Bij uitgeverij Boom verscheen februari 2018 het boek Oranje in revolutie en oorlog. Een Europese geschiedenis, 1772-1890. In dit vervolg op de drie bekroonde koningsbiografieën van Willem I, II en III, bekijkt historicus Jeroen Kocht de geschiedenis van de Oranjevorsten vanaf de nadagen van de Republiek tot aan het begin van het moderne Nederland, en plaatst hij voor het eerst het wedervaren van de Oranjedynastie in een Europese context. Op Historiek een fragment over de afscheiding van België.
De natie van Noord & de natie van Zuid
Intussen bereikte in de Noordelijke Nederlanden en in België de nationale hysterie het kookpunt. ‘Onze ex-koning, die in Den Haag zijt; Uw naam worde gehaat’ aldus een revolutionair Onzevader uit Bergen.
‘Laat ons niet sterven onder de kogels van de Hollanders, maar verlos ons van uw aanwezigheid. Amen.’
Het geweld waarmee de nu als onvermijdelijk beschouwde opsplitsing van het grote koninkrijk gepaard ging, voedde de opwinding. Fameus, in het Noorden, werd een incident bij Antwerpen waar Nederlandse troepen de citadel beheersten tot zij eind 1832 door het Franse leger werden verjaagd. In februari 1831 zou de 29-jarige luitenant-ter-zee Jan van Speijk de eer van Willem I en Nederland hebben gered door zijn op drift geraakte kanonneerboot met bemanning en al op te blazen. ‘Dan liever de lucht in!’ zou hij hebben geroepen, liever dood dan een oneervolle overgave aan Antwerpse opstandelingen. Zijn zinloze daad bezorgde hem een heldenstatus; in talloze gedichten werd hij bezongen.
Nog hoger liepen de emoties op tijdens de Tiendaagse Veldtocht, een campagne tegen het nieuwe België van koning Leopold I. Op 2 augustus 1831 stuurde Willem I 37.000 manschappen, versterkt met vele studenten van de vrijwillige jagerscompagnieën, over de Belgische staatsgrens die de Nederlandse koning vooralsnog niet erkende. Ditmaal voerde niet prins Frederik, maar prins Willem het bevel. Hij zou er zijn besmet blazoen mee reinigen. Niet dat de strafexpeditie militair veel voorstelde. Tot meer dan wat schermutselingen bij Hasselt en Bautersem kwam het niet. Bovendien stond het Nederlandse leger tegenover slecht georganiseerde en slecht gewapende Belgische strijders. Betekenisvol was enkel het beleg van Leuven, althans symbolisch. In afwachting van Franse militaire assistentie leidde koning Leopold, die de agressie direct als ‘onwaardig’ had veroordeeld, er persoonlijk een Belgische strijdgroep. Voor het tot een krachtmeting kwam, deed prins Willem een aanbod: de Nederlandse troepen zouden zich terugtrekken als zij eerst in triomf door de stad mochten paraderen. Op aandringen van de Franse bevelhebbers ging de Belgische regering akkoord. Zaterdag 13 augustus volgde de Nederlandse zegetocht, nadat Leopold Leuven had verlaten.
De Nederlandse eer was gered, prins Willem, ‘de wreker der natie’, had zich gerehabiliteerd en een confrontatie met Franse troepen was vermeden. Groot was ook de persoonlijke genoegdoening: Leopold, die de Oranjeprins de Belgische troon had afgetroefd, was vernederd. De vrouwen aan het Oranjehof putten zich uit in complimenten. Anna Paulowna sprak van ‘rechtvaardigheid en glorie’, koningin Mimi herkende in haar zoon ‘een waardig leerling van Wellington’ en prinses Marianne meende dat haar broer
‘voor eens en voor altijd het verschil duidelijk had gemaakt tussen Ons en die Belgen & hun Leopold ’
Zelfs Willem I leek tevreden. De strijd tegen de Belgen verenigde de Noordelijke Nederlanders om zijn troon. Net als bij zijn terugkeer uit ballingschap in 1813 en na de slag bij Waterloo vielen Oranje, vrijheid en vaderland weer even samen. Maar welk vaderland was er eigenlijk gered? Vierde een eensgezinde Noord-Nederlandse natie hier niet de tuchtiging van een Belgisch volk dat ze verweet de grote eenheidsstaat te vernielen — het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, dat koning Willem I juist tot één enkele natie had willen kneden en dat de regering, de gematigde Zuidelijke opstandelingen én de Britten, door te trachten prins Willem tot (onder)koning van België te maken, tot het laatst toe voor de Oranjedynastie hadden willen behouden? Er school veel ironie in het feit dat de verontwaardiging over de onttakeling van het koninkrijk door ‘muitzieke Belgen’ het Noord-Nederlandse sentiment versterkte zónder diezelfde Belgen eindelijk weer zichzelf te zijn.
De verwarring werd deels veroorzaakt door onduidelijkheid over wat en wie de natie was, voorstellingen die tijdens de Belgische opstand bovendien verschoven. Vormden Belgen en Nederlanders één of twee naties? Was de natie een hiërarchische constructie waarbinnen de koning over zijn onderdanen heerste zoals een vader over zijn kinderen, of bestond de natie uit vrije, gelijke en soevereine burgers die zelf bepaalden of zij een monarch wilden en zo ja, op welke voorwaarden deze de scepter mocht zwaaien? Was de natie van de koning of was de koning van de natie?
De antwoorden varieerden. Restauratievorst Willem I was duidelijk: dat de koning van de natie zou zijn was gevaarlijke revolutionaire onzin. De natie, zijn onderdanen in Noord en Zuid, behoorde aan hem toe, aan de koning der Nederlanden. De inwoners in de Noordelijke Nederlanden schikten zich vooralsnog naar de soevereiniteitspretentie van hun vorst, maar hechtten aanzienlijk minder aan het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dan hij deed. Eerder nog dan de Zuidelijke Nederlanders bleken zij bereid tot ontmanteling van het staatsverband; de protestantse natie zou verlost worden van politiserende katholieken, de Amsterdamse handel van de Antwerpse concurrentie. In de Zuidelijke Nederlanden veranderde het beeld van de natie gedurende de opstand. Zolang de bevolking Willem I smeekte de grondrechten te eerbiedigen, vormden de hiërarchische staat en het grote koninkrijk haar referentiekader. Pas na de Brusselse stadsoorlog van september 1830 won de gedachte van een aparte en soevereine Belgisch natie terrein. Inderdaad: voor de Belgen moest de oude koning weg en zou een nieuwe koning ván de natie zijn.
Leopold werd dan ook koning der Belgen, niet van België. Hij beklaagde zich al vlug over het constitutionele keurslijf dat ‘een bende democraten’ hem had aangemeten en legde de schuld bij Willem I. De slechte ervaring met diens autoritaire bewind had de Belgische grondwetgevende vergadering doen besluiten de monarchale macht drastisch in te perken. Voor de Europese mogendheden, geen onbelangrijke spelers in het conflict, lag het weer anders. Zij hadden weinig op met de nationale soevereiniteit. Krachtige staten moesten deze gevaarlijke erfenis van de Franse Revolutie temmen. Voor hen prevaleerden staatsraison en machtsevenwicht boven de aanspraken van deze of gene dynastie of de rechten van de ingezetenen. Toen het ontstaan van een zelfstandig België niet meer te stuiten was, gold voor Londen en Parijs: voor iedere Oranjevorst tien anderen. Werd het een vorst uit een andere dynastie, dan zou men de innige band met het volk er wel bij verzinnen — fraai werk voor feestredenaars, lofdichters en geschiedschrijvers. Het was geen wonder dat Willem I zich door de Britten verraden voelde.
Op dit Europese niveau waarop behalve de mogendheden ook de koningen zelf opereerden, bracht de Belgische afscheiding iets nieuws. Tot 1830 hadden de vorsten door samen te werken hun bijdrage geleverd aan de vredesinspanningen van congressysteem en Heilige Alliantie: gezamenlijk bedwongen zij het gevaar van revolutie en oorlog. Met zijn reactie op de troonsbestijging van ‘Mijnheer Leopold’ — het geweld en zijn halsstarrige verzet — liep koning Willem I vooruit op vorstelijke omgangsvormen die na 1848 in heel Europa zouden doorzetten. Collectieve verantwoordelijkheid voor vrede en veiligheid maakte plaats voor Realpolitik en militaristisch nationalisme waarbij de ene vorst tegenover de andere kwam te staan, als vochten zij als hoogste representanten van hun naties een duel uit. Dat Willem I in de loop van de jaren 1830 de steun van volk en elite voor zijn volhardingspolitiek tegen België zou verliezen, ondergroef dit beeld geleidelijk, zoals het ook gecompliceerd werd door het optreden in België van een harde kern van opposanten tegen Leopold, tegenstanders die loyaal bleven aan de Nederlandse koning en diens opvolger. Met hulp uit het Noorden bezorgden deze Belgische orangisten de vijftien jaar Oranjeheerschappij over de Zuidelijke Nederlanden een opmerkelijk naspel.
Vorstentrouw: het Belgische orangisme
Willem I zou het scheidingsverdrag tussen Nederland en België pas in 1839 tekenen. Al die tijd bleef het Nederlandse leger gemobiliseerd met als onmiskenbaar doel het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden te herstellen. De orangisten in het jonge België fungeerden als vijfde colonne. Anders dan het veelvormige, deels tot de oude Republiek te herleiden orangisme in de Noordelijke Nederlanden was de Belgische beweging het exclusieve product van de regeringsjaren van Willem I en van verwachtingen omtrent de heerschappij van zijn oudste zoon, de in nogal wat Zuidelijke kringen onveranderlijk geliefde prins.
Hoewel de Nederlandse koning het ideologisch middelpunt vormde en financiële en organisatorische steun bood, was het Belgische orangisme een beweging van onderop. De aanhang was divers. Oranjegetrouwen trof men in steden en op het platteland van Vlaanderen en Wallonië, onder Belgische aristocraten, bij topmannen in industrie, handel en financiën en bij hoge ambtenaren uit de bestuurselite van het uiteengevallen koninkrijk. Ook onder arbeiders in Antwerpen, Charleroi, Gent en Luik, waar de economie tussen 1815 en 1830 krachtig had gebloeid, was er sympathie voor het orangisme. Het was zelfs te vinden bij die katholieken, leek én klerikaal, die de maatregelen steunden waarmee de calvinistische vorst de macht van de kerk had weten in te perken, de reden waarom hij ook bij sommige vrijmetselaars en radicalen nog altijd geliefd was. Een belangrijke groep vormden de orangistische officieren in het Zuiden: hun held was prins Willem, meer dan de oude koning.
De orangisten in België waren zo diegenen die van de Oranjes hadden geprofiteerd, hun hoop op de verdreven vorst en zijn opvolger hadden gevestigd of waardering voor hen hadden gehad. Tijdens de revolutie van 1830 en 1831 was een flink aantal van hen het slachtoffer geworden van vernielingen, plunderingen en molest. Nu volgde repressie door de Belgische overheid, want al streden de Belgische orangisten voor een verloren zaak, ze zorgden voor veel onrust in de nog lang niet stabiele nieuwe staat.
Het bleef niet bij de mislukte coups van 1831. Meer operette volgde, rellerige manifestaties die gemakkelijk ontaardden in knokpartijen. In april 1834 kwam het tot gewelddadigheden. De Belgisch staat wilde van prins Willems kostbare stoeterij af, de paarden in het Tervurense paleis die, zoals alle bezittingen van de Oranjes, hangende de vredesbesprekingen van rechtswege in bewaring waren gesteld. Toen het gerucht ging dat antiorangisten de oude Wexy — het paard dat de Oranjeprins tijdens de slag bij Waterloo had bereden — voor een mestkar wilden spannen om ermee door Brussel te rijden, besloten orangistische aristocraten via intekenlijsten geld in te zamelen: ze zouden de paarden kopen en aan prins Willem teruggeven. Met naam en toenaam stond de Belgische orangistische adel nu in door Willem I gesubsidieerde kranten. Voor radicale Belgische nationalisten was het aanleiding tot vernielingen en diefstal. Ten onrechte meenden de daders dat Leopold zelf tot hun actie had bevolen.
Ook voor de Belgische koning was de orangistische agitatie niet onschuldig. Door Willem I als de rechtmatige vorst en Leopold als rebellenleider, revolutionair of usurpator af te schilderen, zaaide een invloedrijke groep aanzienlijken voortdurend twijfel over de legitimiteit van de staat en de koning. Het schaadde de internationale reputatie van België. Het orangistisch verzet presenteerde zichzelf graag als legitimistisch, een opvatting die niet geheel vrij was van opportunisme en die bovendien door geen enkele mogendheid werd gedeeld. Rusland, Pruisen en Oostenrijk berustten vanaf 1832 in het bestaan van het onafhankelijke België, Groot-Brittannië en Frankrijk steunden de nieuwe staat actief. Leopolds tweede huwelijk met Louise van Orléans, de oudste dochter van koning Louis-Philippe, zou vanaf 1832 de band tussen Londen, Brussel en Parijs versterken. Van een voor ditzelfde jaar geplande, door Belgische orangisten gesteunde tweede aanval van het Nederlandse leger kwam dan ook niets. Verlichting, voor Brussel, ontstond pas na 1835, toen Willem I zijn inspanningen om de Zuidelijke Nederlanden terug te veroveren verminderde en Nederlandse elites steeds krachtiger aandrongen op afhandeling van de Belgische kwestie. Maar daaraan gaf Willem I vooralsnog geen gehoor. Het leverde hem een Zuid-Nederlandse bijnaam op: Guillaumele-Têtu, Willem de Koppige.
Toch zou het Belgische orangisme zich na de abdicatie van Willem I opnieuw aandienen. Tijdens een bezoek aan Nederlands Limburg in 1841 zou koning Willem II hebben gezinspeeld op een spoedige hereniging van Noord en Zuid. Britse diplomaten vernamen dat hij op het brutale ‘zonder België Sire, zijn wij toch verneukt?’ van een Limburgse burgemeester had geantwoord met: ‘Ja vriend, maar dat boeltje is niet voor lang verloren.’ Ergo, de nieuwe Nederlandse koning was betrokken bij een complot tegen België; hij zou van plan zijn zich aan het hoofd van een orangistische contrarevolutie te stellen.
Of dit waar was, valt niet te achterhalen, maar feit is dat Willem II contact had met orangistische samenzweerders in Brussel. Een Belgische generaal-majoor met wie zijn vader ook al acties tegen Leopold had bekokstoofd, was de contactpersoon. Met enkele andere militairen zou hij in de nacht van 26 op 27 september 1841 tijdens de herdenking van de revolutie van 1830 in Brussel brand stichten. In de daaropvolgende chaos wilden de samenzweerders zich meester maken van de wapens in het kruitmagazijn bij de Naamse Poort en vervolgens optrekken naar het nabijgelegen Koninklijk Paleis om Leopold tot aftreden te dwingen. Willem II financierde het plan, maar blies het af toen bleek dat zowel zijn ministers als zijn Nederlandse onderdanen een hereniging met het Zuiden afwezen. Niettemin ondernamen de samenzweerders in oktober een tweede poging, alweer met steun van Willem II. Ditmaal werden ze door de Belgische politie gearresteerd. De complotteurs hadden het de dienders niet moeilijk gemaakt. In hun stamkroeg hadden ze luid hun voornemens verkondigd en iedere belangstellende was uitgenodigd zich aan te sluiten.
Verdere acties van de Belgische orangisten bleven uit; als politieke kracht verdwenen ze. Na het overlijden van Willem II in 1849 restte er van het Belgische orangisme nog slechts een heimweecultus.
Boek: Oranje in revolutie en oorlog – Jeroen Koch