Bij zeeslagen uit de Nederlandse geschiedenis denken we vooral aan de zestiende- en zeventiende eeuw, met Spanje en Engeland als vijand. Maar ook in de Middeleeuwen kwam het wel eens tot een vlootgevecht op de Nederlandse wateren, zoals tijdens de Slag op de Gouwe. Overigens niet de Gouwe die we nu nog kennen als verbinding tussen de Hollandsche IJssel en Oude Rijn, maar een verdwenen vaarwater dat ooit de eilanden Schouwen en Duivenland van elkaar scheidde. Waar in 1304 de eindstrijd om de heerschappij over Zeeland plaatsvond tussen de Graven van Holland en Vlaanderen grazen nu de Zeeuwse schapen.
Sinds het begin van de elfde eeuw bestond er al een twist tussen de graafschappen Vlaanderen en Holland over de hegemonie in Zeeland. Soms sluimerde het conflict, dan flakkerde het weer op, maar rond 1300 was het gedaan met de relatieve rust. Het rumoer zwol aan en de schermutselingen groeiden uit tot een oorlog. Het conflict bereikte een climax in 1304 met het beleg van Zierikzee en de zeeslag op de Gouwe, ook wel bekend als de Slag bij Zierikzee. De hoofdrolspelers waren Willem van Avesnes (1286-1337), die in dat jaar zijn vader Jan II opvolgde als graaf van Holland en Henegouwen, en Gwijde van Namen (1272-1311), tweede zoon van de graaf van Vlaanderen en aanvoerder van het Vlaamse leger dat twee jaar eerder in de Guldensporenslag de Franse ridders verpletterend had verslagen.
Holland werd gesteund door de Franse koning, Engeland was de bondgenoot van Vlaanderen. Dat de gebeurtenissen uit deze oorlog op schrift zijn gesteld hebben we te danken aan Melis Stoke (1235-1305), een stadsklerk uit Dordrecht die in 1299 in dienst trad van de kanselarij van de Graaf van Holland en daar het vervolg schreef op de reeds bestaande Hollandse Rijmkroniek. In deze geschiedschrijving van het graafschap Holland doet Stoke uitgebreid verslag van de strijd om Zierikzee. Hij blijkt zo goed op de hoogte van de plaatselijke situatie dat sommige historici vermoeden dat hij uit deze stad afkomstig was.
Vlaanderen was in die tijd met de machtige handelsmetropolen Brugge en Gent één van de rijkste gebieden van Europa, dat er echter met Holland in het noorden een rivaal bij kreeg. De strijd tussen Holland en Vlaanderen spitste zich toe op Zeeland ‘Bewestenschelde’. Wat nu de Oosterschelde is was destijds de verbinding tussen de rivier de Schelde en de zee. Zeeland ‘Bewestenschelde’ was het gebied dat Walcheren en de Bevelanden omvatte, met Middelburg als hoofdstad. Zeeland ‘Beoostenschelde’ bestond uit Schouwen, Duiveland, Dreischor en Tholen met Zierikzee als hoofdstad. Voorne en Goeree, ten zuiden van de Maas en ten westen van Putten, werden toen nog tot Zeeland gerekend. De Gouwe tussen Schouwen en Duiveland en de Bernisse tussen Voorne en Putten vormden toen samen een vaarroute tussen Schelde en Maas en daarmee een noord/zuid-verbinding tussen Holland en Vlaanderen.
Zierikzee beleefde in de Middeleeuwen door haar ligging aan de Schelde een bloeiperiode. Naast de handel berustte de welvaart van de stad op de zoutwinning uit veen (de zogenaamde moernering), verwerking van wol (lakennijverheid) en visserij. In 1248 bevestigde de graaf van Holland Zierikzee in haar stadsrechten, waaraan tegenwoordig het Gravensteen en de restanten van het Gravenhof tegenover de Sint-Lievenskerk nog herinneren. Via een kreek, de ‘Ee’, was de stad verbonden met de Gouwe en ontleende daar ook haar naam aan (‘de Ee van Siric’, een oud-Germaanse naam).
Een Vlaamse strijdmacht
Nadat met de overwinning op de Fransen in de Guldensporenslag de zuidgrens was veiliggesteld, vertrok in april 1303 een Vlaamse strijdmacht onder leiding van Gwijde van Namen vanuit Sluis om Zeeland te veroveren. Hij kreeg steun van ontevreden Zeeuwse edellieden zoals Jan van Renesse (1268-1304). Al snel hadden de Vlamingen heel Zeeland in handen en weigerde alleen Zierikzee nog om haar poorten te openen. Een ongeduldige Vlaming zou zijn troepen hebben aangespoord met de strijdkreet ‘laet ons winnen dit crayennist’, maar Zierikzee wist van juni tot november deze eerste belegering te doorstaan.
In maart 1304 laaide de strijd weer op. In het belegerde Zierikzee werden onder andere Witte van Haemstede (1280-1321) en Nicolaas van Putten (1260-1311) tot ridder geslagen. De verdedigers van Zierikzee deden een uitval en staken het kasteel Bloodenburg bij Borrendamme in brand. Maar toen ging het opeens helemaal mis op Duivenland. Een Hollands-Zeeuws kampement aan de oever van de Gouwe werd ’s nachts overvallen en talrijke ridders werden om het leven gebracht. Gwijde van Namen en Jan van Renesse grepen vervolgens hun kans en vielen Holland binnen. Die zet bleek echter te overmoedig, want toen in verschillende Hollandse steden de burgerij in opstand kwam, moesten de Vlamingen zich weer snel terugtrekken, waardoor ook het tweede beleg van Zierikzee moest worden opgegeven.
Een zwerm bijen
Op 14 mei 1304 belegerden de Vlamingen Zierikzee voor de derde maal. Willem van Avesnes, die de stad tijdens de eerste twee belegeringen had verdedigd, was ondertussen naar Dordrecht vertrokken en had Boudewijn van Yerseke als zijn plaatsvervanger aangesteld. De Vlamingen beschikten over zo’n tweeduizend strijders en een aantal belegeringswerktuigen, waaronder enkele blijden (steenslingers). Door het aanleggen van dammen in de stadsgracht wisten ze weliswaar de muren te bereiken, maar werden daar teruggeslagen door de verdedigers. Melis Stoke wist dit alles heel beeldend te beschrijven, bijvoorbeeld door het zoemende geluid van de pijlenregens te vergelijken met dat van een zwerm bijen. Deze werden afgevuurd door Vlaamse boogschutters vanaf hoge belegeringstorens die boven de stadsmuren uit staken. Eén van deze zogenaamde ‘evenhogen’ werd in de buurt van de huidige Nobelpoort door de verdedigers in brand gestoken, waarna de rookontwikkeling tot in Schiedam en Vlaardingen zichtbaar was, aldus Stoke.
In juli 1304 zeilde een Frans-Hollandse vloot van vijftig schepen vanuit de Maasmonding richting Zierikzee. Deze stond onder leiding van de Genuese admiraal Rainier Grimaldi (1267-1314), een verre voorvader van de huidige vorst van Monaco. Grimaldi voer met zijn vloot van galeien en koggen door het Sonnemaer, het water dat tussen de eilanden Bommenzee en Dreischor liep en toegang bood tot de Gouwe. Met behulp van vuurkorven in de masten vernamen de verdedigers van Zierikzee dat hulp onderweg was. Op de Gouwe wachtte Gwijde van Namen hen op met zijn heerkoggen.
Vlaamse nederlaag
Een paar kilometer ten noorden van Zierikzee ontbrandde op 10 augustus de strijd in het smalle vaarwater en historici beschouwen dit nog altijd als één van de belangrijkste zeeslagen uit de Middeleeuwen. De strijd golfde lang op en neer en verschillende schepen liepen vast op de zandbanken in de Gouwe. Na verloop van tijd kon Gwijde van Namen niet meer verhinderen dat zijn vloot uit elkaar viel en de ronddobberende Vlaamse schepen één voor één geënterd werden.
Deze nederlaag betekende dat ook de Vlaamse troepen rond Zierikzee hun beleg moesten opbreken en Willem van Avesnes als overwinnaar glorieus kon worden verwelkomd. De restanten van het Vlaamse leger vluchtten samen met hun Zeeuwse bondgenoten naar de duinen aan de Schouwse westkust. Bij Paalvoetseind werden ze ontwapend en teruggebracht naar Zierikzee, waar ze in kerkers en kloosters werden opgesloten. Het zou de laatste Vlaamse poging blijken om Zierikzee in te nemen. In 1323 werd bij het verdrag van Parijs bepaald dat Zeeland Bewestenschelde definitief aan Holland toebehoorde.