Sommige oorlogsdagboeken zijn erg bekend. Het Achterhuis van Anne Frank is verreweg het beroemdste oorlogsdagboek van een jeugdig persoon die de Tweede Wereldoorlog meemaakte. Er waren echter veel meer jongeren die in de jaren 1939-1945 oorlogsdagboeken bijhielden. Alexandra Zapruder, die werkte bij het Holocaust Memorial Museum in Washington, verzamelde veertien van dit soort oorlogsdagboeken van mensen tussen 12 en 22 jaar die de Tweede Wereldoorlog meemaakten.
Hun dagboeken, zo stelt Zapruder in Geborgen bladzijden. Oorlogsdagboeken van jonge schrijvers (Uitgeverij Querido, 2016), vormen de stem van een generatie en laten zien hoe de menselijke geest triomfeert over het kwaad. De dagboeken die de revue passeren zijn stuk voor stuk indrukwekkend en indringend. De verhalen getuigen van de angsten en dromen van jonge mensen aan het begin van hun leven, die met onmenselijke oorlogssituaties te maken kregen. Onder de veertien dagboekschrijvers die in Geborgen bladzijden zijn opgenomen, bevinden zich Fransen, Polen, de Belg Mozes Flinker en Otto Wolf uit Tsjecho-Slowakije. Maar ook verslagen uit de getto’s van Lódz en Theresienstadt.
Oorlogsdagboeken als historische bron
De auteur opent het boek met een filosofisch-theoretische inleiding over de waarde van het dagboek als historische bron. Maar ook de nadelen van het dagboek – in dit geval oorlogsdagboeken – als bron komen aan bod. Dagboeken zijn teder en intiem. Ook zijn ze vaak oprecht, omdat ze geschreven zijn zonder het oogmerk om door anderen gelezen te worden. Verder klinkt er de ’trillende levendigheid van het moment’ in door: je voelt de emotie en beleving van het moment van schrijven. De reikwijdte van meerdere dagboeken is dat je daarmee ‘de stem van een generatie’ kunt laten resoneren.
Maar nadelen zijn er ook. Dagboeken – specifiek oorlogsdagboeken – zijn partijdig; ze zijn immers eenzijdig. Ze zijn geschreven vanuit het perspectief van een enkeling. En je tovert met het dagboek niet de complete auteur en zijn of haar leefwereld terug.
Dagboeken laten maar een klein stukje zien van de persoon die de tekst aan het papier toevertrouwde. En, specifiek voor de oorlogsdagboeken in Geborgen bladzijden, geldt nog het volgende:
“Er zijn veel brokken geschiedenis die kunnen worden beschouwd als bewijs van de prestaties en vooruitgang van de mens, maar deze dagboeken vallen helaas niet in die categorie. Want ze werden niet geschreven ter viering van schoonheid of ter ere van de vooruitgang, ze werden gemaakt als reactie op een overweldigend kwaad dat de schrijver dreigde te overspoelen. Geen enkele lof voor de schrijver of voor het dagboek kan het feit ongedaan maken dat de taak was ondernomen in de context van vernietiging, en dat het dagboek een schreeuw is om met Ausradierung in het vooruitzicht vast te houden aan een plek op deze wereld.” (22)
Mozes Flinker
De Joodse jongeman Mozes Wolf Flinker was van oorsprong een Pool, geboren op 9 oktober 1926, die via Nederland in Brussel belandde. Zijn vader emigreerde naar Den Haag om de dienstplicht te ontlopen. Toen de familie in juli 1942 een oproep ontving om zich – voor transport – te melden, sloeg men op de vlucht naar België, vanwaar ze de doortocht hoopte te maken naar het neutrale Zwitserland. Ze belandden in Brussel, waar ze in eenzelfde soort situatie terechtkwamen als in Den Haag: opgejaagd wild waren ze. De Flinkers stonden in Brussel echter niet als Joden geregistreerd en wisten met valse identiteitspapieren een redelijk normaal leven te leiden. Mozes, die diep religieus was, probeerde in zijn dagboek zijn geloof te verzoenen met de harde alledaagse werkelijkheid in Europa. Hij deed in zijn vrije tijd een studie Arabisch om de tijd te doden.
In april 1944 werd het gezin Flinker, vijf personen, verraden, om vervolgens op 19 mei van dat jaar op transport naar Auschwitz-Birkenau gezet te worden. Vijf andere gezinsleden waren niet thuis en konden op tijd gewaarschuwd worden. Zij overleefden de Holocaust. Hieronder enkele fragmenten uit Mozes’ oorlogsdagboek, dat liep van november 1942 tot in elk geval september 1943:
14 december 1942, middernacht
“Ik ben naar de film Jud Süß gegaan. Wat ik daar zag, maakte me razend. Ik was rood aangelopen toen ik de bioscoop verliet. Het was tot me doorgedrongen welke kwaadaardige doelen deze slechte mensen hebben – hoe ze het antisemitische gif in de bloed van de gosj willen injecteren. Terwijl ik naar de film zat te kijken, herinnerde ik me ineens wat die kwaaie [Hitler] in een van zijn toespraken heeft gezegd: ‘Welke partijen de oorlog ook winnen, antisemitisme zal zich steeds verder verspreiden, tot er geen Joden meer zijn.’ De film laat zien welke middelen hij gebruikt om zijn doel te bereiken. […] Eén ding weet ik wel: als we niet door een of ander hemels wonder gered worden, is ons einde even zeker als ik nu hier zit.” (136)
ongedateerd [september 1943 of later]
“Is het niet voldoende om te huilen, in deze angstige dagen? Kwelling staart me van alle kanten en uit alle richtingen aan, en verdere problemen rijzen op voor onze ogen. Hier zijn een man en vrouw, beide over de zeventig, gedeporteerd. Daar kom je een Jood tegen die ondergedoken zit en geen geld heeft om van te leven; elders kom je een Jood tegen die zijn fortuin verloren heeft omdat hij het had geïnvesteerd in dollars, die om onduidelijke redenen waardeloos zijn geworden. De problemen houden nooit op… en telkens als ik een kind van mijn volk tegenkom, vraag ik me af: Mozes, wat doe jij voor hem? Ik voel me verantwoordelijk voor ieders kwelling.” (154)
Praktisch de laatste woorden die Mozes in zijn dagboek schreef waren, ironisch genoeg:
“Ik heb het gevoel dat ik dood ben. Het einde van mijn dagboek, God zij dank.” (154)
Getto van Lódz
De meest indrukwekkende bron als het gaat om de overlevingsstrijd die Joden voerden, was het dagboek van een anonieme jongen die bijgehouden werd van het voorjaar tot de zomer van 1944. De dagboekaantekeningen zijn in vier talen (Hebreeuws, Jiddisch, Pools en Engeland) geschreven in de marges en op de begin- en eindpagina’s van een Franse roman. In de passages klinkt enorme woede door jegens de Duitsers. Dit culmineert in een grote afkeer van de mensheid als geheel. In de aantekeningen is ook veel bezorgdheid te lezen over het lot van de Joden in Lódz.
Op het moment dat de schrijver zijn dagboek begon, was het getto van Lódz het laatst overgebleven van 200 getto’s in Polen. Toen het getto in mei 1940 afgesloten werd, telde het 163.000 inwoners. Van hen waren in de eerste vier maanden van 1942 55.000 mensen afgevoerd, later – bij een razzia begin september 1944 – nog eens 15.000 mensen. Toen de deportaties ophielden, waren er nog maar 89.000 inwoners in het getto. Hun voornaamste taak was dwangarbeid in de Duitse oorlogsindustrie.
1 juni 1944
“Ik heb zojuist het laatste van mijn ‘brood’ opgegeten. Vandaag was de derde dag nadat ik het had gekregen. Ik had er nog vijf dagen mee moeten doen – maar kan ik het helpen dat ik zo weinig wilskracht heb dat ik het in drie dagen heb opgegeten? Later zal ik verschrikkelijk honger lijden. Is er geen brood voor mij en voor duizenden zoals ik in deze wereld? Is deze de meest corrupte wereld van al?” (458)
27 juni 1944
Op 27 juni 1944 schrijft de anonieme schrijver in zijn oorlogsdagboek, naar aanleiding van de deportaties in die tijd van gemiddeld vijfhonderd man per dag, vol verbittering en ontzetting het volgende. Hij doet dit in het Pools:
“Onze directe naasten zijn vermoord, sommigen door honger, anderen door deportatie (moderne burgerdood). We zijn verminkt en lichamelijk en emotioneel vernederd, verlaagd tot een bestaan van de meest vreselijke ellende en ontbering zoals de geschiedenis nog nooit gezien heeft. We zijn slaven, zonder vrije wil, die blij zijn als ze onder de voet gelopen worden zonder vertrapt te worden en enkel vragen niet doodgetrapt te worden. We zijn zonder overdrijving de meest ellendige schepselen ooit onder de zon – en dat alles is nog steeds niet genoeg voor de ‘machtige man’. Nog steeds worden we gedeporteerd, nog steeds worden onze harten verscheurd. (…) We zijn niet langer mensen, maar ook zijn we geen dieren geworden – we zijn gewoon een vreemd, psychofysiek schepsel, ‘Made in Germany’.” (464)
Boek: Geborgen bladzijden – Oorlogsdagboeken van jonge schrijvers