Is het mogelijk dat een vlinder in China die even met zijn vleugels fladdert, veroorzaakt dat duizenden kilometers verderop, in het verre Europa, een zware storm opsteekt, die duizend jaar aanhoudt? Sinds het begin van de twintigste eeuw hebben wetenschappers zich beziggehouden met het idee – chaostheorie geheten – dat een zo te zien minieme verandering in een deel van de wereld de aanzet kan geven tot een reeks ingrijpende gebeurtenissen die een ander deel ernstig of zelfs voorgoed ontwrichten.

‘kort van gestalte, met een brede borst en een groot hoofd; hij had kleine ogen, een dunne, hier en daar grijze baard, een platte neus en een donkere teint, die zijn herkomst verried’.
De Hunnen, zoals Attila en de zijnen werden genoemd, drongen in de vierde eeuw na Chr. Europa binnen. Het waren verwoede krijgers met geduchte wapens. Hun kleine bogen, licht van gewicht en dus ideaal voor gebruik te paard, waren legendarisch vanwege hun vuurkracht en bereik. Het geheim zat hem in het gebruikte materiaal, dat de bogen maximaal veerkrachtig maakte: de stevige, maar buigzame hoorns van karbouwen, dieren die op de rijstvelden in het Verre Oosten ploegen voorttrokken.
In 406 na Chr. was het vlindereffect gaan uitlopen op de tumultueuze verhuizing en verdrijving van allerlei volksgroepen. Boogschutters van de Hunnen hadden de Gotische stammen al verjaagd die ten noorden van de Zwarte Zee leefden. Op hun beurt rukten de Goten op naar het westen en vernietigden het Romeinse leger in de slag bij Adrianopolis (378 na Chr.). Daarmee gaven ze, volgens sommige historici, de stoot tot de definitieve ineenstorting van het West-Romeinse Rijk.
Op 31 december 406 trok een stroom krijgers van een vervaarlijk verbond van Germaanse en Aziatische stammen over de bevroren Rijn bij Mainz, West-Europa in. De Hunnen bereikten zelfs Orléans in Frankrijk (in 451) en Ravenna in Italië. De Visigoten of West-Goten uit Oost-Duitsland vlogen de Romeinen in hun eigen hoofdstad naar de keel: in 410 plunderden ze Rome, waarna ze een rijk vestigden in Zuid-Frankrijk en Spanje. Daarna kwamen de Vandalen, die in hoog tempo Spanje van noord naar zuid doorkruisten, overstaken naar Noord-Afrika en optrokken naar Carthago, waar ze een vloot bouwden. Ze voeren de Middellandse Zee op en voerden invasies uit op Sicilië, Sardinië, Corsica en Malta, voordat ook zij, in 455, op rooftocht naar Rome gingen en daar verwoestend huishielden.
Voor het in ellende gedompelde Europa betekende dit alles geen tijdelijke tegenslag. Zeker, de Byzantijnse keizer Justinianus I, die van 527 tot 565 na Chr. regeerde vanuit de nieuwe ‘Romeinse’ hoofdstad Constantinopel, deed zijn uiterste best om gezag en orde te herstellen en de uiteengevallen stukken van het Romeinse Rijk te lijmen. Hij stuurde legers en generaals heel Europa door – naar Spanje, Italië en ook naar Noord-Afrika – om gebieden terug te vorderen die de nomadische ruiters hadden veroverd. Intussen moest hij in het oosten het hoofd bieden aan de geregeld oplevende agressie van de Perzen, sinds eeuwen vijanden van het Romeinse Rijk. Justinianus boekte gedeeltelijk succes. Hij hervormde het juridische systeem van het rijk, verjoeg de Vandalen uit Noord-Afrika en in 522 versloegen zijn troepen bij Ravenna een andere Germaanse stam, de Ostrogoten of Oost-Goten.

Het vroegchristelijke Europa werd maar net voor een totale ramp behoed, toen Constantinopel, de nieuwe keizerlijke hoofdstad, ternauwernood aan een verovering door islamitische troepen ontkwam. In 718 zag de stad meer dan 80.000 moslimstrijders en een vloot van ongeveer 1800 schepen op zich afkomen. Alleen doordat de natuur ingreep, mislukte het beleg. De winter van 717–718 was zo koud – de koudste sinds mensenheugenis – dat de hongerige moslimstrijdkrachten volgens een kroniekschrijver uit dietijd afschuwelijke ontberingen leden en zelfs hun toevlucht moesten nemen tot kannibalisme:
Hongersnood, ziekten en de kou redden het grote Constantinopel en voorkwamen dat Europa overspoeld werd door een vloedgolf van islamieten, bezield door de veroveringsdrang die de leer van Mohammed had ontketend. Het was, zoals sommige historici zeggen, een moment van ‘macrohistorisch’ belang.
Wat de toestand nog verergerde, was de builenpest, die hevig huishield in Europa. De ziekte begon in 541–542 het Romeinse Rijk te teisteren, wat het Justinianus extra moeilijk maakte zijn keizerlijke macht te handhaven en te herstellen. In Constantinopel, waar naar schatting vijfduizend mensen per dag stierven, eiste de pest het leven van misschien wel veertig procent van de totale bevolking. Ze verbreidde zich naar een groot deel van Europa en brak in de volgende drie eeuwen geregeld opnieuw uit. Alles bij elkaar zouden er maar liefst 25 miljoen mensen aan gestorven zijn. Akkers raakten verlaten, her en der kwamen weer bossen op en de economie holde achteruit. Afgezien van het hofleven in sommige gebieden was het menselijk bestaan in Europa tussen 350 en 750 na Chr. buitengewoon ellendig, volstrekt barbaars en doorgaans nogal kort van duur.

In de moderne tijd is de ellende toegeschreven aan de toevallige, onvoorspelbare invloed van de natuur. In 535-536 na Chr., volgens recent onderzoek, voltrok zich op het eiland Krakatau een enorme vulkaanuitbarsting. Er zouden zich dramatische veranderingen in het klimaat hebben voorgedaan, nadat duizenden tonnen as de hoogste lagen van de dampkring in waren geslingerd. De zon was misschien wel maandenlang verduisterd en de gevolgen op aarde waren catastrofaal: overstromingen, zware stormen, maar ook droogte en hongersnood. Onderzoek van jaarringen en ijskernen heeft bevestigd dat de temperatuur in die tijd hevig schommelde.
Boek: Van oerknal tot nu – Christopher Lloyd
Lees ook het tweede deel en het derde en laatste deel van dit hoofdstuk uit het boek van Christopher Lloyd