Matthias van Rossum promoveerde aan de Vrije Universiteit op een onderzoek naar de interculturele relaties tussen Europese en Aziatische zeelieden die in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) waren. Zijn onderzoek werpt licht op de dynamiek van het VOC-bedrijf in Azië, waarbij het accent ligt op thema’s als arbeid, globalisering en sociaaleconomische ontwikkelingen.
In het eerste hoofdstuk van studie Werkers van de wereld schetst Van Rossum de dynamische maritieme wereld in Azië, met als centrale spil de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Daarna komen onder meer aan bod: het Aziatische en Europese scheepspersoneel, de dagelijkse werkzaamheden, aansturing van het personeel door de VOC, hiërarchische verhoudingen, patronage en muiterij.
In loondienst
De Aziatische zeelieden in de intra-Aziatische vaart stonden vrijwel allemaal in loondienst van de VOC, maar…:
“…het maritieme werk in de overgangswereld van land naar zee was bij uitstek de plek waar verschillende vormen van arbeid bij elkaar kwamen – en naast elkaar plaats hadden. Dagloners en slaven werden ingezet voor hetzelfde werk als zeelieden. Deze dagloners werden in de Indonesische archipel vaak koelies genoemd. In Batavia werden (…) afwisselend slaven en Chinese of Javaanse ‘huurlingen’ gebruikt. Rond Kaap de Goede Hoop werden voor het laden en lossen eind achttiende eeuw zeelieden en slaven ingezet. Contractarbeiders, dagloners en slaven werkten afwisselend in hetzelfde werk en waren op het oog niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.” (165)
VOC: duistere keerzijde
Van Rossum trekt een aantal conclusies aan het eind van het boek. Zo maakt hij duidelijk dat in de regio, gedurende de zeventiende eeuw, de inter-Aziatische vaart vier tot vijf keer groter was dan de retourvloot:
“In de achttiende eeuw werd dit verschil kleiner. De VOC nam met haar intra-Aziatische vloot deel aan het Aziatische maritieme handelssysteem. Het scheepvaartsysteem in Azië was omvangrijk en werd onderhouden door een bonte verzameling van Europese en Aziatische handelaren. Een interessant bevinding is dat de VOC gedurende lange tijd de grootste speler was. De Compagnie wist – evenals de Portugezen daarvoor – op cruciale plaatsen machtscentra te veroveren om haar handelsbelangen en maritieme macht te waarborgen.” (371)
De arbeidssituatie binnen de Verenigde Oost-Indische Compagnie kenmerkte zich door een felle concurrentie en ongelijke kansen:
“De VOC als carrièremachine had een duistere keerzijde. Slechte een gedeelte van de zeevarenden werd opgenomen in patronagenetwerken die konden leiden tot verhoging van carrièrekansen. Het overgrote deel behoorde daar niet toe. De uitsluiting van deze patronagenetwerken van (onder)officieren betekende niet alleen een belemmering in de mogelijkheden om carrière te maken, maar had ook directe consequenties voor de positie op de werkvloer. Het kon resulteren in hardere behandeling door leidinggevenden of in verscherping van de verhoudingen met opvarenden die wel patronage van (onder)officieren genoten.” (375)
Slot
Matthias van Rossum heeft een goed onderbouwd proefschrift afgeleverd die enkele nieuwe inzichten en conclusies oplevert. Zijn boek is mooie geïllustreerd en voorzien van verscheidene tabellen en grafieken. Jammer is wel dat de auteur erg vaak passieve werkwoordsvormen (‘worden’) gebruikt, waardoor het betoog niet altijd even vlot leest. Maar dat doet aan de rijke inhoud van Werkers van de wereld niet veel af.
Boek: Werkers van de wereld