Vanaf de eerste sportbiografie uit 1928, over schaatser en wielrenner Jaap Eden, tot de biografie van voetballer Theo Janssen deze maand is er een hoop veranderd in het genre. Historicus Aad Haverkamp geeft een cultuurhistorische analyse van de levensverhalen van Nederlandse sporters en hun maatschappelijke context. Hij hoopt eind februari te promoveren op het onderwerp aan de Radboud Universiteit.
‘We krijgen steeds meer te zien van het privéleven van sporters, een ontwikkeling die we ook elders in de samenleving zien.’
Wie tegenwoordig een boekwinkel binnenstapt, ontkomt niet aan het grote aanbod aan sportbiografieën. De enorme populariteit van dit genre is een recent fenomeen, maar de eerste Nederlandse sportbiografie werd al in 1928 gepubliceerd. In de tussentijd is er een hoop veranderd in de vorm en inhoud van de biografie.
Hollandse held
In zijn proefschrift laat Haverkamp de belangrijkste ontwikkelingen van het genre van de sportbiografie tussen 1928 en 2014 zien. Hij onderscheidt verschillende fases. Haverkamp:
‘In de eerste periode (1928-1969) werd de sporter bijvoorbeeld nog voornamelijk als een gewone, typisch Hollandse held gepresenteerd, die ondanks het succes met beide benen op de grond bleef staan.’
Over Faas Wilkes, een van de eerste voetballers in het buitenland bij het Italiaanse Internationale, beschreef de biograaf hoe koel hij zijn ‘nuchtere Nederlandse hoofd’ hield in de broeierige Italiaanse stadions. En judoka Anton Geesink werd geprezen omdat hij nog zo vaak op bezoek kwam in zijn Utrechtse volkswijk Wijk C.
Zelfverzekerde topsporters
In de jaren daarna, tot 1989, werden sporters steeds meer gepresenteerd als zelfverzekerde topsporters: assertief, professioneel, zakelijk met geld. In de biografieën van deze tijd lag ook veel nadruk op conflicten.
‘Veel sporters werden bijvoorbeeld neergezet als antiautoritair, in positieve zin. Neem bokser Rudy Koopmans. Zijn biografie staat voor een groot deel in het teken van zijn strijd tegen iedereen om erkenning: het moeilijke gevecht buiten de ring.’
Ook de aandacht voor het leven buiten de sport kwam in deze periode op. Roddelbladen als Story en Privé ontstonden in de jaren zeventig en hadden ook hun weerslag op de interesse in het privéleven van sporters.
Emoties en psyche
Vanaf 1990 tot 2005 nam de aandacht voor emoties en de psyche van sporters verder toe. ‘Biografen zoomden in op emoties en in sommige gevallen ook de psychische problemen van sporters. Ze toonden hun kwetsbare kant.’ In een biografie over voetballer Ruud Gullit beschreef de biograaf bijvoorbeeld hoe hij mentaal gebukt ging onder zijn blessures. In deze periode verscheen ook een biografie over wielrenster Leontien van Moorsel, waarin haar problemen met anorexia werden gedeeld.
Misstappen
In de laatste periode (2006-2014) is het persoonlijke aspect nog verder toegenomen, omdat biografen ook aandacht zijn gaan besteden aan misstappen van sporters, zoals overspel en verslavingen. Een bekend voorbeeld is het boek over Wim Kieft, dat voor een groot deel draait om zijn worsteling met een cocaïneverslaving.
‘Kenmerkend is dat er in deze periode, in tegenstelling tot eerder, veel boeken verschijnen over sporters die niet per se heel succesvol zijn geweest, maar wel een interessant persoonlijk verhaal hebben, zoals René van der Gijp waarvan altijd wordt gezegd dat hij niet alles uit zijn carrière heeft gehaald wat er in zat of wielrenner Gert Jakobs die in de eerste plaats een meesterknecht was.’
Sportsucces is niet langer meer het belangrijkste criterium voor het schrijven van een sportbiografie. Haverkamp:
‘In grote lijnen kun je zeggen dat de biografie in de loop der jaren is geëvolueerd door steeds nieuwe thema’s aan te boren, zoals geld, emoties en verslavingen. Op die manier zijn sportbiografen steeds meer doorgedrongen tot de privélevens van sporters.’
Op 27 februari verschijnt van het proefschrift ‘Biografieën in beweging. Een cultuurhistorische analyse van levensverhalen van Nederlandse topsporters, 1928-2014’ een handelseditie bij Uitgeverij Verloren.