Begin september verscheen in de Volkskrant een artikel over wat de auteur โsocial-media-ontzorgersโ noemde. Hij doelde hiermee op bedrijven die de social media van voetballers en andere beroemdheden controleren op berichten die het publieke beeld (imago) van de beroemdheid in kwestie zouden kunnen schaden (pochen over je rijkdom valt bijvoorbeeld vaak slecht bij je fans). Daarnaast verzorgen deze bedrijven vaak de volledige uitstraling en vormgeving (โpersonal brandingโ) van de accounts: โ[s]ocial media zijn de nieuwe reclamezuilenโ, aldus een van de oprichters van zoโn bedrijf.
Layard, Petrie en Wheeler waren niet zomaar archeologen. Layard, wiens archeologische carriรจre beperkt was tot de jaren 1840, was een van de grondleggers van wat we nu Assyriologie zouden noemen en zou later een invloedrijk politicus worden. Dezelfde baanbrekende positie is toe te kennen aan de iets later actieve Petrie, alleen dan met betrekking tot de Egyptologie. Wheeler, tot slot, was een van de eerste die zich toelegde op Britse archeologie en was bovendien de eerste archeoloog die het publiek actief betrok bij opgravingen.
Zij zijn daarnaast de enige Britse archeologen die autobiografieรซn schreven en het niet hielden bij memoires. Het verschil tussen deze twee genres is dat autobiografieรซn doorgaans het hele leven beschrijven, waar memoires vaak alleen bepaalde episodes toelichten. Bovendien ontwikkelde het genre van de autobiografie zich aan het begin van de negentiende eeuw op een manier die ervoor zorgde dat auteurs meer ruimte hadden om zichzelf op een bepaalde manier te presenteren. Layard was de eerste archeoloog die van deze ontwikkeling profiteerde.
Dat zij alle drie een autobiografie schreven is te danken aan de positie van archeologen in de Britse samenleving tijdens hun levens. Van de negentiende-eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog, toen archeologie zich net ontwikkelde, verkregen archeologen die grote ontdekkingen hadden gedaan een soort sterrenstatus, die deels ook nu nog doorleeft. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de โontdekker van Trojeโ, Heinrich Schliemann (1822-1890) of, wat later, Howard Carter (1874-1939), die de tombe van Toetanchamon opgroef. Bovendien hebben de verhalen die Layard, Petrie en Wheeler vertellen in hun autobiografie ook nog een sterke invloed op hoe er nu nog naar ze gekeken wordt, door zowel het publiek als door wetenschappers. Dit is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de ontwikkeling van het autobiografie-genre. Het is daarom interessant de autobiografieรซn van deze archeologen eens nader te bekijken. Welke ingrepen zijn zichtbaar in deze autobiografieรซn en wat kunnen hedendaagse beroemdheden er van leren als het gaat over het bijsturen van hun imago?
Autobiography, Seventy years in archaeology & Still digging
Zoals ik al schreef waren de drie archeologen tijdens hun leven erg aanwezig in de publieke sfeer en verre van stoffige en nauwelijks bekende opgravers. Layard stond na zijn opgravingen in Mesopotamiรซ, op dat moment onderdeel van het Ottomaanse Rijk, in de jaren โ40 van de negentiende eeuw bekend als โde ontdekker van Ninevehโ en zou na zijn korte archeologische carriรจre een bekend politicus worden. Nineveh and its remains (1849), het boek dat hij schreef na zijn eerste opgravingscampagne, verkocht zo goed (8.000 exemplaren in het eerste jaar) dat zijn uitgever hem aanspoorde een verkorte versie (1851) te schrijven. Hiervan werden er 14.000 verkocht in het eerste jaar.
Layardโs autobiografie verscheen in 1903, zoโn tien jaar na zijn dood in 1894. Dit betekende dat het werk voltooid was door een redacteur. Deze ingreep is zichtbaar in de titel: Autobiography and letters from his childhood to his appointment as H.M. ambassador in Madrid. Vanaf het jaar 1851 heeft de redacteur de rest van Layardโs leven ingevuld aan de hand van brieven voorzien van redactioneel commentaar. Mede hierdoor is de tekst waarin Layard optreedt als archeoloog beperkt tot het zesde hoofdstuk van het tweede volume, waarin Layard schrijft:
โI have, in my โNineveh and its Remainsโ, published so full an account of the excavations carried on amongst the Assyrian ruins, and of my residence at Mosul, and journeys in the desert and Kurdistan during the years 1845, โ46 and โ47, that I have nothing to add to it here.โ
Voor het archeologische imago dat Layard zich aanmat zijn, zoals later zal blijken, echter ook de hoofdstukken over zijn vroege (โpre-archeologischeโ) leven van belang.
Rond 1900 werkte Layardโs collega Petrie iets zuidelijker. Hij vertrok in 1880 naar Egypte en zou daar sindsdien nagenoeg elk opgravingsseizoen terugkeren. In 1892 werd hij bovendien aan University College London (UCL) de eerste hoogleraar Egyptologie in Engeland. Na zijn benoeming werd hij ook actiever in het publieke leven: hij gaf lezingen over allerlei onderwerpen, werd politiek actief als lid van de British Constitution Association (een groep die lobbyde tegen staatsinmenging) en schreef populair wetenschappelijke werkjes. Zijn grootste invloed in het publieke leven had hij echter dankzij zijn tentoonstellingen. Hierin presenteerde hij de resultaten van het afgelopen graafseizoen. Vanaf 1906 zijn deze zelfs opengesteld in de avonden, om de arbeidersklasse – die natuurlijk overdag werkte – de kans te geven ze te bezoeken.
Petrieโs autobiografie Seventy years in archaeology verscheen in 1932. Tien jaar later stierf hij, dus het werk biedt een behoorlijk compleet overzicht van zijn leven. Het grootste deel van de hoofdstukindeling is gebaseerd op de locatie van zijn opgravingen, zoals: โAmarna, 1891-1892โ, waardoor het werk erg gericht is op Petrieโs archeologie. Hierover schrijft hij zelf:
โ[t]his is only a record of the work, and of what led me up to it, and has nothing otherwise to do with the inner life.โ
Bovendien toont Petrie in zijn voorwoord al dat het werk gericht is op een breed publiek:
โ[t]he affairs of a private person are seldom pertinent to the interests of others (…). The tracing of the various steps, moreover, which have led to results from small beginnings, may encourage others whose prospects would seem very insufficient for their aims in life.โ
De autobiografie van Wheeler, getiteld Still digging: interleaves from an antiquaryโs notebook (1955) verscheen tegen het einde van zijn gravende leven. Wheeler is op dat moment, mede dankzij de televisie, een dusdanig bekend figuur dat het buiten kijf stond dat een groot publiek het werk zou lezen. In dat licht is het opvallend dat een tweetal hoofdstukken niets tot weinig met archeologie te maken hebben. De hoofdstukken drie en negen, wat betreft pagina-aantallen de grootste hoofdstukken, hebben namelijk betrekking op Wheelerโs diensttijd tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het beeld van Wheeler de militair zou dan ook een belangrijk aspect van zijn imago worden.

Een nieuw soort autobiografie
Voordat we de imago-controle (of: โself-fashioningโ) van Layard, Petrie en Wheeler daadwerkelijk kunnen bekijken, is het belangrijk de ontwikkeling van de nieuwe versie van het genre autobiografie te ontleden. Het genre was natuurlijk niet nieuw, maar vanaf circa 1800 ontwikkelde zich een nadruk op het articuleren van de persoonlijke ervaring van de auteur en zijn/haar reflectie op deze gebeurtenissen. Deze nieuwe nadruk zorgde ervoor dat auteurs van autobiografieรซn de mogelijkheid kregen hun eigen subjectiviteit te tonen in hun werk en niet, zoals eerder gebruikelijk was, te claimen objectief hun leven te beschrijven. Het betekende ook dat ze plots ruimte kregen om de presentatie van hun persoon in de autobiografie te sturen. In de wetenschappelijke literatuur is deze transformatie ook wel omschreven als de overgang van โself-writingโ naar โself-makingโ.
Met deze ontwikkelingen in het achterhoofd is het verleidelijk om de auteur van een autobiografie na 1800 te zien als iemand die volledige keuzevrijheid heeft over wat hij/zij wel en niet vertelt over zijn/haar leven. Helaas is niets minder waar. Los van de psychologische en filosofische discussie over de vraag of de mens beschikt over een โvrije wilโ, heeft een groot aantal sociale factoren invloed op de keuzes die mensen maken. Om met een voorbeeld kort terug te keren naar voetballers: het is zeker voorstelbaar dat een voetballer die zijn hele carriรจre bij Ajax gevoetbald heeft in zijn autobiografie verzwijgt dat hij eigenlijk zijn hele leven al toegewijd fan is van Feyenoord.
Nu is er in dit voorbeeld sprake van een bewuste keuze van de schrijver, maar van sommige factoren heeft de schrijver geen idee van de invloed op zijn keuzes. In autobiografisch-theoretische verhandelingen hierover wordt hier vaak naar gerefereerd als de โideologische ikโ. In deze term worden alle factoren gevat die de schrijver bewust en onbewust beรฏnvloeden bij het kiezen van wat hij/zij wel of niet vertelt.
Al met al werden de keuzes die Layard, Petrie en Wheeler maakten bij het schrijven van hun autobiografie dus begrensd door sociale conventies (hun ideologische ikken), die uit te splitsen zijn tot een drietal niveauโs: de verwachtingen van het grote publiek met betrekking tot de praktijk van de archeologie, de publieke verwachtingen als het gaat om โeen archeoloogโ in het algemeen en, tot slot, de verwachtingen die het publiek had bij Layard, Petrie en Wheeler specifiek. Deze scheiding in niveauโs is uiteraard deels kunstmatig, aangezien sommige themaโs, zoals zal blijken, voorkomen op verschillende niveauโs.
De archeologische praktijk in de publieke verbeelding
Op basis van eerdere publicaties kunnen vier themaโs onderscheiden worden die in de periode van circa 1850 tot 1950 bepalend waren voor het beeld dat het grote publiek van de archeologische praktijk had. Allereerst bestaat er in deze periode in populaire teksten over archeologie een sterke nadruk op archeologische technieken. Ten tweede is archeologie volgens deze teksten altijd avontuurlijk en vindt het plaats op exotische plekken. Een derde thema is de ontdekking bij toeval, vaak gedaan door toevallige passanten. Tot slot is de nadruk op de onwetendheid of zelfs domheid van de lokale bevolking ten opzichte van de oude resten die zich in hun gebied bevinden opmerkelijk.
Als deze themaโs naast de autobiografieรซn van Layard, Petrie en Wheeler gelegd worden is binnen de eerste drie een duidelijke trend zichtbaar die verband houdt met de professionalisering van de archeologie en haar ontwikkeling tot academische discipline in de levensjaren van de schrijvers. Zo noemt Layard nergens de technieken die hij gebruikte in de opgraving. Bij Petrie, daarentegen zijn er wel enkele passages die over archeologische technieken gaan. Deze zijn met name gecentreerd rond conservering, zoals in deze passage over doorweekte architecturale elementen:
โ[t]he stone was so rotted that a finger could be stuck into it (…). So the wet slabs were laid on the sand, and covered with about four inches of sand to allow of slow drying; thus the stone contracted equally inside and out, and was preserved.โ
In Wheeler zijn vermeldingen van techniek nog talrijker. Bovendien reflecteert hij expliciet op de ontwikkelingen in archeologische techniek:
โ[i]n the field-archaeology and digging to which I have been devoted much of my time, the period 1914-54 has been one of violent transition (…) with its assumed techniques, its fluorine, nitrogen and radiocarbon tests and others in prospect.โ
Hand in hand met het toenemen van de passages over technieken gaat de afname van de hoeveelheid passages die de avontuurlijkheid van archeologie benadrukken. Bij Layard zijn ze het talrijkst en zijn ze sterk verbonden met zijn reizen en belevenissen in het Midden Oosten. In Seventy Years zijn de passages korter, zo schrijft Petrie:
โ[i[t was always a chance of minutes or hours before a pit collapsed.โ
Bij Wheeler, tot slot, is slechts รฉรฉn โavontuurlijkeโ passage te vinden die verbonden is met archeologie.
Toevalsvondsten worden volgens de autobiografieรซn juist weer voornamelijk gedaan door Petrie en Wheeler, wat tegenstrijdig lijkt met de eerdere themaโs die sterk verbonden waren aan de professionalisering van archeologie: het ligt voor de hand te denken dat terwijl de professionalisering toeneemt in de archeologie, het aantal toevalsvondsten afneemt. Petrie en Wheeler verbinden dit thema desalniettemin vooral aan belangrijke ontdekkingen, zoals een fajoemportret-mummie die werd gevonden door twee jongens die voor Petrie werkten en Wheelerโs toevalsvondst van โKing Arthurโs small changeโ (of de Lydney Hoard, zoals hij nu bekend staat). Wheeler is vaak bovendien expliciet over zijn geluk in de vorm van passages als: โat this moment fate smiled upon us.โ
Het laatste thema, de onwetende of domme lokale bevolking, is alomtegenwoordig in de autobiografieรซn. Dat is ook niet verwonderlijk: ze dient als contrast tegenover de kennis van Layard, Petrie en Wheeler. Het beste wordt dit geรฏllustreerd in deze passage uit Layardโs Autobiography:
โ[they, de lokale bevolking] watched all our movements in the expectation that we were on the point of discovering the treasure of which we were in search, and which they had (…) made up their minds to appropriate at all cost. They were specially [sic] suspicious and excited when we made a sketch, and attempted to take measurements with a measuring tape. They were persuaded that these were magical processes and incantations to find the exact spot where the gold was buried (…).โ
โEen archeoloogโ: held en sociale klimmer
Tussen de publieke verwachtingen tussen 1850 en 1950 van hoe een archetypische archeoloog zich gedroeg zijn twee belangrijke ideeรซn te vinden. Deze ideeรซn zorgen ervoor dat bepaalde structuren in de levensverhalen van de archeologen verschijnen en zijn als tekstuele elementen te vergelijken met de moraal in sprookjes. Het is niet zo dat ze er altijd toe dienen lessen te leren uit de levens van de archeoloog in kwestie, maar ze structureren wel een aanzienlijk deel van de nadrukken en onderdelen van het algemene verhaal. Kortom: het zijn twee van de belangrijkste structurerende elementen in verhalen over archeologen voor een groot publiek.
Allereerst is daar het verhaal van de held-archeoloog. Deze verhaalstructuur zorgt ervoor dat de archeoloog de held wordt in een avonturenverhaal, vaak met een centrale moraal. De held-archeoloog komt uit een laag sociaal milieu en heeft van kinds af aan een fascinatie met geschiedenis. Vervolgens verlaat hij zijn bekende omgeving om professioneel getraind te worden door een of meerdere mentoren. Tot slot reist hij, als hij voldoende kennis heeft, naar onbekende en/of exotische gebieden om daar een eeuwenoud mysterie op te lossen, ondanks felle tegenstand en groot gevaar. Het kan zijn dat dit enorm bekend klinkt. Dat is niet verrassend, want nagenoeg elke moderne populaire weergave van een archeoloog volgt dit stramien en op een meer basaal niveau keert de structuur terug in bijvoorbeeld veel films die niet per se over archeologen gaan. Enkele ondersteunende elementen binnen het verhaal van de held-archeoloog zijn: zin voor actie en avontuur en doorzettingsvermogen, moed, vitaliteit en ambitie.
Met name Layard en Wheeler volgen in hun autobiografie deze opbouw, maar alle drie vinden ze het noodzakelijk hun vroege leven (dat wil zeggen: hun leven tot aan hun archeologische ontdekkingen) in een lager sociaal milieu weer te geven. Wheeler noemt zijn eerste hoofdstuk zelfs โboyhood in the provincesโ.
Zoโn eerste hoofdstuk heeft bovendien nog een duidelijk ander doel: het tonen waar de zin voor avontuur van de auteur vandaan komt. Layard zoekt de oorsprong hiervan onder andere in zijn fascinatie met 1001 Nacht, Petrie verwijst naar vele heroรฏsche familieleden en Wheeler vindt het bij zijn vader. Wheeler benadrukt zijn zin voor actie en zijn moed bovendien in zijn oorlogshoofdstukken, waar hij zich โopgeslotenโ voelde als officier in Engeland en Schotland, voordat hij โontsnapteโ naar het front. Petrie en Layard tonen hun moed al in de eerste hoofdstukken. Zo vertelt Layard over een bezoek als drie-jarige aan de dierentuin van de Jardin des Plantes:
โ(…) and was there shown a lioness with her cub, which I resolutely took into my arms, to the astonishment and alarm of my nurse, whilst my brother Frederic, terrified at the sight of the animal, set up a lusty howl.โ
Daarnaast is het opvallend dat Petrie en Layard veel schrijven over momenten dat ze ziek waren. Dit is te verklaren door een laat-Victoriaanse obsessie met de net-ontdekte bacteriรซn en daaraan verbonden ideeรซn van degeneratie en lichamelijke invasie. Andere uitingen hiervan zijn te vinden in de zogenaamde โvloek van de mummyโ die in deze periode ontstaat, en werken als Bram Stokerโs Dracula (1897).
Tot slot valt het op dat de trainingsfase van de verhaalstructuur ontbreekt bij Layard en Petrie. Allereerst bestond deze mogelijkheid voor hen simpelweg nog niet en hiermee sluit dit aan bij de professionalisering van de discipline. Een tweede oorzaak van dit โgebrek aan trainingโ in de autobiografieรซn is de tweede belangrijke verhaalstructuur: de archeoloog als โself-made manโ.
Het belangrijkste kenmerk van een self-made archeoloog spreekt voor zich: hij had zich zelf opgewerkt binnen het rigide Victoriaanse klassensysteem om een bepaald doel te bereiken. Een dergelijke sociale opmars zou bovendien alleen mogelijk zijn als de persoon in kwestie bepaalde persoonlijke kwaliteiten had. De truc hier was natuurlijk dat elk lid van de Britse bevolking zelf in kon vullen wat deze kwaliteiten dan precies waren. Andere persoonlijke kwaliteiten van een Victoriaanse self-made archeoloog waren het hebben van een duidelijk doel, een continue, geleidelijke levensontwikkeling en een bepaald โshowmanshipโ. Het belangrijkste doel van deze verhaalstructuur was dat het grote publiek zich makkelijk kon identificeren met de archeoloog.
Hierboven benoemde ik al dat Layard, Petrie en Wheeler zichzelf presenteerden als afkomstig uit lage(re) sociale klassen. Bovendien tonen Layard en Petrie dat ze al van jongs af aan de droom hadden archeoloog te worden. Layard:
โI had never given up the hope of returning on some future day to Mesopotamia and exploring the ruins of Nineveh (…)โ.
Het drietal benadrukt ook hoezeer ze al archeologische vaardigheden aan het leren waren in hun jonge leven (of in het geval van Wheeler: tot hij ging studeren). Zo noemt Layard bezoeken aan opgravingen in Etruriรซ en Petrie en Wheeler hun โstudieโ van mineralen en antieke munten. Daarnaast benadrukt Petrie deze continuรฏteit in zijn titel. Als deze letterlijk wordt genomen begon Petrieโs archeologische carriรจre in 1862, toen hij negen jaar oud was. Tot slot stond met name Wheeler bekend als showman. Kijk hiervoor gerust eens een aflevering van Animal, Vegetable, Mineral?. Ook beschrijft hij zijn vondsten vaak erg fantasierijk, zoals wanneer hij een Romeins fort opgroef in Caerleon, Wales:
โI was preparing the way for an attack on the legionary fortress at Caerleon.โ
Layard de avonturier, Petrie de eugenist en Wheeler de pionier van โpublic archaeologyโ
Het laatste niveau van sociale conventies waar Layard, Petrie en Wheeler rekening mee moesten houden was hun eigen al bestaande reputatie. Met name voor Wheeler, en in iets mindere mate ook voor Petrie, is dit lastig te achterhalen. De reden hiervoor is het ontbreken van studies naar de ideeรซn en opvattingen over hen bij het grote Britse publiek. Desalniettemin zijn aanwijzingen hiervoor wel te vinden verspreid over enkele wetenschappelijke artikelen, kranten en zelfs necrologieรซn.
De reden dat het artikel Layard op een voetstuk zet, is dat het geschreven was door Sara Austen, de tante van Layard, die, zo lijkt het, zijn carriรจre een duw in de goede richting heeft willen geven. Layard zelf aarzelde in eerste instantie wat om gebruik te maken van de gecreรซerde mythe, maar al snel begon hij actief bij te dragen aan dit beeld. Op dat moment begon dit beeld zich razendsnel te verspreiden door het Britse publiek: de Quarterly Review noemde hem een โindustrious and persevering discovererโ en de British Quarterly Review prees zijn โintegrity, chivalrous honour, good nature, and bounding spirits (…)โ.
Al met al ontstond in de publieke beeldvorming een beeld van Layard waarin hij een soort container werd voor alle persoonskenmerken die men in Victoriaans Engeland prijzenswaardig vond. Dit past perfect binnen de elementen van de archeoloog-held en self-made archeoloog die hierboven al voorbij kwamen en versterkt deze nog maar eens. Bovendien benadrukt Layard zijn Engelsheid (en dus zijn christelijke geloof) in veel passages, waardoor hij nog meer een voorbeeld- en vertegenwoordigende functie krijgt. Dit is goed te zien in de volgende passage die verhaalt hoe Layard ruzie krijgt met de lokale Kadi (een religieuze rechter) nadat hij de laatste pont over de Tigris, waarin Layard zelf al plaatsgenomen had, voor hem had laten wachten. De Kadi klaagde vervolgens:
โ[s]hall the dogs occupy the high places [verwijzend naar Layard en zijn reisgenoten die al op de enige stoelen hadden plaatsgenomen], whilst the true believers have to stand below?โ
De reactie van Layard was fel: hij sloeg hem met zijn rijzweep en veroorzaakte daarmee bijna een gevecht op de boot. Na deze episode drong Layard bij de Pasha (gouverneur) aan op
โ(…) the importance of taking effective and immediate steps for my protection and for that of the Christians in general.โ
Met wat goede wil is eugenetica zichtbaar in verschillende aspecten van Seventy Years. Allereerst benadrukt hij vaak de vernietiging die volgens hem werd veroorzaakt door zowel Egyptische roofgravers, als door zijn collegaโs uit andere landen. Je zou zelf kunnen betogen dat de arrogantie die Petrie in zijn autobiografie uitstraalt een deel van zijn grondslag kent in eugenetica. Voorbeeld van deze arrogantie zijn de titelpagina, waarin hij al zijn eredoctoraten opsomt, en zinsnedes als:
โ(…) and a problem which had troubled scholars for half a century was settled.โ
Ook over Wheeler bestaan nauwelijks wetenschappelijke artikelen, laat staan werken die gewijd zijn aan zijn imago. De Telegraaf schreef in 1956 over hem dat:
โ(…) de zelfbewuste, wereldwijze archeoloog met zijn fiere puntsnor (…) de vrouwenharten sneller [doet] staan (…)โ (dat dit inderdaad het geval was blijkt uit zijn vele huwelijken en posthume bijnaam โnaughty Mortyโ).
Wat opvalt in zowel uitzendingen van Animal, Vegetable, Mineral? als in zijn necrologieรซn is de nadruk op zijn showmanschap en zijn militaire uitstraling. Beide aspecten van zijn imago passen natuurlijk perfect in de verhaalstructuren van de held-archeoloog en self-made archeoloog en tonen twee zaken: dat Wheeler al tijdens zijn leven zijn imago al bewust beรฏnvloedde en dat, in het geval van zijn necrologieรซn, zijn Still digging, waar beide eigenschappen een grote rol spelen, erg invloedrijk was.
Conclusie
Zoals de beroemdheden van nu in de vorm van social media een nieuwe manier hebben gekregen om hun imago te beรฏnvloeden, zo kregen Layard en zijn tijdgenoten een nieuwe vorm van autobiografie in de schoot geworpen om zich op hun manier aan een groot publiek te presenteren. De dominantie van deze nieuwe autobiografie is te zien aan het feit dat Petrie en Wheeler er ook nog graag gebruik van maken.
Dat Layard, Petrie en Wheeler in hun autobiografische self-fashioning minder vrij waren dan je op het eerste gezicht zou verwachten is duidelijk. Het best is dit zichtbaar in het feit dat hoewel ze vaak dezelfde, door publieke verwachtingen opgelegde, verhaalstructuren en -elementen gebruiken, ze dit alle drie op hun eigen manier doen. Vaak is de exacte invulling tegelijk toch ook deels ingegeven door de sociale context waarin ze leefden en werkten. Het meeste valt hierbij op dat ze hun autobiografie nergens gebruiken om hun imago expliciet te corrigeren. Misschien is dit tegelijk een waarschuwing als kans voor de hedendaagse beroemdheden en anderen die hun imago bij willen sturen met gebruik van social media: je hebt enige vrijheid in de manier waarop je je wil presenteren, maar bent bewust en onbewust tegelijk onderhevig aan sterke sociale controle.
Meer archeologie
– http://www.volkskrant.nl/media/zo-scoren-voetballers-ook-op-social-media~a4375276/.
– Layard, Austen Henry, Autobiography and letters from his childhood until his appointment as H.M. ambassador at Madrid (London, 1903; 2 Volumes).
– Flinders Petrie, William, Seventy years in archaeology (London, 1932).
– Wheeler, Mortimer, Still digging: interleaves from an Antiquaryโs Notebook (London, 1955).
– Smith, Sidonie and Julia Watson, Reading Autobiography: A Guide for Interpreting Life Narratives (Minneapolis and London, 2010).
– Ascher, Robert, โArchaeology and the Public Imageโ, American Antiquity 25:3 (1960), 402โ403.
– Silberman, Neil Asher, โPromised lands and chosen peoples: the politics and poetics of archaeological narrativeโ, in: – Laurajane Smith (ed.), Nationalism, Politics, and the Practice of Archaeology (Cambridge, 1995), 249โ262.
– Duesterberg, Susanne, Popular receptions of archaeology: fictional and factual texts in 19th and early 20th century Britain (Bielefeld, 2015).
– Malley, Shawn, From Archaeology to Spectacle in Victorian Britain: the case of Assyria, 1845-1854 (Farnham, 2012).
– Silberman, Neil Asher, โPetrieโs Head: Eugenics and Near Eastern Archaeologyโ, in: Alice B. Kehoe and Mary Beth Emmerichs (eds.), Assembling the Past: studies in the professionalisation of archaeology (Albuquerque, 1999), 69โ79.
– Moshenska, Gabriel and T. Schadla-Hall, โMortimer Wheelerโs Theatre of the Pastโ, Public Archaeology 10:1 (2011), 46โ55.