In het Olympisch Stadion in Amsterdam wordt komend weekend het NK Allround en Sprint verreden. Buiten op kunstijs in een uniek stadion. Het kan een mooi, ouderwets feestje worden. Waarom schaatsen we eigenlijk niet vaker buiten? Wat ging er mis?
Nederlanders danken hun Olympische prestaties aan het (overdekte) kunstijs. Daarop heeft de huidige generatie schaatsers leren rijden. Ze willen niet anders. Kunstijs heeft natuurlijk voordelen boven natuurijs: je bent niet afhankelijk van het weer, zoals in 1928 in Sankt Moritz toen de 10 kilometer na de vijfde rit werd afgeblazen vanwege de snel invallende dooi. Er zijn zelfs gehele internationale kampioenschappen afgelast. Leve het kunstijs dus! Wat is kunstijs?
Kunstijs is eigenlijk geen juiste benaming, want het is weldegelijk ijs. Het ligt alleen op zijn kop. Natuurijs bevriest aan de bovenkant, kunstijs aan de onderkant. Kunstijs heeft een andere kwaliteit. Het is glij-ijs. De toplaag is vochtiger bij wijze van spreken. Bovendien kun je de hardheid van het kunstijs machinaal regelen. De ijsmeester varieert de temperatuur van het ijs per afstand.
De eerste internationale kampioenschappen werden natuurlijk verreden op natuurijs. Bijvoorbeeld in Hamar, waar Jaap Eden eind negentiende eeuw zijn ongehoorde tijd op de 5 kilometer reed. Hoewel het voor de Olympische Spelen twee stappen te ver is, zou het best aardig zijn om weer eens een WK op natuurijs te rijden. Niet op een landijsbaan, maar op een bevroren meer, zoals destijds in Hamar of zoals in 1936 in Garmisch-Partenkirchen. Wie heeft dan de sterkste benen?
Eigenlijk wordt op een enkele uitzondering na al vanaf 1928 op zogenoemd sproei-ijs gereden. Een baan die langzaam wordt opgebouwd door op een harde ondergrond water te sproeien. In een dag of vier is het ijs dik genoeg om op te schaatsen. Dit soort ijs werd 100 jaar geleden ook al kunstijs genoemd, hoewel het aan de buitenlucht bevroor. Er kwam geen vriesinstallatie aan te pas (overigens bestonden kleine kunstijsbanen met een vriesinstallatie al in de negentiende eeuw).
In het Olympisch Stadion in Amsterdam is nu met sproei-ijs een tijdelijke, demontabele ijsvloer neergelegd. Kunstijs, net als in het Nya Ullevi Stadion in Göteborg voor het EK van 1958. Nya Ullevi was de eerste 400-meter kunstijsbaan ter wereld. In 1960 is in Squaw Valley de eerste olympische wedstrijd op kunstijs. Het was fantastisch en ‘snel’ ijs. Voor het eerst gaat een schaatser door de 16 minutengrens op de 10 kilometer.
De derde kunstijsbaan ter wereld is onze eigen Jaap Eden Baan, ook wel de Jaap Oefenbaan genoemd. December 1961 gaat de baan open, een jaar later gevolgd door Deventer. Het aardige van de Amsterdamse baan is dat die nog steeds niet overkapt is. Want laten we eerlijk zijn: binnen schaatsen is toch wel wereldvreemd aan de sport. Het is zoiets als overdekt wandelen of joggen.
De eerste overkapping stamt uit 1985 in Berlijn, snel gevolgd door Nederlandse banen die inmiddels bijna alle half of geheel overdekt zijn. Wereldwijd zijn er echter slechts 28 geheel overdekte banen in 12 landen. Het aantal 400-meter natuurijsbanen in de wereld kun je op één hand tellen. En hun dagen zijn ook geteld.
Een overkapping houdt niet alleen de Hollandse regen tegen, het maakt een schaatswedstrijd eerlijker. Iedereen rijdt immers onder dezelfde condities. Maar alles is relatief. Schaatsers denken vaak in complottheorieën. Zo was Sven Kramer dit jaar bang dat de Russen het ventilatiesysteem in Sotsji zouden gebruiken ten behoeve van de eigen schaatsers. Een gunstige luchtcirculatie zou op de lange afstand seconden kunnen schelen.
De bekendste complottheorie is die van de overwinning van de Zweed Jonny Nilsson. Nilsson won goud op de 10 kilometer op Spelen van 1964. Maier en Johannessen waren de favorieten maar de outsider Nilsson won. Sven Laftman, voorzitter van de ISU was net als Nilsson een Zweed. Volgens Ard Schenk werd Nilsson door Laftman bevoordeeld door de gunstige loting en het matig onderhoud van het ijs na zijn rit. De beschuldigingen vlogen over en weer. Ook de Nederlanders zouden voordeel krijgen op het thuisijs volgens Nilsson. Er zijn natuurlijk geen bewijzen. Alleen vermoedens.
Bedrog en gedoe zijn nog steeds mogelijk. Ook bij overdekte banen. Zelfs als de ijscondities gelijk zijn. Volkomen gelijkwaardigheid is er ook niet. Denk maar aan het vermeende voordeel van de laatste binnenbocht, het voordeel van een sterke tegenstander, of aanhaken op de kruising of de snelheid van het geluid bij het startschot … allemaal factoren die in het voordeel of nadeel kunnen zijn. Een volledig gelijkwaardige competitie op een 400-meter ovaal is een illusie. Laten we maar weer buiten gaan schaatsen.
Max Dohle is sporthistoricus en schrijver.