De huidige studentenprotesten in Amsterdam vertonen op het eerste oog zeer opvallende gelijkenissen met studentenprotesten in Berkeley in de Verenigde Staten in de jaren 1960. Hoe het conflict in Amsterdam zal eindigen, valt nog te bezien. Maar in Californië zette de gouverneur frontaal de aanval in op de studenten en de universiteit en escaleerde de situatie volledig.
Met de bezettingen van het Bungehuis en het Maagdenhuis en hun oproep voor meer democratie binnen de universiteit treden de huidige Amsterdamse studenten in de voetsporen van de protesterende Amerikaanse studenten en jongeren die vijftig jaar geleden de autoriteiten uitdaagden en provoceerden in Berkeley, Californië. De parallellen zijn bijzonder treffend: ook de protesten in Berkeley begonnen vreedzaam en waren direct gericht tegen het universiteitsbestuur. Ook in Berkeley eisten de studenten meer inspraak en democratie. En ook de Amerikaanse studenten besloten hun eisen kracht bij te zetten door het centrale gebouw op de campus, Sproul Hall, te bezetten.
Maar al snel werden deze activistische studenten onderdeel van een grotere cultuurstrijd tussen links en rechts in Amerika die in volle hevigheid losbarstte eind jaren 1960. Conservatieve Republikeinen in Californië richtten hun pijlen op de in hun ogen subversieve cultuur die ontstaan was op de universiteit en eenmaal aan de macht, begonnen ze keihard terug te slaan. In woord en later ook in daad en gebaar. Aangevoerd door de conservatieve gouverneur: Ronald Reagan, de latere president van de Verenigde Staten.
Cultuurstrijd en generatieconflict
De University of California Berkeley was in 1868 opgericht en had zich tegen de jaren 1960 ontwikkeld tot een van de meest prestigieuze universiteiten in het land. Tegelijkertijd hadden vanaf het begin van dat decennium steeds meer studenten zich aangetrokken gevoeld tot sociaal en politiek activisme. Veel van hen werden direct geïnspireerd door de Burgerrechtenbeweging van Martin Luther King en diens methodes, zoals vreedzame demonstraties en marsen, bezettingen van openbare plekken en burgerlijke ongehoorzaamheid. Deze studenten stortten zich met een ongekende intensiteit op een heel scala aan sociale en politieke issues, maar met name keerden ze zich tegen de oorlog in Vietnam.
Tegelijkertijd begonnen zij de traditionele autoriteiten en hun normen en waarden in twijfel te trekken. Studenten beklaagden zich, net als de huidige UvA studenten nu doen, over een gebrek aan democratie op de universiteit en zagen haar bestuurders, en politici in het algemeen, als oubollig, star, niet bereid te luisteren en derhalve steeds vaker ook als niet langer legitiem. Het was de opmaat naar een bijna onvermijdelijke botsing. In de kern was dit een generatieconflict tussen de babyboomers, opgegroeid in de welvarende naoorlogse jaren 1950 en hun ouders, die groot waren geworden ten tijde van de economische crisis van de jaren 1930 en de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt.
Het was in dit culturele klimaat dat de conservatieve Republikein Ronald Reagan zich in 1966 op 55-jarige leeftijd kandidaat stelde voor het gouverneurschap. Zoals zijn zoon het later verwoordde:
“Mijn vader bevond zich in de frontlinie van die enorme cultuurverschuiving die plaatsvond in de jaren 1960, waarbij je plotseling autoriteit in twijfel trok; zijn generatie heeft het niet zo op autoriteit in twijfel trekken […] Hij is de autoriteit en jonge mensen, die in zijn ogen nog kinderen zijn, zeggen in feite, ‘fuck you!’”
De rotzooi in Berkeley opruimen
Toen Reagan zijn verkiezingscampagne begon, was het al bijna twee jaar onrustig op de campus van Berkeley. In de herfst van 1964 begonnen studenten uit protest tegen het verbod van de universiteit op politieke activiteiten op de campus met de Free Speech Movement (FSM). De schaal waarop dit protest plaatsvond en de lef die de studenten hierbij tentoonspreidden, verrasten het universiteitsbestuur, onder leiding van president Clark Kerr, volkomen. De universiteit wist zich geen raad met de massale protesten en de daarop volgende bezetting van Sproul Hall. In arren moede riep president Kerr de hulp van de politie in.
Uiteindelijk werd Sproul Hall op 3 december van dat jaar door de politie ontruimd en werden 773 studenten gearresteerd, de grootste massa-arrestatie in de geschiedenis van Californië. De morele autoriteit van president Kerr lag in duigen en het politieoptreden moedigde studenten alleen maar aan om nog verder te gaan.
Het bleef in de jaren erna niet langer bij de Free Speech Movement en burgerlijke ongehoorzaamheid, maar escaleerde tot de zogenaamde Filthy Speech Movement, een beweging die het gebruik van de meest vunzige en grove scheldwoorden propageerde en regelmatige rellen en botsingen met universiteitspersoneel en de politie. Tegelijkertijd begonnen veel jongeren zich qua levensstijl ook af te zetten tegen hun ouders, wat zich uitte in hun haar en kleding keuzes, maar ook in een toename van ‘vrije liefde’ en in sommige gevallen ook drugsgebruik. De meest radicalen onder hen werden hippies genoemd, maar hun aantal en aantrekkingskracht werden door de media stelselmatig overdreven. Zelfs tijdens de hoogtijdagen van de studentenprotesten was nog altijd een duidelijke meerderheid van de studerende jongeren tegen radicale acties.
Dankzij de grootschalige protesten van deze zeer actieve minderheid was het kleine universiteitsstadje echter wel opeens volop in het nieuws. En Ronald Reagan speelde politiek uiterst slim in op deze onrust op de campus. Hij gaf de zittende gouverneur en het universiteitsbestuur de schuld van alle chaos en het morele verval. In zijn verkiezingscampagne haalde Reagan herhaaldelijk fel uit naar de universiteit, de studenten en de verdorven cultuur die daar zou heersen. Zo citeerde hij in zijn toespraken uit een omstreden rapport van de Californische senaat dat claimde dat Berkeley
“…krioelde van communisten, homoseksuelen en andere onsmakelijke types.”
Reagan riep dat de leiders van de FSM in de kraag gegrepen moesten worden en voor altijd van de universiteit verbannen moesten worden. Ook vertelde hij herhaaldelijk een anekdote over een feest op de campus met psychedelisch licht en muziek dat geëindigd zou zijn in een massale orgie.
https://youtu.be/rGd_EsNCM4Y
Reagan beloofde plechtig om als hij verkozen zou worden, de rotzooi in Berkeley op te ruimen. Dat de meeste van deze verhalen over moreel verval schromelijk overdreven en soms zelf pertinent onwaar waren, was niet relevant. De boodschap sloeg namelijk aan bij de kiezer en Reagan werd in november 1966 overtuigend gekozen tot gouverneur.
Hard optreden in woord en gebaar
Eenmaal aan de macht hielden Reagans verbale aanvallen aan, waarbij hij serieuze dreigementen als “dit moet stoppen en het had allang gestopt moeten zijn en het zal koste wat kost gestopt worden”, afwisselde met vileine oneliners waarin hij de studenten en hun levensstijl belachelijk maakte. “Hun borden zeiden ‘make love, not war’, maar het leek erop alsof ze geen van beiden konden.” En “We hebben een paar hippies in Californië. Voor jullie die niet weten wat een hippie is, dat is een vent die zich kleedt als Tarzan, haar heeft als Jane en ruikt als Cheetah, de aap.”
Reagan ging zelfs zover dat hij de moord op de Democratische senator Robert Kennedy, die in 1968 in een hotel in Los Angeles door de Palestijnse radicaal Sirhan Sirhan werd doodgeschoten, in eerste instantie toeschreef aan het geweld op de campussen.
Maar het bleef niet alleen bij woorden: Reagan, die net als J. Edgar Hoover, het hoofd van de FBI, overtuigd was dat er sprake was van een overheersend complot van linkse subversieven op de universiteiten, speelde in het geheim informatie over de ontwikkelingen op de campussen door aan het Bureau. Talloze studenten werden jarenlang bespioneerd door de FBI, zonder dat overigens ooit werd bewezen dat ze communistisch waren of onderdeel van een groter complot. Reagan zorgde er ook mede voor dat de president van de universiteit, Clark Kerr, ontslagen werd. Verder stelde hij voor om het universiteitsbudget met liefst 10 procent te verminderen, dat voor het eerst in de geschiedenis de universiteit collegegeld zou moeten vragen en hij suggereerde dat ze wellicht zeldzame boeken uit de bibliotheek kon verkopen om aan extra inkomen te komen. Hoewel deze maatregelen uiteindelijk niet door het Californische congres kwamen, werden er onder Reagan niettemin bezuinigingen op het hoger onderwijs doorgevoerd.
Het leger en traangas
Tegelijkertijd bleven de spanningen op de Californische universiteiten en met name in Berkeley, bijzonder hoog. Maar in mei 1969 liep de situatie pas echt uit de hand. Het zou het dieptepunt worden in de cultuurstrijd tussen enerzijds de studenten en jongeren en anderzijds de autoriteiten. Studenten en activisten hadden een ongebruikt stuk universiteitsgrond omgetoverd tot een park, dat ze People’s Park hadden gedoopt. Toen echter de universiteit het terrein wilde ombouwen tot een parkeerplaats en ’s nachts in het geheim een hek om het park zette, braken de volgende dag hevige rellen uit. De politie trad keihard op en begon, bedreigd en opgefokt door de massa, met grove hagel te schieten, met alle gevolgen van dien. Aan het einde van de dag waren er honderden gewonden, zowel demonstranten als politieagenten. Een agent had steekwonden opgelopen, een van de demonstranten was permanent blind geworden en een onschuldige omstander, James Recton, was dodelijk getroffen door een schot hagel.
De volgende dag verscheen de Nationale Garde ten tonele en bezetten 2.200 militairen de universiteitsstad. Ze zouden liefst zeventien dagen blijven. Meer dan duizend mensen werden rücksichtslos gearresteerd vanwege mogelijke betrokkenheid bij de rellen van de vorige dag. De militairen patrouilleerden meer dan twee weken lang door de straten, braken demonstraties en bijeenkomsten op en arresteerden mensen zonder pardon. Hierbij schroomden ze niet om traangas te gebruiken. Dieptepunt van de hele bezetting was het moment waarop de Nationale Garde helikopters inzette om de campus met traangasgranaten te bekogelen terwijl er een vreedzame bijeenkomst bezig was ter nagedachtenis aan de overleden James Recton. Studenten vluchtten in paniek alle kanten op, terwijl het traangas van het plein de collegezalen insijpelde en zich door de wind over de hele stad verspreidde en tot ellende op naburige lagere scholen leidde.
Hoewel gouverneur Reagan toegaf dat het traangas bombardement een “tactische fout” was, stond hij vierkant achter de inzet van het leger om de orde te herstellen. Een zeer geagiteerde en vijandige Reagan wees resoluut alle kritiek van de hand tijdens een persconferentie. Op de vraag “Bent u nu tevreden?”, schoot hij terug met “En of ik tevreden ben!”. Reagan verdedigde het harde optreden met:
“Als eenmaal het hek van de dam is, kun je verwachten dat er dingen gebeuren en dat mensen aan beide kanten, omdat ze menselijk zijn, fouten zullen maken.”
Vervolgens schoof hij de schuld voor de escalatie af op de professoren van de universiteit die hun studenten niet in toom hadden kunnen houden. Een hoogleraar die hierop reageerde door te stellen dat Reagan de leiders van de universiteit monddood had gemaakt door hun president Clark Kerr te ontslaan, noemde hij een leugenaar.
Video met verhitte discussie
En hoewel er kritiek kwam vanuit de media en de inwoners en studenten van Berkeley woedend waren over de militaire bezetting en het botte optreden van de Nationale Garde, had gouverneur Reagan de steun van de rest van Californië. Een opiniepeiling wees uit dat liefst 83 procent zijn harde optreden goedkeurde. Een jaar later stond Reagan derhalve nog vierkant achter zijn beleid en was hij bereid, indien nodig, opnieuw op te treden:
“Al wordt het een bloedbad, laat het maar gebeuren. Geen concessies meer.”
Vijftig jaar later
Het gouverneurschap zou voor Ronald Reagan de opstap naar zijn uiteindelijke presidentschap in de jaren 1980 zijn. Zijn harde optreden in woord en gebaar tegen de studenten in Berkeley werd hem politiek nooit nagedragen. Vandaag de dag is Reagan, overleden in 2004, nog steeds een icoon onder conservatieven in de Verenigde Staten. De universiteit van Berkeley is nog steeds een van de meest gerenommeerde universiteiten van het land, al is het onderwijs allang niet gratis meer en moeten studenten vandaag de dag tienduizenden dollars per jaar aan collegegeld ophoesten. Op de campus herinneren een monument bij Sproul Hall en het Free Speech Movement Café nog aan die roerige periode.
Berkeley en Californië zijn sindsdien altijd een broedplaats van links activisme gebleven, al zijn er nooit meer zulke grootschalige protesten geweest als toentertijd. Het People’s Park is uiteindelijk, na zware druk van de lokale bevolking en studenten, toch een park gebleven. Het wordt tegenwoordig vooral bezocht door zwervers die er overdag rondhangen. De cultuurstrijd die Californië toen scherp verdeelde, woedt anno 2015 heviger dan ooit voort. Amerikanen zijn cultureel en politiek tot op het bot verdeeld en het lijkt er niet op dat dit de komende jaren zal verbeteren.
Geweldloosheid
Ondanks enkele opvallende overeenkomsten tussen de protesten in Berkeley en de huidige in Amsterdam, is het om meerdere redenen zeer onwaarschijnlijk dat het vandaag de dag zo uit de hand zal lopen als vijftig jaar geleden. Waar een generatieconflict en een ontluikende cultuurstrijd tussen conservatieven en progressieven ten grondslag lagen aan de studentenoproer in Berkeley, is daar in Amsterdam geen sprake van. Studenten en docenten trekken zelfs gezamenlijk op in hun protest tegen het universiteitsbestuur. Dit bestuur, onder aanvoering van voorzitter Louise Gunning, zocht weliswaar in eerste instantie in de geest van gouverneur Reagan de confrontatie door te dreigen met dwangsommen, rechtszaken en arrestaties, maar haalde al snel bakzeil en toonde zich bereid te praten. En waar vijftig jaar geleden, ook in Nederland, hard en lukraak politieoptreden tegen protesterende activisten door velen nog ‘normaal’ werd gevonden, is de houding van de maatschappij en de media tegenover de politie in de eenentwintigste eeuw onvergelijkbaar veel kritischer.
Toch kan het niettemin een les zijn voor de huidige actievoerders: houdt het te allen tijden bij geweldloos protest. Zoals Martin Luther King vlak voor zijn dood in 1968 al terecht stelde:
“Het is niet langer meer een keuze tussen geweld en geweldloosheid in deze wereld; het is geen geweld of geen bestaan.”
• Dallek, Matthew. The right moment. Ronald Reagan’s first victory and the decisive turning point in American politics (New York 2000).
• Hall, Simon. American patriotism, American protest: social movements since the sixties (Philadelphia 2010).
• Kerr, Clark. The gold and the blue. A personal memoir of the University of California, 1949-1967. Volume two – political turmoil (Berkeley 2003).
• Lipset, Seymour Martin. Rebellion in the university. A history of student activism in America (London 1972).
• Otten, Michael C. University authority and the student. The Berkeley experience (Berkeley 1970).
• Rorabaugh, W.J. Berkeley at war. The 1960s (Oxford 1989).
• Burks, John, John Grissim. ‘The battle of People’s Park’, Rolling Stone Magazine (14 June 1969), http://www.beauty-reality.com/travel/travel/sanFran/peoplespark3.html.
• Kahn, Jeffrey. ‘Ronald Reagan launched political career using the Berkeley campus as a target’, UC Berkeley News (8 June 2004), http://www.berkeley.edu/news/media/releases/
2004/06/08_reagan.shtml.
• Rosenfeld, Seth. ‘The governor’s race’, San Francisco Chronicle (9 June 2002), http://www.sfgate.com/cgi-bin/article.cgi?f=/c/a/2002/06/09/MNCF3.DTL.
• Winner, Langdon. ‘The battle of People’s Park’, Rolling Stone Magazine (14 June 1969), http://www.beauty-reality.com/travel/travel/sanFran/peoplespark4.html.