Het fraaie boek Op de kaart biedt een fascinerende rondreis door de veelzijdige cartografische wereldgeschiedenis. Met zijn aanstekelijke en boeiende schrijfstijl zet de Britse journalist en non-fictie schrijver Simon Garfield het verleden op de kaart. Of, beter gezegd: de kaart op het verleden. Maar kaart Garfield alles aan, of vergeet hij wat?
De oudst bekende wereldkaarten zijn aangetroffen op rotswanden en gaan terug tot 12.000 voor Christus. Veel meer is er qua cartografie over deze tijd niet bekend, dus maakt de auteur algauw een sprong naar de Klassieke Oudheid. De belangrijkste denkers over geografie waren toen Herodotus, Homerus, Pythagoras – die al in de vijfde eeuw voor Christus suggereerde dat de aarde een bol is – en Claudius Ptolemeus (ca. 120 na Chr.) wiens kaarten nog eeuwenlang invloedrijk zouden blijven en bijvoorbeeld meegingen op de reis van Columbus in 1492. Deze vroege kaartenspecialisten stelden de wereld voor als een driedeling in Azië, Europa en ‘Libya’ (=Afrika).
Ongelukje van Caesar
Hun geografische beschrijvingen en kaarten belandden vanaf 323 v.Chr. in de Grote Bibliotheek van Alexandrië. Deze bibliotheek brandde in 48 v.Chr. af – door een ongelukje dat Julius Caesar veroorzaakte toen hij zijn eigen schepen in brand stak om de Egyptenaren onder leiding van Ptolemeus XIV te dwarsbomen – en werd uiteindelijk in 641 na Chr. definitief verwoest door de Arabieren. Deze totale vernietiging vond naar verluidt plaats onder de regering van kalief Omar
Staat er hetzelfde in als in de Koran dan hebben we die boeken niet nodig; en staat er iets anders in, dan zijn ze overbodig; dus… vernietig alles.
Door beide onbesuisde acties gingen tal van originele cartografische en geografische werken verloren, onder ander de wereldkaart van Eratosthenes uit 194 v.Chr. , de zeventiendelige ontzagwekkende boekenserie van historicus Strabo uit 7 v.Chr., Geographica, dat een geografische beschrijving van de wereld bevatte en diverse beroemde kaarten van Ptolemeus. De wereld leek, aldus Garfield, gedurende eeuwen terug te vallen in ‘cartografisch donkere tijden’ (42).
Draken
De kaarten in de Middeleeuwen waren vooral godsdienstig en moraliserend van karakter. In deze kaarten stond, zowel bij Arabische als Europese kaartenmakers, Jeruzalem centraal. Duidelijk komt dit naar voren in een kaart uit circa 1285, Mappa mundi, die te zien is in de Hereford Cathedral in Engeland.
Dit type kaarten had een zogenoemd T-O-patroon, waarbij de dwarsligger van de T de Middellandse Zee voorstelde, met een driedeling in Azië, Europa en Afrika. Bovenin beeldden de kaartenmakers de hemel af, terwijl de hel onder de aardbodem lag. Gebieden die men niet kende of als gevaarlijk beschouwde, kleurden de cartografen in met fabelachtige wezens, monsters en/of draken. Het doel van deze kaarten was dan ook niet primair om het reizen te vergemakkelijken, maar om een godsdienstig, filosofisch of politiek denksysteem aan de wereld op te leggen.
Wijnland of Amerigo?
In de hoofdstukken 3 tot en met 6 passeren allerlei beroemde kaarten uit de Middeleeuwen en Renaissance de revue. Zoals de Beatuskaart (eind achtste eeuw) met daarop Adam en Eva en een mysterieus vierde continent, de in een bijbeltje opgetekende Gebedenboekkaart (ca. 1265), de Mappa Mundi van Andrea Bianco uit 1436 met daarop – ogenschijnlijk – de eerste afbeelding van de Noordpool en ten slotte de Lenox Globe uit 1505, compleet met allerlei draken die onbekende gebieden opvulden.
Beroemd is de zeer gedetailleerde kaart van de Venetiaanse monnik Fra Mauro. Op inspiratie van de beschrijvingen en kaarten van Marco Polo fabriceerde hij in 1459 een wereldkaart met daarop 3000 plaatsnamen, voorzien van uitgebreid schriftelijk commentaar.
Boeiend is het verhaal “Het Vinland-mysterie”. In 1957 vond de Amerikaanse winkelier Laurence Witten in een Geneefse winkel een oude kaart op perkament met daarop afbeeldingen van Amerika. Deze Vinlandkaart (de Noormannen noemden Amerika ‘Wijnland’) zou, indien hij geen vervalsing was, aantonen dat de Noormannen het continent Amerika al 500 jaar eerder hadden ontdekt dan Christoffer Columbus en Amerigo Vespucci. Garfield beschrijft de hele discussie rond de echtheid van de kaart. De apotheose komt als Witten een werk vindt uit diezelfde tijd, met exact dezelfde paginagrootte, perkamentstructuur en typologieën die onomstotelijk duidelijk maken dat de Vinlandkaart echt is. Voor 300.000 dollar koopt Yale de kaart op en maakt de bevindingen in 1965 wereldkundig via een uitgebreide publicatie met wetenschappelijke argumenten voor de echtheid van het document.
Atlas
In 1595 bracht de Vlaming Gerardus Mercator zijn gigantische vijfdelige werk Atlas van Mercator uit. Hiermee introduceerde hij het woord ‘atlas’ in het wereldwijde vocabulaire. Interessant is hoe het godsdienstige aspect nog steeds een belangrijke rol speelde in de cartografie: Mercators atlas werd voorafgegaan door een dissertatie over de schepping. Daarbij bevatte het 107 belangrijke en uitvoerige kaarten.
Dit werk was kwalitatief in elk geval een stuk beter dan Mercators wereldkaart uit 1569. deze kaart bevatte tal van vervormingen en beeldde diverse landen en gebieden veel te groot af.
Spookbeelden
In de volgende hoofdstukken, 9 tot en met 15, maakt de schrijver door zijn themakeuze duidelijk dat hij een trotse Brit is. Met name zeer uiteenlopende kaarten van Engelse origine uit de negentiende eeuw staan in deze hoofdstukken in het middelpunt. Hoofdonderwerpen zijn de ontwikkeling van Londense stadskaarten, Britse koloniale landmetingen, ziektestipkaarten (bedoeld om ziektes als cholera te traceren), schatkaarten, een geheimzinnige Engelse ‘moordkaart’ uit 1817 die een belangrijke rol in het proces tegen de vermoedelijke moordenaar speelde en ten slotte de legendarische kaarten van de Londense ondergrondse van Harry Beck.
Hoofdstuk elf verdient het om eruit gelicht te worden. Dit deel behandelt de legendarische “Kongkaart” (1798) van de Engelse majoor en cartograaf James Rennell. Hij verzon in West-Afrika een duizenden kilometers lang gebergte, het Konggebergte (wellicht was King Kong-gebergte een betere benaming geweest) en tekende deze in op kaart. Deze Kongkaart was ‘een van de grootste spookbeelden uit de geschiedenis van de cartografie’, aldus Garfield. Ruim vijftig jaar lang hield de mythe stand en tekenden talloze kaartenmakers het mythische Konggebergte in op hun eigen kaarten.
Spannende openhaardverhalen
Het boek gaat richting einde via diverse hoofdstukken over de uiteenlopende functies van kaarten. De ontwikkeling van de reisgids slurpt de nodige inkt op, maar ook de rol van kaarten in films en boekenseries als Casablanca, Harry Potter, the Muppets en Indiana Jones. Evenmin vergeet Garfield de geschiedenis van de globe, waarvan het oudste (Duitse) exemplaar uit 1492 stamt, de passie van de kaartendief, de rol van de cartografie in spellen en games, de kaart van Albert Einsteins hersenen en digitale navigatiemiddelen als Google Maps en Google Earth.
Een vaktechnisch nadeel van dit boek is wel dat voetnoten ontbreken, maar dat zal te maken hebben met de journalistieike achtergrond van Garfield. Een literatuurlijst en index zijn wel aanwezig. Hierbij dient aangekaart te worden dat Garfield het accent te veel op de Britse invloeden legt. De Nederlanden en Frankrijk, die tussen 1500 en 1800 na elkaar echt toonaangevend waren in de atlascartografie, kent hij veel te weinig gewicht toe.
Toch slaat de weegschaal door naar positieve richting. Garfields Op de kaart is vlot geschreven, prachtig geïllustreerd en geeft een snel beeld van diverse hoofdlijnen uit de cartografische wereldgeschiedenis. Verfrissend zijn de bijgevoegde kleine detailstudies waarmee vrijwel elk hoofdstuk afsluit. Deze ministudies leggen regelmatig een link met de actualiteit. Ook bieden ze opa’s ruim voldoende stof voor spannende openhaardverhalen aan hun kleinkinderen.