Wie over de paden van het Moskovitische Donskoj-klooster loopt maakt als het ware een historische wandeling door het Rusland van voor de Revolutie. Zo rusten er in de grote necropool vele hoogwaardigheidsbekleders uit de tijd van de tsaren, waaronder enkele generaals van het Witte Leger die in de burgeroorlog van 1918-1921 tegen de Bolsjewieken vochten. Veelal vonden de begrafenissen hier in het geheim plaats, omdat het Sovjetregime wilde voorkomen dat haar vijanden postuum nog een grote mensenmassa op de been zouden brengen om deze een laatste eer te bewijzen.
Dat geldt helemaal voor de slachtoffers van de Stalinterreur die tussen 1936 en 1940 in een massagraf op het oostelijk deel van de necropolis hun laatste rustplaats vonden. In de indrukwekkende kathedraal van de ‘Heilige Maagd van de Don’ vindt iedere week een fascinerend schouwspel plaats als er de zondagsdienst wordt gevierd en de pope (priester) zich er plechtstatig voortbeweegt langs de rijkversierde wanden.
Maar in het verleden gingen de Moskovieten niet altijd even respectvol om met dit godshuis als vandaag de dag het geval is. Zo was het ruim tweeënhalve eeuw geleden het decor van de moord op een aartsbisschop die had onderschat hoe groot de invloed van een icoon kon zijn in tijden van grote onrust.
In 1771 bevond Rusland zich al weer drie jaar in oorlog met het Ottomaanse Rijk om de heerschappij over de Zwarte Zeehavens. Terwijl West-Europa haar laatste pestepidemie een halve eeuw achter de rug had (Marseille 1720), kwam het in de zuidelijke regio’s van Rusland destijds nog regelmatig tot uitbraken van deze zeer besmettelijke ziekte. De eerste gevallen hadden zich begin 1770 voorgedaan binnen enkele legerkampen. Aan het einde van dat jaar vormden de gewonden die van het zuidelijke front naar Moskou waren afgevoerd een pesthaard in het militaire ziekenhuis aldaar.
Deze uitbraak kon nog ternauwernood worden beheerst, maar in maart 1771 diende zich reeds een volgende aan die zich vanuit de grote wollenstoffenmanufactuur tegenover het Kremlin over de stad begon te verspreiden. Waarschijnlijk was ditmaal één van de vrachten ruwe wol uit het zuiden de boosdoener. De autoriteiten verzuimden echter om de manufactuur te sluiten, aangezien er op dat moment veel uniformen voor het strijdende leger werden vervaardigd.
Toen tsarina Catharina de Grote (1729-1796) de ernst van de situatie eindelijk onderkend had, nam ze verstrekkende maatregelen. De autoriteiten droegen de bevolking op de naam van iedere persoon met pestsymptomen aan te melden. Wie vlekken, builen of koorts had moest in een klooster aan de rand van de stad in quarantaine worden geplaatst. Dat ging voor de bevolking echter te ver.
De tweede verordening die protest uitlokte was het verbod om slachtoffers op kerkhoven hun laatste rustplaats te geven. In april 1771 beval de tsarina namelijk dat de pestdoden zo ver mogelijk buiten de stad begraven moesten worden. Nabestaanden mochten hier niet bij aanwezig zijn en moesten bovendien alle persoonlijke bezittingen van de overledene afstaan zodat deze verbrand konden worden.
Dat laatste lokte vooral woede uit omdat kleding destijds een veel hogere waarde vertegenwoordigde dan nu het geval is. De Moskovieten zagen het nut er niet van in en door hun verzet kon de pest ongehinderd voort blijven woekeren. In het voorjaar, tijdens het begin van de epidemie, stierven er gemiddeld honderd mensen per dag, maar in de zomer was dat al opgelopen tot vijfhonderd en in september zelfs tot zevenhonderd. Angstwekkende aantallen.
Destijds was de naast het Kremlin en Rode Plein gelegen wijk Kitay-Gorod nog door een hoge muur omgeven die van meerdere poorten was voorzien. Ommuring en poorten, maar ook vele kapellen en kerken van deze wijk werden in de jaren twintig en dertig op bevel van het Bolsjewistische regime gesloopt. Alleen de Iberische Poort werd eind vorige eeuw herbouwd als herinnering aan dit verleden.
Het was echter rond de Barbarapoort dat zich in 1771 hysterische taferelen afspeelden. Aanleiding hiervoor was de icoon van de ‘Heilige Maagd van Goeljokovo’ die boven de poortdeuren was opgehangen en tot één van de meest vereerde exemplaren van de stad behoorde.
Op een dag bracht een arbeider een bezoek aan zijn pope om hem te vertellen over een vreemde droom. Daarin had de Heilige Maagd hem toevertrouwd dat God het stenen had willen laten regenen op Moskou, omdat de inwoners hun iconen te lang verwaarloosd hadden. De Heilige Maagd had echter mededogen getoond en besloten de stad in plaats daarvan gedurende een paar maanden met de pest te teisteren. Omdat de man zijn droom daarna ook nog aan anderen vertelde, verspreidde dit verhaal zich als een lopend vuurtje onder de bevolking. Spoedig dromden honderden Moskovieten samen aan de Barbarapoort om de Heilige Maagd om vergeving en genezing te smeken. Er werd een geldkist naast de poort geplaatst om geld in te zamelen voor een nieuwe zilveren lijst om de icoon.
Toen aartsbisschop Ambrosius van deze samenscholingen vernam was hem meteen duidelijk dat de pest zich hierdoor alleen maar sneller zou verspreiden. Daarom zond hij een vertegenwoordiger van het kerkbestuur om de kist te verzegelen, hetgeen de stemming echter tot een kookpunt bracht. Op 15 september verzamelden zich duizenden mensen voor de Barbarapoort die schreeuwden:
Ze plunderen de Heilige Maagd!
Onder deze menigte bevonden zich talloze arbeiders (die werkeloos waren omdat de fabrieken waren gesloten) en lijfeigenen waarvan de grootgrondbezitters de stad uit gevlucht waren. Gewapend met bijlen en zeisen bestormden ze het Kremlin, waar zich het Tsjoedov-klooster bevond, destijds de residentie van de aartsbisschop van Moskou. Het hing vol met uiterst waardevolle cultuurobjecten en in de kelders, die verhuurd werden aan enkele kooplieden uit de stad, waren grote volumes aan sterke drank opgeslagen. Toen de opstandelingen hiertoe doorgedrongen waren, deden ze zich tegoed aan de wodka en stalen vervolgens talrijke kostbaarheden.
Ambrosius was er weliswaar in geslaagd om het klooster te ontvluchten, maar spoedig kregen de plunderaars er lucht van dat hij zich in het Donskoj-klooster had verschanst. De volgende dag trokken ze massaal op naar zijn schuilplaats, waar ze hem aantroffen in het koor van de kathedraal. Ze sleepten hem naar buiten en sloegen op hem in met de ijzeren spijlen die ze uit het kloosterhek hadden losgebroken, wat zijn dood tot gevolg had.
De ongeregeldheden duurden nog dagenlang voort en kwamen pas teneinde nadat Grigori Orlov (1735-1783), eerste uit een reeks van favorieten van Catharina de Grote, de opstand hardhandig had neergeslagen. Honderden mensen vonden daarbij de dood, meer dan duizend werden er gearresteerd. Aan de pestepidemie kwam pas in 1772 een einde, nadat deze naar schatting aan vijftig- tot honderdduizend mensen het leven had gekost.
Bronnen ▼