Veel archeologen in het begin van de twintigste eeuw en daarvoor deden zich graag voor als grote avonturiers die met gevaar voor eigen leven op zoek gingen naar de oplossing van een eeuwenoud mysterie. Het is dus duidelijk waar de schrijvers van films als Indiana Jones hun stof vandaan haalden. Niet veel van deze archeologen kunnen echter zeggen dat ze in beide wereldoorlogen gediend hebben. Mortimer Wheeler (1890-1976) heeft wel die pech, of dat geluk, zo je wilt, gehad. Wheeler staat bovendien bekend als pionier van wat we nu publieksarcheologie zouden noemen. Hij hechtte enorm belang aan het delen van archeologische informatie met het grote publiek. Vanwege zijn optredens als televisiearcheoloog zou hij zelfs in 1954 de onderscheiding van ‘Television Personality of the Year’ van de BBC ontvangen.
Wie was deze archeoloog die, samen met zijn puntsnor, een bekend gezicht werd in miljoenen Britse huishoudens?
Vroege leven
Robert Eric Mortimer Wheeler (Bobs voor zijn familie, Riks of Rikki voor vrienden) werd op 10 september 1890 geboren in Glasgow. Zijn vader was journalist Robert Mortimer Wheeler en zijn moeder diens tweede vrouw Emily Baynes, de nicht van filosoof Thomas Spencer Baynes (1823-1887). Hij en zijn twee jongere zussen werden in eerste instantie onderwezen door hun ouders. In 1899 was Wheeler oud genoeg om naar een zogenaamde Grammar School te gaan, waar onder andere Latijn gedoceerd werd. Er werd op zo’n school ook druk gesport, Wheeler schrijft daarover in zijn autobiografie Still digging (1955):
‘I had then, as I have still, a deep-seated, barely tolerant contempt for those who have to seek amusement in hitting balls with variously shaped sticks, or in kicking balls of various shapes and sizes through, round or over various absurd obstacles under a variety of inconsequent regulations.’
Ondertussen bleven zijn ouders hem ook nog van alles leren. Vooral met zijn vader ondernam hij veel wandelingen op het platteland, waarin hij veel nieuwe dingen ontdekte, zoals welke paddenstoelen eetbaar zijn. Bovendien leerde zijn vader hem jagen.
Wederom uit Still digging:
‘(…) I was allowed to take my small Belgian double-barrelled gun into the cornfields and disperse the predatory finches [vinken]: always on one condition, that I ate every bird I shot.’
Al in 1904 zouden Wheeler’s schooldagen geteld zijn. Zijn vader werd gevraagd om het Londense kantoor van de krant waarvoor hij werkte te gaan leiden. Ondanks vermetele pogingen van Wheeler’s schoolhoofd – ‘[y]ou are not taking him away from Bradford [de plaats waar ze woonden], you are taking him away from Oxford’ – dit te beletten, zou de hele familie meeverhuizen.
Londen
Als veertienjarige jongen belandde Wheeler dus in Londen. Wederom lieten zijn ouders hem enorm vrij:
‘I was given a map of London and told to educate myself’.
De enige voorwaarde die zijn ouders stelden was dat hij zodra hij zestien was een examen zou doen dat hem kwalificeerde om naar de universiteit te gaan. Na twee jaar vol avonturen in Londen haalde hij dit examen, wat hem tevens een studiebeurs opleverde.
Met die studiebeurs begon Wheeler in 1907 aan een studie ‘klassieken’ (grofweg wat we nu Griekse en Latijnse taal en cultuur zouden noemen) aan University College London (UCL). Vanaf 1909 kreeg hij zelfs een speciale regeling waardoor hij zijn droom kon najagen: kunstschilder worden. Hiervoor volgde hij lessen aan UCL’s Slade School of Fine Art.
Hij merkte daarna echter al snel dat, hoewel hij getalenteerd was, dit niet in voldoende mate het geval was om er een carrière van te maken. Hierop richtte hij zich weer volledig op het halen van zijn BA, waarin hij in 1910 slaagde. In 1912 volgde zijn MA en het volgende jaar won hij een archeologische studiebeurs om onderzoek te doen naar Romeins aardewerk in het Rijnland.
Dit onderzoek zou uiteindelijk pas in 1920 resulteren in zijn promotie. Naast dit onderzoek was hij namelijk vanaf 1913 druk als ‘junior investigator’ voor de Royal Commission on Historical Monuments (RHCM). Op 21 mei 1914 zou hij tevens trouwen met zijn eerste vrouw Tessa Verney (1893-1936). Verney was historica en zou later zelf een uitstekende veldarcheoloog worden, die Wheeler altijd vergezelde op opgravingen. Ze zouden samen bekend komen te staan als ‘the Wheelers’ en kregen een zoon: Michael Mortimer Wheeler (1915-1992).
De Eerste Wereldoorlog
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Wheeler opgeroepen om als officier te dienen bij de Royal Artillery. Hij schrijft zelf over zijn oorlogstijd: ‘mine was the common lot of my generation’. Of zijn lot tijdens de oorlog ook echt zo ‘gemiddeld’ was laat ik aan de lezer over.
Na een paar maanden als instructeur werd Wheeler gepromoveerd tot kapitein. In deze rol werd hij op verschillende bases gestationeerd in Groot-Brittannië. In 1917 zou hij uiteindelijk dan toch naar het front gestuurd worden. Over deze jaren zegt hij:
‘I was trapped in various battery commands (…) in Scotland and England until 1917, when I at last escaped to France.’
Aan het front diende hij bij Passchendaele, in Italië en uiteindelijk in Frankrijk, waarbij hij deelnam aan de bezetting van Duitsland. In juli 1919 keerde hij terug naar Groot-Brittannië. Hij was toen onderscheiden met een Military Cross, een onderscheiding voor ‘an act or acts of exemplary gallantry during active operations against the enemy on land‘.
Musea en archeologie
Op zijn terugkeer in Groot-Brittannië nam Wheeler kort zijn post bij de RHCM weer op, maar in augustus 1920 werd hij benoemd tot conservator archeologie bij het National Museum of Wales. Tegelijk was hij ook docent aan University College of South Wales and Monmouthshire in Cardiff. In 1924 zou hij zelfs benoemd worden tot directeur van dit National
In deze jaren ontwikkelde Wheeler zich meer en meer als veldarcheoloog, voornamelijk in Wales. In 1920 en 1921 werkte hij in Segontium, een Romeins fort voor auxilia (hulptroepen) in het Noorden van Wales. Hierop volgde in 1924 een veldcampagne op de walburcht uit de ijzertijd Twyn Y Gaer in de Black Mountains van Wales. Hier krijgt hij zelfs bezoek van archeoloog William (1853-1942) en Hilda Flinders Petrie (1871-1957), die in de buurt op vakantie waren.
In 1926 zou zich voor het eerst een glimp van Wheeler’s gevoel voor de media en het grote publiek tonen. In dat jaar begon hij met opgravingen in Caerleon, Wales, waar vanaf 75 tot 300 na Christus de uitvalsbasis lag van het ‘Legio II Augusta’ legioen. Over de voorbereidingen schreef hij in zijn autobiografie:
‘I was preparing the way for an attack on the legionary fortress at Caerleon.’
Waar deze passage al een hoeveelheid showmanschap toont, pakte hij het destijds nog groter aan. De restanten van het amfitheater van de Romeinse burgerlijke nederzetting in Caerleon stonden namelijk bekend als ‘King Arthur’s Round Table’. Van deze naam maakte Wheeler graag gebruik. Een dag nadat hij de pers een aankondiging had gestuurd van zijn eerste onderzoeken werd hij gebeld door een journalist van de Daily Mail:
‘Mr. B. of the Daily Mail speaking, about that Amphitheatre of yours, I am coming down by the next train, can I see you at midnight?’
Vijf minuten na middernacht, zo vertelt Wheeler, had de Daily Mail ruime sponsoring van de opgraving toegezegd, in ruil voor exclusieve toegang. Dergelijke sponsoring van opgravingen door kranten was overigens al sinds de negentiende eeuw normaal gebruik in de Britse en internationale archeologie.
Wederom Londen
Na Caerleon zou Wheeler aangesteld worden als conservator van het vervallen London Museum (inmiddels bekend als het Museum of London). Naast het reorganiseren en opknappen van dit museum, begon hij in deze periode met de voorbereidingen voor het stichten van een archeologisch opleidingsinstituut. Dit zou echter pas in 1937 werkelijkheid worden in de vorm van het Institute of Archaeology. Destijds was het Institute verbonden aan de University of London, maar inmiddels is het onderdeel van UCL.
Hij bleef bovendien opgraven. Tijdens opgravingen in Lydney Park, Engeland, de locatie van een Romeins-Britse villa en cultuscentrum, in 1928 en 1929 vond hij een muntschat. Deze werd door de Daily Mail al snel ‘King Arthur’s small change’ genoemd. Er volgden opgravingen in St Albans (het Romeinse Verulamium, in 1930-1934) en Maiden Castle (1934-1937), wederom een walburcht uit de ijzertijd.
In Maiden Castle toonde Wheeler zich een uitmuntend publiek archeoloog. Naast veel persaandacht, verzorgde hij ook advertenties in bijvoorbeeld magazines van de spoorwegen om dagjesmensen te lokken. Bezoekers werden rondgeleid door een gids, die, naast het zelf geven van uitleg, vaak de studenten die het handwerk in de sleuven deden uitleg liet verzorgen. Bezoekers konden bovendien het jaarverslag van het voorgaande jaar kopen, als gids bij hun bezoek en als aandenken. In totaal werden er hiervan 16.000(!) verkocht.
Maar drukwerk (waaronder ook postkaarten) was niet het enige dat Wheeler verkocht in Maiden Castle. Archeologische artefacten werden namelijk ook te koop aangeboden: tegelfragmenten, oesterschelpen, aardewerkfragmenten, en, met name, slingerstenen. Vooral de laatste kwamen enorm veel voor in Maiden Castle. Er is zelfs beweerd dat hij deze stenen uiteindelijk aan liet voeren vanaf het lokale strand. Waar overigens de oude bewoners van Maiden Castle ze waarschijnlijk ook vandaan haalden. Deze verkoop bracht niet alleen extra geld in het laatje, het verloste Wheeler van een grote hoeveelheid vondsten, die na uitwerking van de opgraving waarschijnlijk toch waren weggegooid. Desalniettemin zijn deze praktijken moreel achteraf gezien wat twijfelachtig.
‘Naughty Morty’
In 1936 kreeg Wheeler wel een persoonlijk drama te verwerken. In april van dat jaar overleed Tessa als gevolg van longembolie. De jaren voorafgaand aan haar overlijden had hun relatie al onder druk gestaan, voornamelijk vanwege Wheeler’s ontrouw. Hij stond destijds al bekend om zijn one-night-stands, vaak met zijn studentes, en dit zou een rode draad worden in zijn persoonlijke leven.
In 1939 zou Wheeler een tweede keer trouwen, nu met Mavis de Vere Cole. Zij werd in een biografie van Wheeler door Jacquetta Hawkes beschreven als ‘as unashamedly libidinous as himself’. Ze zouden in 1942 weer scheiden, maar bleven wel bevriend. Wheeler zou nog eenmaal trouwen, in 1945, met Margaret Collingridge, een oud-studente van hem. Zij was echter een toegewijd katholiek, dus om een huwelijk mogelijk te maken bekeerde Wheeler zich halfhartig tot het katholicisme. Het is niet verwonderlijk dat ook dit huwelijk geen lang leven beschoren was. In 1954 zouden de twee weer uit elkaar gaan. Een officiële scheiding werd nooit aangevraagd, vanwege het geloof van Margaret Collingridge.
De Tweede Wereldoorlog
Na de opgravingen bij Maiden Castle verplaatste Wheeler zijn operatie naar Noord-Frankrijk. Hij werd hiertoe gedreven omdat hij een bredere context wilde vinden voor de culturen uit de neolithische periode en vroege ijzertijd die hij in Groot-Brittannië tegen het lijf was gelopen. Deze opgravingen duurden echter amper een seizoen. In augustus 1939 werd Wheeler opgeroepen voor militaire dienst en enkele maanden later zou de opgraving helemaal stilvallen vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
Wheeler werd opgedragen een artilleriebatterij samen te stellen. Onder de rekruten waren zijn eigen zoon Michael en John Bryan Ward Perkins (1912-1981), een archeoloog en oudhistoricus die later directeur zou worden van de British School in Rome (zijn zoon, Bryan Ward Perkins is een befaamd historicus van Trinity College, Oxford). De rest van de eenheid vulde zich al snel met anderen uit de hogere sociale kringen. Uiteindelijk zou de eenheid groeien tot vier batterijen, met de naam: 42nd Mobile Light AA Regiment van de Royal Artillery.
Na jaren trainen zou de eenheid in september 1941 ingezet worden in Noord-Afrika en deelnemen aan de slag bij El Alamein. Naast zijn militaire actie zette Wheeler zich hier ook in om de antiquiteiten van de regio te beschermen. Hij schrijft hierover:
‘To do it justice, the Afrika Korps had behaved itself commendably well amidst the recurrent temptation to destroy. (…) (Later, in Italy, a different verdict could be given.) The British Army, with the breath of freedom in its nostrils, was less inhibited.’
Er was dus wel degelijk werk aan de winkel.
Terwijl hij nog in Noord-Afrika was kreeg hij het directeurschap aangeboden van de Britse archeologische dienst in India. Het antwoord dat Wheeler hierop schreef vat zijn houding ten opzichte van de oorlog aardig samen:
‘I gathered my wits and said I’d accept the offer after the next battle but not before. It would obviously have been regrettable to miss all the carefully planned fun at this rather exciting juncture of the war.’
Deze volgende slag zou de invasie van Sicilië en uiteindelijk het Italiaanse schiereiland zijn.
India
In februari van 1944 vertrok Wheeler dan eindelijk naar India om zijn nieuwe positie te aanvaarden. De archeologische dienst in India was al in de negentiende eeuw opgericht, maar was sindsdien in verschillende fasen in verval geraakt. ‘Moderne’ archeologie had het schiereiland in elk geval niet bereikt. Wheeler beschreef de situatie als volgt:
‘[t]he department had drifted to a standstill, encumbered by ignorant seniors and devoid of replacements. Nor was it merely a matter of reshaping, refinancing, revitalizing. The dead wood of obsolete and erroneous ideas had to be uprooted, without (for political reasons) too drastic an uprooting of their elderly exponents.’
Naast de reorganisatie was er een hoop veldwerk te doen. Wheeler begon met opgravingen in Taxila (tegenwoordig gelegen in Pakistan) in 1944 en 1945. Vervolgens leidde hij opgravingen naar het Romeinse handelsstation in Arikamedu in 1945 en in de stad Harappa (tegenwoordig ook gelegen in Pakistan) in 1946. Het volgende jaar groef hij ook nog in Brahmagiri en Chandravalli. Dat zijn dienstjaren in beide Wereldoorlogen hem getekend hadden bleek uit het feit dat hij de dijken en waterwerken van Harappa en Mohenjo-Daro interpreteerde als verdedigingsmuren.
Wheeler was voor vier jaar aangesteld. Deze jaren verliepen echter wat anders dan verwacht. In augustus 1947 vond de ‘Partition of India’ plaats. De volledige voormalige kolonie werd onafhankelijk en opnieuw ingedeeld, in eerste instantie in een tweetal landen: de Union of India en de Dominion of Pakistan and Bangladesh. Hiernaast moesten alle overheidsdiensten, die hiervoor door Britse koloniale bestuurders bemand werden, ook overgedragen worden aan de nieuwe regeringen.
Voor Wheeler betekende dit dat de chaos en slachtingen die volgden op de Partition het uiteraard enorm lastig maakten ‘gewoon’ verder te gaan met archeologische werkzaamheden. Hij droeg wel zorg voor een overdracht van de archeologische dienst, en zou pas in augustus 1948 afscheid nemen van India.
De laatste opgravingen
Vanaf 1948 werd Wheeler part-time professor aan zijn eigen Institute of Archaeology. Tegelijkertijd was hij archeologisch adviseur van de nieuwe Pakistaanse regering. In 1951 zou hij zijn laatste opgraving in Groot-Brittannië leiden, in Stanwick. Tot slot keerde hij nog terug naar Pakistan, als adviseur van het UNESCO-team dat tot taak had Mohenjo-Daro te conserveren en als leider van een opgraving bij Charsada.
Animal, Vegetable, Mineral? en Buried Treasure
In de jaren ‘50 zou Wheeler nog een grote impuls aan zijn publieke bekendheid geven als een van de eerste televisiearcheologen. Samen met gastheer en collega-archeoloog Glyn Daniel (1914-1986) was hij een vaste gast in het panel van het BBC-programma Animal, Vegetable Mineral?. In dit programma kreeg een groep experts een willekeurig museumstuk te zien, waarop ze moesten raden wat het was en hoe oud het was.
Daarnaast trad Wheeler vaak als expert op in het BBC-programma Buried Treasure. Dit was een algemener informatief historisch televisieprogramma. In een aflevering hiervan deelde Wheeler met Daniel de laatste maaltijd van een veenlijk (de zogenaamde ‘Tollund Man’). Na een eerste hap volgde de woorden:
‘If one could be frivolous, in the presence of these solemn relics, I would say that the poor chap of Tollund committed suicide, because he could stand his wife’s cooking no longer.’
In deze jaren schreef hij ook zijn autobiografie, enkele memoires en een handboek over archeologische technieken, dat nog lang invloedrijk is gebleven.
In de jaren ‘60 ging Wheeler dan toch met pensioen. Hij zou na enkele jaren waarin zijn gezondheid achteruit ging uiteindelijk overlijden op 22 juli 1976. Hij had een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de archeologie, die tijdens zijn levensjaren enorme sprongen had gemaakt. Bovendien wordt zijn publieke aanwezigheid en de publieke impact van zijn archeologie ook nu nog vaak met jaloezie bekeken, al had dit ook zijn donkere kanten. Net als Wheeler zelf, in de woorden van De Telegraaf:
‘(…) de zelfbewuste, wereldwijze archeoloog met zijn fiere puntsnor [die] (…) de vrouwenharten sneller [doet] slaan (…)’.
Lees ook: Britse archeologen en personal branding
Meer archeologie
Overzicht van boeken over archeologie
Mortimer Wheeler in Animal, Vegetable, Mineral?
1982).
– Wheeler, Mortimer, Still digging: interleaves from an Antiquary’s Notebook (London, 1955).
– McIntosh, Jane, ‘Sir (Robert Eric) Mortimer Wheeler (1890-1976)’, Oxford Dictionary of National Biography, 2012.
– Moshenska, Gabriel and T. Schadla-Hall, ‘Mortimer Wheeler’s Theatre of the Past’, Public Archaeology 10:1 (2011), 46–55.