Werner Bräuning moet verbijsterd zijn geweest. In december 1965, tijdens de allerbelangrijkste jaarlijkse bijeenkomst van ‘Die Partei’ (‘hat immer Recht’) die de Duitse Demokratische Republiek (DDR) bestuurde, zijn geliefde en bewonderde vaderland, werd zijn naam genoemd. In Ă©Ă©n adem met klasse-verraders als Wolf Biermann en Stefan Heym. Ook de film Spur der Steine van Frank Beyer werd verboten. Het waren allemaal voorbeelden van ‘scepticisme’, ‘nihilisme’ en ‘pornografie’.
Dichter en zanger Wolf Biermann had onder andere ergernis veroorzaakt met een toneelstuk over de Berlijnse Muur. Hij kreeg een publicatie-, optreden- en reisverbod. Nadat hij ’trotz alle dem’ in 1976 toch naar Keulen mocht en daar een geruchtmakend concert gaf met kritische maar beslist vaderlandslievende teksten over de DDR werd hij ausgebĂ¼rgert; hij mocht niet meer terugkeren in zijn vaderland. De roman Der Tag X (over 17 juni 1953) van Stefan Heym werd verboden. Hij bleef kritisch over de burgerrechten in de DDR, maar ook films maken, en hij werd onderscheiden met de Nationalpreis der DDR. En hij was Ă©Ă©n van de sprekers tijdens de doorslaggevende demonstratie van 4 november 1989 op de Oost-Berlijnse Alexanderplatz.
Tijdens dat 11. Plenum des ZK der SED, de 11e voltallige vergadering van het hoogste orgaan van de Socialistische Eenheidspartij Duitsland, bleek dat ook een manuscript van Werner Bräuning zoveel ergernis bij de hoogste autoriteiten had opgewekt, dat het boek niet mocht verschijnen: het contract met de uitgever werd ontbonden. Bräunig schreef daarna nog wel, maar raakte aan de drank. Hij stierf in 1976, op 42-jarige leeftijd. De roman verdween, samen met hem, de vergetelheid in.
Geen dissident
Toen het manuscript zo’n tien jaar geleden werd herontdekt aarzelden uitgevers ‘dat oude verhaal’ te publiceren. Pas in 2007 durfde Aufbau Verlag in Berlijn het aan. Rummelplatz (Kermis) werd onmiddellijk door de Duitse critici erkend als een ‘sensatie’ en een ‘meesterwerk’. ‘Hätte Bräunig weitergearbeitet, wäre er ohne weiteres neben GĂ¼nter Grass, Martin Walser und Heinrich Böll angekommen’, schreef de SĂ¼ddeutsche Zeitung. Beatrice de Graaf noemde het boek in dagblad Trouw een ‘echte literaire vondst’ en ‘sleutelroman voor het leven in de vroege DDR’. Vijfentwintig jaar na de val van de Muur verschijnt de Nederlandse vertaling.
Maar eigenlijk hebben de val van de Muur en Werner Bräunig weinig met elkaar te maken. Bräunig was geen dissident; hooguit een DDR-burger die de ogen niet in de zak had zitten. Het verhaal van het boek is overigens misschien wel net zo interessant als het verhaal in Rummelplatz.
Uranium voor de Sovjet-Unie
Bräunig werd geboren in Chemnitz in 1934, werd bankwerker en was ook nog lid van een jeugdbende. Toen de oorlog voorbij was woonde hij enkele jaren in West-Duitsland, maar in 1951 keerde hij terug naar zijn geboortestreek; nu in de DDR. In 1953 ging hij werken in de uraniummijnen van Wismut AG, een onderneming die geheel werd geleid door de Russen en die zich bezighield met het delven van uranium. Het was de tijd van de bewapeningswedloop. Nadat de Amerikanen in 1945 al hadden aangetoond over het uitermate dodelijke atoomwapen te beschikken, had de Sovjet-Unie die achterstand, mede dankzij Oostduits uranium, vier jaar later al weggewerkt.
In die eerste jaren na de oorlog hing het lot van de wereld een eeuwigdurende seconde af van de productie van de Duitse uraniummijnen, en Fischer was een van de weinigen die daarvan op de hoogte waren. Kernenergie – een kwestie van leven of dood. De wereld had Hiroshima meegemaakt.
Bräunig was zijn wilde haren nog niet kwijt. Smokkelen naar West-Berlijn leverde hem drie jaar gevangenisstraf op, waarvan hij er overigens maar twee uit hoefde te zitten. Kennelijk kwam hij in die afzondering tot de conclusie dat hij zijn leven moest veranderen. Hij werd een actieve communist en ging zich met succes toeleggen op schrijven.
Bitterfelder Weg
De SED, de leidende partij in de DDR, kreeg eind jaren vijftig behoefte aan een ‘hedendaagse socialistische literatuur’, waarin werk en prestaties van de arbeiders centraal zouden staan; socialistisch realisme. In 1959 werd daarom een conferentie belegd in Bitterfeld. Cultuur, was de conclusie, moest niet langer het domein van de burgers zijn, maar van de arbeiders. Schrijvers moesten naar de fabrieken om daar de wereld van de arbeid te leren kennen: de Bitterfelder Weg. En arbeiders moesten gaan schrijven. Greif zur Feder, Kumpel (pak de pen, kameraad) werd de algemene leuze.
Werner Bräunig was prominent aanwezig op de conferentie en maakte duidelijk dat hij de boodschap had begrepen: ‘Im sozialistische Staat werden die schöpferische Kräfte des Volkes, die unter den Bedingungen der kapitalistischen Ausbeutung verkĂ¼mmern mussten, gepflegt und gefordert.; onder het socialisme wordt de creativiteit, die onder de kapitalistische uitbuiting zou verdorren, onderhouden en gestimuleerd. Hij voelde zich persoonlijk door de boodschap aangesproken: hij was zo’n arbeider die het socialistische leven van binnenuit zou beschrijven!
In 1961 begon hij met zijn roman. Het verhaal speelde in de Wismut, in het Ertsgebergte, zijn geboortestreek. De omgeving waar hij zelf gewerkt had; waar onder toezicht van de Sovjet-Unie uraniumerts werd gedolven. Hij wilde het leven van de mijnwerkers beschrijven, realistisch en zonder taboes; het eerlijke verhaal. Na vier jaar had hij het boek, ‘Rummelplatz’, klaar: van 1949, de oprichting van de DDR (schitterend begin van het boek) tot 1953, de staking van 17 juni. Deel Ă©Ă©n, want daarna zou hij het vervolgverhaal van de DDR beschrijven, tot de bouw van de Muur; de antifascistische Schutzwall.
Neue Deutsche Literatuur
In oktober 1965 werd neue deutsche literatuur, een Oost-Duits literair tijdschrift, een voorpublicatie opgenomen: één hoofdstuk uit Rummelplatz. Voor Bräunig was het een hoogtepunt; hij had daarmee zijn naam als schrijver definitief gevestigd. Hij zal niet hebben beseft hoe diep hij juist daardoor zou vallen. Hoofdstuk vier was niet eens een beschrijving van de soms onmenselijke toestanden waaronder de kompels van de Wismut hun zware arbeid moesten verrichten maar een verhaal vol vrolijkheid: van de kermis.
De oeroude verleiding van de kermis. De vuisten, de messen, de verkreukelde briefjes van honderd zitten losjes in de zakken, het geld rolt. Ze zijn met tienduizenden gekomen en in hun kielzog komen de sleperswagens, de gokkramen en de spullenbazen, komen de goochelaars en de goochemerds, de hansworsten en de hoeren.
Een en al sensatie:
Flessen sterkedrank gaan rond, meisjes gillen en laten op de luchtschommel hun dijen zien, hun rokken opgewaaid door de wind. Bij de ballententen en het rad van fortuin kun je papieren bloemen winnen, bij de lootjestenten gipsbeeldjes, naakte porceleinen meisjes, asbakken en vazen. Er wordt bockworst en warme drank verkocht, en grog, bier en wodka. De Wismut is een staat in een staat en wodka is er de nationale drank. Achter de kramen bloeit de sluikhandel, de liefde wordt bedreven op omgevallen grafstenen, vergeten bankjes of tegen een boom. Af en toe ontstaat er een vechtpartij, dan stromen ze van alle kanten toe, vormen een kring, vuren de vechtersbazen aan of timmeren er zelf op. Politieagenten laten zich na het vallen van de avond zelden zien. En als ze al verschijnen, hooguit op een veilige afstand.
Hoogtepunt was de poging om het record op de ‘over-de-kopschommel’ te breken, wat gigantisch uit de hand liep:
Toen Heidewitzka in het schuitje stapte, had hij al met al ongeveer een liter sterkedrank in zijn lijf, en Loose niet veel minder. Toch begonnen ze verbazingwekkend monter. (…) De twee maakten flink vaart, ze hadden het dode punt al bereikt, het plein viel onder hen weg en raasde op hen af, het geluid nam af en zwol aan, nu kwam de bekende knak in het trommelvlies, net als in de mijn wanneer je met de lift naar beneden ging, doofheid en een schrille fluittoon, de wind die in je gezicht blies, de ophanging knarste en de meute zette grote ogen op. Loose maakte enorme vaart, Heidewitzka hing al een beetje benauwd in de touwen, ze oriĂ«nteerden zich op licht-donker en telden: donker boven licht beneden, Ă©Ă©n, donker boven licht beneden, twee, en ver weg telde de meute, eenentwintig, tweeĂ«ntwintig, drieĂ«ntwintig.
De schommelbaas keek vanaf een afstand bezorgd toe. Hij had jongens meegemaakt die met gemak dertig keer over de kop gingen, maar die zaten niet vol drank. Hij wilde naar de rem, maar de menigte vormde een muur.
Ze gingen nog een keer omhoog en nog een keer. Maar nu was het definitief afgelopen. Nu viel de schommel terug. Verdomme, die ene hing erbij als een lijk! Zijn hoofd zakte omlaag, werd weer omhooggetrokken toen ze naar voren gingen, zakte weer weg. De vlerk bij de rem had nu ook iets gemerkt, hij trok aan de rem en de schommel stopte.
Heidewitzka zakte in elkaar, gleed van het trapje af op de sintels en lag daar met zijn hoofd in een gelige plas, met gesloten ogen. Toen hij naar het kamp werd gedragen bleken zijn verwondingen mee te vallen. De alcoholvergiftiging niet.
De Wismut
De ‘Wismut’, het mijngebied bij Chemnitz (van 1953 tot 1990 Karl-Marx-Stadt), was in de jonge DDR inderdaad een ‘staat in een staat’. Het was een geheim project dat feitelijk volstrekt onder Sovjet-controle viel. De mijnwerkers moesten hun paspoort afgeven en kregen daarvoor in de plaats een persoonsbewijs van het militaire bestuur. De DDR had er niets te vertellen. Tot 210.000 mensen waren er onder Sovjet-leiding betrokken bij het delven van uranium. Het was een troosteloos bestaan, waar Ă©Ă©n ding tegenover stond: een betere betaling, en ook meer voedsel dan in de rest van het land.
Josephine Rijnaarts, die de Nederlandse vertaling verzorgde, schildert in een nuttig nawoord de contouren van de omgeving:
De bewoners van de eeuwenoude mijnenstadjes zagen in korte tijd een stroom mensen het gebied binnentrekken. Het waren krijgsgevangenen en dwangarbeiders, ontslagen leraren met een naziverleden, ambachtslieden, avonturiers en gelukzoekers van allerlei allooi. Dat de omgang niet altijd even harmonisch verliep en er ook buiten het werk tussen al die groepen en individuen spanningen optraden, mag een understatement heten, Niet voor niets heette de Wismut in de volksmond Klein-Texas.
Bräunig had de pech dat de partijleiding net tot de conclusie was gekomen dat er een eind moest komen aan antisocialistische krachten die niet in het gareel wilden lopen. Ongetwijfeld schilderde hij een realistisch beeld van het leven in zijn ontheemde gemeenschap. Maar dat ene hoofdstuk vormde voor de benepen, burgerlijke partijleiding, die het leven buiten zijn residentie Wandlitz niet kende, de bevestiging van het vooroordeel dat het land bloot stond aan ‘schadelijke tendensen en opvattingen’. Waarschijnlijk greep de latere partijleider Erich Honecker de publicatie zelfs aan om zijn campagne tegen kritische schrijvers te starten.
Obscene details
In een radio-documentaire over Rummelplatz van de MDR (Mitteldeutscher Rundfunk), waarin ook Werner Bräunig te horen is (op ca. 7:00), rekent Honecker met zijn karakteristieke knijpstem in één keer af met antisocialistische krachten als Biermann, Heym en Bräunig (op 13:50):
“In enkele tijdschriften en kranten verschenen in de afgelopen weken en maanden romans en uittreksels uit romans die met ons socialistische levensgevoel niets gemeen hebben. Daartoe behoort bijvoorbeeld het uittreksel Rummelplatz met obscene details; een valse voorstelling van het leven van mensen in de Wismut.”
Collega Christa Wolf (1929-2011), die ook de arbeidersgemeenschap van binnenuit beschreven had, was Ă©Ă©n van de weinigen die het voor Bräunig opnam. Volgens haar was er geen enkele sprake van ‘antisocialistische tendensen’. Ze vond geen gehoor, bleek later niet van Stasi-smetten vrij, maar mocht wel het voorwoord schrijven bij de Duitse uitgave van 2007 (niet in de Nederlandse versie).
Oorlog voelbaar
Rummelplatz is een sensationele roman die speelt in Bermsthal; een fictief dorp in de DDR, waar – niet fictief – de mijnbouwmaatschappij Wismut uranium delft voor de Sovjet-Unie. Het zware, maar goedbetaalde werk trekt een bont gezelschap van buitenbeentjes, oorlogsveteranen en gelukzoekers. Vertier vinden de mijnwerkers op de kermis en in de kroeg, waar wordt gezopen en gevochten, gewanhoopt en gehoopt. Rode draad in het boek zijn het cynisme en de illusies van jonge mensen die in het verdeelde Duitsland van vlak na de oorlog hun draai proberen te vinden.
Bräunig laat het leven in de Wismut zien uit alle perspectieven; in ieder hoofdstuk speelt zich een andere scene af. Het verhaal volgt de ervaringen van met name drie mannen die, om heel verschillende redenen, in de Wismut terechtkomen: Peter Loose die er goed wil verdienen, Christian Kleinschmidt die als zoon van een professor eerst het arbeidersleven moet leren kennen voordat hij een plaats op de universiteit kan krijgen, en de ervaren mijnwerker Hermann Fischer, een communist die daardoor de oorlog voor een groot deel in gevangenschap beleefde.
Overal is de oorlog voelbaar – als het boek begint was die nog maar vier jaar geleden. Vroegere slachtoffers en daders (die eigenlijk altijd al communist waren geweest) worden voortdurend met elkaar geconfronteerd. Het boek schildert een land vol ruĂ¯nes en vluchtelingenstromen, dat zichzelf nog moet ontdekken; met een schuldig verleden waarvan afstand wordt genomen door de nieuwe ‘antifascistische’ ideologie. Bräunig laat zien dat ‘de partij’ voor een belangrijk deel bestaat uit opportunisten en baantjesjagers. In de Wismut is de samenleving nog ingewikkelder, doordat niet de DDR maar de Sovjet-Unie er de lakens uitdeelt.
Ook maakt het boek pijnlijk duidelijk dat nogal nonchalant met de behandeling van radioactief materiaal werd omgesprongen. Zonder beschermingsmaatregelen hakken mijnwerkers enthousiast in nieuwe aders in de mijn, terwijl de geigerteller er lustig op los piept. Pas later bleek dat duizenden kompels van Wismut aan kanker zouden overlijden
Gevaarlijke moppen
Opmerkelijk is een scene waarin vertrouwde vrienden schuine moppen tappen, de een na de andere. Ze zeggen dat er ook moppen zijn over ‘Vadertje’; voor ingewijden: Stalin. Peter Loose kende er zo een:
“Op een vergadering niest iemand. Dan vraagt hij dus: ‘Wie nieste daar, kameraden?’ Ze gaan wat dichter bij elkaar staan, dat soort grappen, dat weten ze, dat weet je, dat weet iedereen, wie weet dat niet: zachtjes, zachtjes.
Plotseling krijgt Peter het gevoel dat hij wordt gadegeslagen. Hij kijkt om en ziet twee meter verderop iemand staan die best eens meegeluisterd kan hebben, de anderen zien hem nu ook, stoĂ¯cijns gezicht, meer niet, maar die lui kunnen geen spier meer verrekken, dat is juist een teken”
Later op de avond ontstaat er opeens ruzie in de zaal. De politie komt en slaat met de wapenstok.
“Peter had opeens alleen nog politie tegenover zich. Hij kreeg een por in zijn rug, zette zich schrap, werd naar voren geduwd, zag de geopende handboeien, deelde een klap uit, viel, kwam weer overeind, had geen gevoel meer in zijn rechterarm, viel weer. Een klap met een wapenstok voel je vooral in je knieholten. De handboeien klikten.”
Twee dagen later was in de lokale pers te lezen dat een georganiseerde bende staatsvijandige relschoppers op het Parkfeest een ernstig incident had uitgelokt. Het vervolg levert een inkijkje op in het gevangenisregiem in de DDR. Uiteindelijk krijgt Peter Loose ‘in naam van het volk’ vier jaar onder aftrek van voorarrest, en dan mocht hij nog van geluk spreken dat hij niet nog een proces aan zijn broek kreeg op grond van artikel 6 van de grondwet en richtlijn 38 van de Controleraad:
“Het kan ook niet, zulke flauwe moppen. Hopelijk heeft hij zijn lesje geleerd. Als hij met die smeerlapperij bij mij was komen aanzetten, ik weet het niet. Hij moet zich maar opgeven om te werken. Met wat geluk kan hij naar de kolenmijn. Als je daar de norm haalt gaat er voor twee dagen werk drie dagen van je straf af. Dan staat hij over een jaar of twee, drie weer buiten als hij een beetje zijn best doet.”
Opstand van 17 juni 1953
In het laatste hoofdstuk is het woensdag 17 juni 1953. Drie hoofdpersonen, elk met hun eigen verschillende achtergrond, moeten met ‘een grijze Studebaker met een laadvermogen van drieĂ«nhalf ton’, vanuit de Wismut een vracht afleveren in Leipzig. Chauffeur Titte Klammergass zoekt een andere zender in de plaats van de ochtendgymnastiek: RIAS-Berlin. ‘Even snoepen bij de Klassefeind’, zei Titte, want RIAS betekende Rundfunk im Amerikanischen Sektor (van Berlijn).
Christian Kleinschmidt zag de bui al hangen. Er zijn mensen die je fijntjes kunnen vragen: onze partijsecretaris zit samen met een jonge kameraad en een partijloze naar opruiende zenders te luisteren? Onder werktijd nog wel? Je kon wel zeggen dat ze daar juist zulke mooie muziek draaiden, maar daar trapte natuurlijk niemand in.
Vanuit allerlei perspectieven wordt het verhaal van de ‘Opstand van de 17e juni’ geschilderd. RIAS onderbreekt zijn muziekuitzending: er is een staking aan de gang. Er komen steeds verontrustender berichten en later rijdt de vrachtwagen zich in Halle vast in een demonstrerende menigte. Uiteindelijk sterft Hermann Fischer, de communist die de nazi’s overleefde en geliefd voorman in de mijnen, in het tumult. Daaraan wijdt Werner Bräunig misschien wel zijn indrukwekkendste alinea:
“Wat blijft er van een arbeider als hij sterft? Zijn arbeid? Het werk dat hij heeft gedaan? Maar dit heb ik gezien. Er is niemand die bij zijn dood niets nalaat, hoe arm hij tijdens zijn leven ook was.”
Het is eigenlijk ondenkbaar dat dit boek, ook zonder de besluiten van het 11. Plenum, de DDR-censuur had kunnen overleven. Niet alleen worden de deplorabele omstandigheden van het dagelijks leven in de mijndorpen genadeloos beschreven; het speelde zich allemaal ook nog af in een gebied dat als ‘staatsgeheim’ gold; een Sovjet-enclave die voor een gewone DDR-burger ontoegankelijk was. Na de Duitse hereniging werd de uranium-mijnbouw in Duitsland stopgezet.
Boek: Rummelplatz – Werner Bräunig