Ons eerste schattige tankje

Enige Nederlandse tank moest kopje onder in mythische waterlinie
9 minuten leestijd
De Nederlandse tank tijdens een test
De Nederlandse tank tijdens een test

Kabinet Schoof heeft besloten dat Nederland weer eigen tanks krijgt. Na de bezuinigingen van 2011 zat ons leger, net als voor de Tweede Wereldoorlog zonder tankwapen. Toen Hitler op 10 mei 1940 een slordige 2.500 tanks losliet op West-Europa, telde Nederland één exemplaar. Geen nood, wij hadden toch onze fameuze Waterlinie? Het tragische verhaal van Nederlands eerste tankje: de enige die wèl keurig kopje onder ging.

Begin november 1939 verschijnen in de pers foto’s van een militaire oefening in onder water gezet terrein. Te zien is onder meer hoe de enige Nederlandse Renault-tank, een model uit 1917, met geheven front de waterlinie induikt, slagzij maakt en strandt “in de eerste de beste sloot, die onzichtbaar onder het watervlak hem dit verdiende lot bereidt”. De bestuurder weet zich nog net op tijd via de geschutskoepel te bevrijden. Kranten en tijdschriften als Het Leven drukken de plaatjes gretig af, inclusief de smeuïg voorgekookte bijschriften. Als ook de internationale pers de beelden oppikt, lijkt de opzet geslaagd. De buitenwereld is gewaarschuwd voor de kracht van de waterlinies van het neutrale Nederland. Politiek en publiek zijn gerustgesteld.

De afloop is bekend: terwijl de Luftwaffe over de waterhindernissen heenvliegt, stoot de Duitse 9e pantserdivisie via pontons over de Maas snel door Noord-Brabant. In de avond van 12 mei rollen de eerste panzers over de door Duitse para’s veroverde Moerdijkbrug. Met het definitieve verlies van de toegangsbruggen naar Rotterdam en de Vesting Holland is de nederlaag onafwendbaar. Na vijf felle dagen van strijd, volgt na het bombardement op Rotterdam de capitulatie.

Bericht in een Frans tijdschrift over de vastzittende Nederlandse tank
Bericht in een Frans tijdschrift over de vastzittende Nederlandse tank

Force de Terre

Ondanks de gelukkige ontsnapping aan het armageddon van ’14-’18 kon neutraal Nederland niet geheel voorbijgaan aan de snelle ontwikkelingen op het gebied van de militaire luchtvaart en mechanisatie die de Eerste Wereldoorlog met zich meebracht. De tank beloofde in 1918 hét wapen te worden dat het in modder en spervuur vastgelopen westelijk front weer vlot moest trekken. De ineenstorting van het uitgeputte Duitse Rijk voorkwam dat de tank zich definitief kon bewijzen als breekijzer en slagwapen van de toekomst. Voor de Nederlandse legerleiding was het na de Grote Oorlog de vraag wat deze stalen monsters op rupsbanden zouden kunnen uitrichten tegen de op waterlinies gebaseerde defensie.

Prototype van de FT-tank
Prototype van de FT-tank
Uitgangspunt was dat het Nederlandse terrein van waterhindernissen, rivieren, veen, polders, sloten en moeras ongeschikt was voor tanks. Met de aanschaf van één proefexemplaar kon dan ook worden volstaan, vond minister van Oorlog Johan Lambooy in 1925. Daarbij leek de aanschaf van dure tanks in een tijd dat de vorige wereldoorlog al ver verleden tijd was, en een volgende haast ondenkbaar, een misplaatste uitgave. De keuze viel op een tweedehands Franse Renault FT-tank. Dit lichte model uit 1917 wordt wel gezien als de eerste moderne tank. Het was bovendien de eerste tank die massaal in productie werd genomen, bedoeld voor een vernietigend geallieerd slotoffensief in 1919.

De wapenstilstand van 11 november 1918 stak hier een stokje voor, maar de ‘Force de Terre’ had al naam gemaakt als ‘overwinningstank’. Uiteindelijk rolden er ruim 3.500 stuks van de lopende band. In 1925 was de FT eigenlijk al verouderd, maar nog steeds toonaangevend in het Franse leger. En een succesvol exportproduct. Voor veel landen was het de eerste kennismaking met dit nieuwe wapen. Zo ook voor Nederland, maar wel een moeizame.

Schattig tankje

Minister Lambooy
Minister Lambooy
Op 6 oktober 1925 gaf minister Lambooy de Technische Handelsvereniging Greve en Co de opdracht een FT te bestellen voor een vriendenprijsje van 25.000 gulden. Geen eenvoudige opdracht voor dat budget, zo bleek. De tank werd pas in de loop van 1927 geleverd. Een Commissie Vechtwagen kreeg als opdracht de tank in verschillende terreinen te testen. Op het oog was de Renault een schattig tankje van vijf meter lang, 1.74 m breed en 2.14 m hoog, waar zich met enige moeite een bestuurder en een schutter in konden wurmen. Maar in plaats van de Hollandse stellingen en waterlinies te geselen, waren het vooral de verharde wegen die zwaar te lijden hadden onder de rupsbanden van de de ruim zes ton wegende machine. En dus moest het vehikel vervoerd worden door een trekker met speciaal gebouwde trailer. Handig was wel de grotere mobiliteit, want de tank zelf haalde hooguit een wandeltempo van 7 à 8 kilometer per uur. Langdurige reparaties aan trailer en tank zorgden voor meer vertraging.

Miniatuurslootje

Op 12 april 1928 was het eindelijk zover. De eerste belangrijke demonstratie vond plaats in een veenpolder achter het Haagse paleis Huis ten Bosch. Volgens een verslag van luitenant-kolonel Van den Akker waren de omstandigheden de tank gunstig gezind: droog weer en als hindernis een “miniatuurslootje” van nog geen anderhalve meter breed. Opgelucht stelde de officier van de generale staf vast dat het de Renault-tank niet lukte het greppeltje te overschrijden, “steeds verder en verder werkte de vechtwagen zich in de bodem en moest tenslotte geheel worden uitgegraven, waarmee de gehele dag gemoeid was.”

Trailer voor de tank
Trailer voor de tank

Na deze eerste hoopvolle test volgde een reeks op allerlei soorten ondergrond door het hele land: van hoge veenheide bij Assen, via veenhei, leemhoudende heide, lage heide, kiezel, zandgrond en drassige weide tot de vette kleigrond bij Maastricht. Eind 1928 bracht de vechtwagencommissie rapport uit aan de minister. En wat bleek? Haast elk beproefd terrein bleek geschikt voor de inzet van tanks. Alleen het polderland, met zijn talrijke sloten en mogelijkheden tot inundatie, was naar het oordeel van de commissie ongeschikt voor een grootschalige inzet van tanks. Het gelijk van de Waterlinie als Nederlands natuurlijke bondgenoot leek bevestigd, al waarschuwde de commissie voor de gedachte dat het Nederlandse terrein het gebruik van vechtwagens zou uitsluiten.

Tussen de regels door onthulde het rapport misschien wel een groter ontzag voor de kleine krachtpatser dan eigenlijk de bedoeling was. Het vermogen van de tank tegenover hindernissen vond men zelfs “verbluffend”. Bomen tot vijfentwintig centimeter dik gingen als luciferhoutjes om en muren van boerenhuizen en schuren werden in puin geramd.

De Nederlandse tank werd uitvoerig getest
De Nederlandse tank werd uitvoerig getest
Den Haag vond het economisch onverantwoord en politiek ongepast om als neutraal land voortdurend met getrokken zwaard op wacht te staan.

Met de snelle ontwikkeling die het nieuwe wapen doormaakte was het de vraag of het polderland ook in de toekomst ’tankproof’ zou blijven. De commissie vond het raadzaam zo nodig een moderner exemplaar te testen. Minister en legertop waren echter niet van plan tegemoet te komen aan de groeiende belangstelling onder militairen voor het tankwapen. Na 1930 sloeg de economische crisis grote gaten in het defensiebudget. De dure aankoop van een tank, die alleen voor proefneming en demonstratie werd gebruikt, werd bepaald niet als prioriteit gezien.

Open mond

Na Hitlers machtsgreep in 1933 volgde een rappe Duitse herbewapening. Met open mond zagen Nederlandse militairen hoe de oosterbuur in korte tijd een volledig nieuwe krijgsmacht uit de grond stampte, voorzien van hypermoderne vliegtuigen en pantserdivisies. Na verkenningen in Noord-Brabant luidden officieren in 1935 de noodklok: de oostgrens was onvoldoende beveiligd tegen een snelle strategische overval. Terwijl een aanzienlijk deel van Hitlers mobiele leger paraat stond, beschikte Nederland maar over een handjevol troepen om de eigen mobilisatie van het leger te dekken.

De snelle inzetbaarheid van moderne legers was voor Nederland extra nadelig, omdat het zich als klein land niet kon veroorloven snel te veel terrein te verliezen. Het leger moest de kans krijgen om zich binnen de Vesting Holland terug te trekken, terwijl de Waterlinie eromheen tijd nodig had om op peil te komen. Grotere paraatheid en meer voorbereiding op het gebied van tankversperringen, brugvernielingen en inundatie was militair noodzakelijk, maar politiek gezien problematisch. De Nederlandse neutraliteit gold immers als belangrijkste verdedigingslinie. Het was altijd een kwestie van afweging, kansberekening, opportunisme, bluf en hoop welke defensieinspanning afdoende zou zijn om de neutraliteit te waarborgen.

Den Haag vond het economisch onverantwoord en politiek ongepast om als neutraal land voortdurend met getrokken zwaard op wacht te staan. Zorgelijk was dat Hitler-Duitsland het internationale recht steeds vaker aan zijn laars lapte. Noodgedwongen voerde Nederland vanaf 1935 zijn defensieinspanningen snel op. De nadruk lag daarbij op afweermiddelen als antitankgeschut en luchtafweergeschut. Bruggen over de IJssel en Maas werden met bunkers versterkt en permanent bemand, zodat ze tijdig konden worden opgeblazen.

Gaten in het water

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog probeerde het Nederlandse gemobiliseerde leger koortsachtig de gebreken en gaten in de defensie te dekken. Zo bleek uit proeven met de Renault-tank van eind oktober 1939, dat het als ontoegankelijk beschouwde Noordbrabantse en Limburgse Peelgebied minder problemen voor tanks opleverde dan gedacht. Grootschalige ontginning van het ruige en moerassige veengebied sinds de jaren twintig was de boosdoener. Ook het uitgebreide wegennet maakte van Noord-Brabant een mogelijk opmarsgebied voor gemechaniseerde eenheden. Op de valreep werd de Peel-Raamstelling drastisch versterkt met een antitankkanaal, bunkers en mijnenvelden.

eerste tank nederland

Na de Peel volgden op 30 oktober en 2 november 1939 de befaamde proeven bij Leusden-Asschat, waarbij de Renault-tank z’n fotogenieke plons in de waterlinie maakte. Dit voorterrein van de Grebbelinie was voor een allereerste proefinundatie ontruimd. In weerwil van de juichende perspropaganda was de legerleiding achter de schermen minder enthousiast over de testresultaten. Feitelijk ploegde de FT zich dapper door de blubber van het heuphoge water. Alleen niet-zichtbare greppels en sloten bleken in staat de tank af te stoppen. Het hoofdkwartier rapporteerde direct dat ondiepe inundaties versterkt moesten worden met greppels, railversperringen, mijnenvelden en pantserafweergeschut.

Tot groeiende frustratie van de legerleiding voldeed de enige tank van het Nederlandse leger steeds minder aan de verwachting van willig slachtoffer van het Hollandse terrein. De Renault-tank werd steeds meer een waarschuwing voor de werkelijke staat van de verdedigings- en waterlinies. Alarmerend was ook de strenge winter van ’39-’40, die de waterlinies dreigde teniet te doen door ze te bevriezen. De na zijn geplande ondergang weer keurig opgetakelde en opgeknapte FT moest weer aan de bak. Het bejaarde rupsvoertuig worstelde zich moeizaam door het ijzige terrein, maar zag toch kans de opgeworpen ijs- en prikkeldraadbarricades te verpletteren. Het verhaal gaat dat een van de hoge aanwezige officieren zich hierover zó opwond, dat hij z’n pistool trok en woedend enkele schoten op de tank afvuurde. De commandant van het Veldleger, luitenant-generaal Jan van Voorst tot Voorst had na de test van 2 november al de conclusie getrokken dat de waterlinies onvoldoende garanties boden tegen tanks: Nederland zou naast passieve afweermiddelen ook zelf over tanks moeten beschikken.

De Nederlandse tank tijdens een test
De Nederlandse tank tijdens een test

Geen tanks

Al in 1937 had zijn opperbevelhebber, generaal Reijnders, de regering gevraagd om 65 lichte tanks. In een aangepast urgentieprogramma van december 1939 bepaalde Reijnders (later opgevolgd door Winkelman) dat de landmacht 36 middelzware en 110 lichte tanks nodig had. Minister van Defensie Dijxhoorn – zelf ook militair – oordeelde anders. Een studieperiode bij het Franse leger en ervaringen uit de Spaanse Burgeroorlog hadden hem, net als veel andere militaire deskundigen, ervan overtuigd dat het tankwapen alweer op zijn retour was. Vechtwagens zouden eenvoudig niet bestand zijn tegen modern pantserafweergeschut. En hoewel Dijxhoorn bij een inspectie in Noord-Brabant met eigen ogen zag hoe de Renault-tank op sommige plaatsen door het tien meter brede antitankkanaal heen wist te rijden, hield hij vast aan het standpunt dat het Nederlandse terrein weinig geschikt was voor tanks.

Toch maakte de geïrriteerde minister wel dadelijk twee miljoen gulden vrij voor het steiler maken van het talud: een bedrag ter waarde van dertig tanks. Geheel in de lijn van zijn beleid werd ook het aanbod van de Nederlandse Van Doorne’s Aanhangwagenfabriek (DAF) om een eigen oefentank te ontwikkelen, in maart 1940 afgewezen. Geen tanks dus, de aanschaf van een aantal moderne pantserwagens kreeg wel groen licht.

Bericht in de Vlissingse Courant, 6 november 1939
Bericht in de Vlissingse Courant, 6 november 1939

Maalstroom

De vertwijfelde eindsprint in 1939 om de achterstand in bewapening met reuzenaankopen in het buitenland goed maken, liep spaak. Het Nederlandse aankoopbeleid raakte verstrikt in een oververhitte internationale wapenmarkt, die al tot over z’n oren in de orders zat. Op 10 mei 1940 waren veel moderne wapens nog in bestelling. Zo waren er van de ruim 2400 antitankwapens waar de legerleiding om gevraagd had, pas 511 stuks aanwezig. Tegenover 579 nog niet afgeleverde exemplaren.

Tijdens de meidagen kwam de enige Nederlandse tank niet in actie. Werkloos en zonder motor stond hij bij het hek van zijn thuisbasis, de Haarlemse Ripperda kazerne. Het zou ook weinig uitgemaakt hebben. Het Duitse luchtoverwicht en een superieure strategie gaven de doorslag. Zo ook in Frankrijk dat, met ruim 3000 stuks, meer en vaak betere tanks telde dan de Wehrmacht. De conservatieve Franse legerleiding had de tanks voornamelijk als ondersteuning van de infanterie uitgesmeerd over de eenheden, in plaats ze als zelfstandige stootwapens te groeperen. In de doodsstrijd die volgde werden zelfs nog 500 oude FT’s in de strijd geworpen, maar het mocht niet baten. Frankrijk bezweek binnen zes weken.

De belofte van 1918 was ingelost, de tijd van loopgraven en linies was voorbij. Maar ook van de FT. De even legendarische als tragische Nederlandse Renaulttank was zelfs geen laatste rustplaats in een museum gegund. Hij is vooralsnog spoorloos verdwenen in de maalstroom van de Tweede Wereldoorlog.

tanks aantallen 1940

Bronnen

Nationaal Archief:

2.13.65, Inventaris van de archieven van de Chefs van het Wapen der Infanterie en enige andere Infanterie-instellingen en Commissies, 1816-1941

Literatuur:
– J.A.C. Bartels: Vier eeuwen Nederlandse cavalerie, 1987
– J.A. Bom: DAF-pantserwagens voor de regimenten huzaren: ontwikkeling, aanschaffing, 2008
– A.H.J. Claessen: Tanks & pantserwagens: de technische ontwikkeling, 2003
– P. Forbes Wels: De Nederlandse cavalerie, 1963
– Jan Hof: Tussen paard en pantser, 1990
– Norbert-Jan Nuij: Gaat u maar rustig slapen. Colijn en de mythe van mei ‘40, 2000
– Cornelis Maria Schulten, Johan Theil – Nederlandse pantservoertuigen, 1979

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×