegen de wil van het volk.
Om te beoordelen hoe populistische regeringsleiders tussen 1900 en 2020 presteerden, keken de onderzoekers voornamelijk naar de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking. De bbp-ontwikkeling van landen in populistische regeerperioden vergeleken ze op diverse manieren. Ten eerste met landen met soortgelijke economieën maar zonder populistisch leiderschap. Ook is gekeken naar het langjarige bbp-groeipad van het populistisch geregeerde land in niet-populistische regeerperioden. En tot slot is de bbp-ontwikkeling per land in populistische regeerperioden afgezet tegen de wereldwijde bbp-ontwikkeling in diezelfde perioden.
Negatieve invloed
Uitkomst van alle berekeningen: in economieën met populisten aan het roer groeit het bbp door de bank genomen per jaar 0,8 tot 1,0 procentpunt minder dan in landen zonder populistische regeringsleiders. Vijftien jaar na het aantreden van een populist bleek de omvang van de economie zo’n 10 procent achterop geraakt. Ook bleek dat de negatieve invloed van populisten op de economie nog een poos doorwerkt nadat ze als regeringsleiders zijn vertrokken. En bij dat alles maakt het maar weinig uit of het ging om rechtse of linkse populisten, al deden de rechtse het ietsje minder slecht dan de linkse.
Interessant is ook de conclusie dat in het algemeen economieën in de eerste drie jaar van populistisch bewind niet slechter presteerden dan economieën met niet-populistisch leiderschap, maar dat daarna stagnatie flink inzette. Dat doet denken aan Trumps eerste presidentiële termijn, waarin de Amerikaanse economie het in de drie jaar tot de Covid 19-uitbraak goed bleef doen.
Overigens waagden de onderzoekers van populistisch geregeerde economieën zich niet aan uitspraken over Trumps eerste termijn, maar wel meldden ze dat ze in slechts twee gevallen een verband zagen tussen een populistische regeringsleider en duurzame economische groei: Getúlio Vargas in zijn tweede termijn (1950-1954) als president van Brazilië en Evo Morales, die van 2006 tot 2019 president van Bolivia was.
Ongelijkheid, vrijhandel en democratische instituties
Naast de hoofdzaak – de ontwikkeling van het bruto binnenlands product – hebben de auteurs van deze studie ook enkele andere indicatoren heel beknopt bekeken aan de hand van gegevens van onder meer de World Inequality Database, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Een van die indicatoren is financiële ongelijkheid in een land. Populisten, aldus de auteurs, bepleiten ‘sociale rechtvaardigheid’ voor ‘het volk’. Maar in elk geval de eerste tien jaar na het aantreden van populistische regeringsleiders veranderde er niets aan de arbeidsinkomensquote. Dat is het aandeel van de factor arbeid (waarop ‘het volk’ is aangewezen) in het nationaal inkomen. De bestaande ongelijkheid bleef dus in stand.
Ook keken ze naar de vrijheid van handel en financieel verkeer. Populisten beloven vaak ‘het volk’ te beschermen tegen bedreigingen van buiten (buitenlandse ondernemingen, investeerders, organisaties en immigranten). Een van de middelen die ze wel inzetten is verhoging van importtarieven. Op grond van beschikbare cijfers noteren de auteurs dat populisten in de onderzochte periode schade toebrachten aan de internationale economische integratie, wat geldt als nadelig voor economische prestaties.
De kracht van democratische instituties is in deze studie het laatste aandachtspunt. De auteurs stellen zich op het breed gedragen standpunt dat juridische bescherming van markten en investeringen goed is voor de economie. Ze keken daarbij naar onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, naar vrije en eerlijke verkiezingen en naar persvrijheid. Onderzoek van anderen, schrijven ze, heeft uitgewezen dat populisten de neiging hebben de ‘institutionele kwaliteit’ te verzwakken.
Alles overziend concluderen de onderzoekers: “Populistische leiders zijn slecht voor de economie”. Zulke leiders beloven ‘het volk’ economische verbetering, maar ze leveren niet, zo blijkt uit de geschiedenis sinds 1900.
Hoe populist Adolf Hitler aan de macht kwam
Populisten in de Trêveszaal
Bronnen ▼
– Manuel Funke, Moritz Schularick, Christoph Trebesch: Populist Leaders and the Economy. CEPR Discussion Paper 15405 (revision) (London June 2022).