Zondeval van een hemelbewoner
‘Geen enkele vogel in de Schepping toont een volmaakte symmetrie zoals de raaf dat doet,’ jubelde de Britse naturalist Charles Waterton in 1838 in een ornithologisch essay.
‘Zijn proporties zijn volmaakt, zijn glanzende pluimage is berekend op bewondering van elke toeschouwer. Zijn harnas is stevig, zijn geest onverzettelijk, zijn kracht verrassend.’
Zo’n loftuiting lag in de negentiende eeuw absoluut niet voor de hand. Waterton was zich bewust van de fronsende wenkbrauwen die zijn appreciatie voor de raaf zou veroorzaken, zowel bij een breed lezerspubliek als bij zijn collega’s: ‘De naturalist zal weinig interesse voelen voor de gewoonten van een vogel die als huisdier dient,’ zo voegde hij er daarom aan toe om de onvermijdelijke kritiek te snel af te zijn…
‘…maar van alle gekende vogels – zelfs de Afrikaanse roodstaartpapegaai incluis – is er geen één zo volgzaam, zo slim en zo amusant als de raaf.’
Zoals hij zelf anticipeerde in zijn essay, was Watertons lofzang een zeldzame uiting van sympathie voor een vogel die in heel Europa eeuwenlang werd beschimpt en zwartgemaakt. Geen vogel had zo’n onheilspellende, slechte reputatie als ‘the grim, ungainly, ghastly, gaunt, and ominous bird of yore’ (de ‘grimmige, akelige vogel uit het donk’re schimmenheer’), zoals Edgar Allan Poe enkele jaren na Watertons lofrede schreef, in 1845, in het bekende psychothrillergedicht The Raven.
Waar is het fout gegaan?
Wat zeldzaam is en bijzonder omdat het zo zeldzaam is, noemen we een ‘witte raaf ’. Etymologische woordenboeken situeren de oorsprong van deze uitdrukking in de zestiende eeuw: corvus albus in het Latijn. Maar de frase verschijnt in die periode ook al in het Nederlands. ‘De goey mans sijn witte raven,’ leest een vroegmoderne tekst die zich afvraagt waar nog goede mannen te vinden zijn. (Het was een retorische vraag: voor de anonieme auteur hadden ‘goey mans’ een net zo mythologische status als witte raven.) De zestiende-eeuwse Antwerpse dichteres Anna Bijns klaagde in een gedicht dan weer dat ‘de goey Cooplien sijn schier witte raven’: onvindbare, misschien onbestaande, wezens opgetrokken uit geruchten. Net zo goed slaat de term op iemand die zeldzaam is omdat hij uit de band springt. In 1945 bijvoorbeeld noemde de oude psychoanalyticus Carl Jung zijn vriend de Engelse dominicaan Victor White een witte raaf, omdat hij volgens Jung de enige theoloog was met een gedegen kennis van psychologie. (Het is natuurlijk niet ondenkbaar dat Jung vooral een toespeling wilde maken op Whites naam.)
De wortels van de uitdrukking ‘witte raaf ’ liggen – hoe kan het ook anders – bij de vogel. Ravenjongen worden niet glanzend zwart geboren, en heel af en toe breken ze wit uit hun ei. Witte raven zijn zelf zeldzaam, zeldzamer nog dan die andere zeldzame vogel: de zwarte zwaan, die het eveneens tot metafoor heeft geschopt. Ze bevolken legendes in een schijnbaar onttoverde wereld. Hun verschijning veroorzaakt steeds opschudding. Al meer dan tien jaar spotten mensen met tussenpozen witte raven op een strand op Vancouver Island, in het westen van Canada. Zowel hun spookachtige verschijning als de setting waarin ze rondhobbelen doet weinig aan ons klassieke beeld van raven denken.
Witte raven zijn natuurlijk niet glanzend zwart, maar ze zijn ook niet stralend wit: de genetische afwijking leucisme zorgt voor verminderde pigmentatie en onderscheidt zich zo van albinisme, waarbij alleen het melaninepigment ontbreekt. Witte raven zijn vale beesten. De bleke vogels maken deel uit van een hechte familie raven. Mike Yip, de fotograaf die de familie vastlegt op camera, denkt dat de witte raven de jongste telgen zijn van een paar zwarte die jaarlijks één of twee witte raven grootbrengen. Of liever: trachten groot te brengen. Veel witte raven bezwijken jong aan orgaancomplicaties. Hun veren zijn kwetsbaarder, hun ogen zwakker dan die van hun zwarte soortgenoten. Zelfs op het strand van Vancouver Island blijven witte raven daarom een zeldzaam zicht.
Lang voor de uitdrukking geijkt werd, stonden witte raven symbool voor puurheid, voor spiritualiteit, zoals bij de Amerikaanse Mandanstammen aan de oevers van de Missouririvier – en voor een belofte die zij steevast niet konden waarmaken. De westerse mythologie maakt van het verhaal van de witte raaf een tragedie. Nochtans begonnen raven in die mythologie als onbeschreven bladen, stralende witte wolken die afstaken tegen de blauwe lucht van een prechristelijk Europa. Dat waren niet de vaalwitte strandraven van Canada, maar indrukwekkend glanzende vogels met een vleugelwijdte van bijna anderhalve meter, majestueuzer dan adelaars. Als we willen begrijpen waarom de raaf zo werd veracht, moeten we naar de kleur van zijn verentooi kijken. Daarin ligt namelijk de oorsprong van een millennia-oud, zwartgeblakerd imagoprobleem.
Mythologie
Alles gaat mis wanneer een witte raaf op de thermiek van de godenberg Olympus afglijdt naar de sterfelijke Griekse valleien. Een trouwe vogel; hij handelt in opdracht van Apollo, een god die geen nee verdraagt. Apollo verdenkt zijn zwangere minnares Coronis van ontrouw. De witte Olympusraven zijn Apollo’s ogen op de wereld. Zijn gevleugelde dienaar slaat gade en keert dan terug naar godenland met slecht nieuws.
Een achttiende-eeuwse tekening plaatst de witte raaf op een boomtak centraal in de compositie, met het flikflooiende mensenkoppel in de schaduw van de zijkant. In een woedeuitbarsting doodt de god zijn geliefde en haar minnaar. De trouwe raaf maakt de fatale fout dicht bij zijn meester te blijven en ontsnapt niet aan Apollo’s toorn: in een gewelddadige vlaag van woede schroeit hij de vogel zwart.
Daar eindigt de mythe nog niet. Apollo’s woede verenigt het lot van de betrokkenen. De cirkel is rond wanneer, volgens de Griekse historicus Istrus uit de derde eeuw voor onze tijdrekening, de vermoorde Coronis transformeert in het kleine sterrenstelsel Corvus, minnares en dienaar ééngemaakt. ’s Nachts verschijnt Coronis als raaf op de rug van het sterrenstelsel Hydra aan de hemel. De raaf was dan wel verbannen van de Olympus, hij reikte nu tot in de hemel. Een tekening uit het tiende-eeuwse sterrenboek Kitab suwar al-kawakib al-thabita, opgesteld in het Arabisch door de Perzische astronoom Abd-al-Rahman, toont een gespiegelde raaf in duikvlucht: één gezien van de binnenkant van de hemelsfeer, de andere gezien van buitenaf. Ze dragen in hun snavel een gele ster, als de kaas die een andere raaf in de fabel van Jean de La Fontaine kwijtspeelt aan een listige vos. Het is onduidelijk welke raaf het spiegelbeeld is van de andere.
In andere culturen kreeg de sterrenraaf andere namen en andere associaties. In het Babylonisch heette de constellatie MUL.UGA.MUSHEN en speelde ze een belangrijke rol in de landbouwkalender, ongeveer een millennium voor onze tijdrekening. Het moment in het jaar waarop ze ’s ochtends zichtbaar werd – aan het begin van de herfst – gold als een betrouwbaar teken van de stormgod Adad dat het regenseizoen op til was. Tegelijkertijd was MUL.UGA.MUSHEN de kosmische poortwachter van de onderwereld, vaak versluierd in nevel, en hij symboliseerde de overgang naar de dood.
Een slecht christen
Het sterrenstelsel verbindt Apollo’s arme zwarte klikvogel ook aan een andere oorsprongsmythe. De jonge Duitse astronoom Jakob Bartsch, getrouwd met Johannes Keplers dochter Susanna, vergeleek in 1624 het sterrenstelsel Argo Navis met Noahs ark uit het bijbelboek Genesis. In de naburige constellaties Columba en Corvus zag Bartsch respectievelijk de duif en de raaf aan boord van de ark. De Bijbel toont de raaf niet als de brenger van slecht nieuws, zoals bij de Oude Grieken. Hij is er geen onheilspellende ‘profeet!’, zoals het naamloze personage van Edgar Allan Poe de vogel in zijn studiekamer toebeet. In Poes gedicht The Raven betekende zijn karakteristieke luide kras slecht nieuws, en uit zijn snavel klonk elke waarheid hard en onvergeeflijk. Maar net zo goed was het zwijgen van de raaf voldoende reden om hem zwart te maken. Zoals dus in de Bijbel.
Na de zondvloed, maar voor de duif, stuurt Noah de (witte) raaf uit een klein venstertje van zijn ark, op zoek naar land. Raaf is zo ook de eerste vogel die wordt vermeld in de Bijbel, en ook hier in het Oude Testament was hij collateral damage van goddelijke toorn. Hij vliegt ‘heen en weer over het water totdat de aarde droog was’ (Genesis 8:7). Tijdens die vogelvluchten aanschouwt de raaf als eerste overlevende een wereld in verandering: boomtakken steken uit boven de dalende waterlijn, hier en daar groeien planten in het slijk. Misschien ziet de raaf op zijn queeste zelfs een jonge olijfboom. Zijn vrijheid, nu hij niet langer benedendeks vastzit, is hem dierbaar. Hij is de enige die weet hoe die nieuwe wereld eruitziet.
Een overvolle ark dieren en mensen wacht ondertussen vergeefs op nieuws. Een nagelbijtende Noah tuurt de natte horizon af, in mijn verbeelding met een uitschuifbare monoculair en een zeezieke grimas. Misschien geniet de raaf volop van zijn verworven vrijheid en lanterfant hij in een wereld van eb, misschien heeft hij zichzelf gewoon nieuwe prioriteiten gesteld. Misschien wel allebei. Een elfde-eeuwse mozaïek in de San Marcobasiliek in Venetië toont de lome raaf, zijn queeste vergeten nu hij in het opdrogende water een koeienkarkas heeft gevonden.
In een rijkelijk geïllustreerd Hebreeuws manuscript uit 1280 dat zich in de British Library bevindt, lost Noah de duif terwijl de raaf toekijkt vanboven op de ark, veilig uit het zicht van zijn redder. Is hij ooit verder gevlogen dan dat dak? Steeds opnieuw staat de bijbelse raaf afgebeeld als een luie, eerloze vogel – en als een slechte christen, benadrukte de bijbelvader Augustinus – in contrast met zijn opvolger de duif.
Een gelijkaardige karakterschets vinden we trouwens ook in een Griekse mythe, die als een alternatief op de andere Apollo-en-de-raafmythe kan worden gelezen. In deze versie strafte de god de zoetgevooisde witte raaf eveneens, nu omdat de vogel het naliet een beker water naar zijn meester te brengen en eerst zijn buik volvrat met vijgen. Opnieuw werd hij zwart. Dit keer veroordeelde Apollo hem daarbovenop ook tot een eeuwig hese stem en een droge keel, die nimmer zou worden gesmeerd. De gestrafte raaf werd het sterrenstelsel naast Crater, bijgenaamd de Beker, voor altijd net buiten bereik van de dorstige snavel: de raaf als Tantalus van het dierenrijk.
Onrein
Alsof die mythologieën nog niet genoeg schade berokkenen aan zijn reputatie, heeft de raaf al in de oudtestamentische cultuur te kampen met een onreine connotatie. Het zou niemand verbazen mocht hij inderdaad zijn tijd en Noahs missie verdoen met rottende feestmalen in brak water. In een aanvulling op het verhaal van de in de Talmoed zadelt Noah de raaf zelfs helemaal niet op met een belangrijke opdracht, maar verbant hij de vogel nadat die op de ark de lieve vrede had verstoord (hetzij door andere dieren aan te vallen, hetzij door het celibaat aan boord te doorbreken dat Noah aan alle dieren had opgelegd, hetzij door te veel geruzie). Ook op zulk verraad stond een straf: spreekwoordelijk pek, veren had hij al. Toen het water wegtrok en de dieren twee na twee de ark verlieten, de wijde wereld in, was de raaf onherkenbaar zwart.
In die nieuwe, maakbare wereld wisten mens en dier zo meteen hoe de kaarten waren geschud. Raaf en duif als elkaars tegenpolen: zwart en wit, egoïstisch en plichtsgetrouw, weggevlogen en teruggekeerd, gefaald en zegevierend, oorlogszuchtig (de raaf als aaseter op het slagveld) en vredelievend (de duif, knabbelend op een olijftak).