In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is de verzuchting naar een Vlaamse identiteit en ontvoogding geen verschijnsel dat voortkomt uit de naweeën van de Eerste Wereldoorlog. De wortels ervan moeten daarentegen al in 1830 bij het ontstaan van België gezocht worden. Het was immers toen al duidelijk dat de taalkundige en sociaal-economische verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië in de pas opgerichte unitaire Staat waar het Frans in alle bestuur- en rechtszaken de enige officiële voertaal was, voor spanningen zou zorgen. De geschiedenis van de Vlaamse Beweging is dan ook onlosmakelijk verbonden met die van België zelf.
Opmerking van de auteur: Dit artikel matigt zich geenszins de pretentie aan volledig te zijn, maar wil enkel door de grote krijtlijnen te schetsen de geschiedenis van de Vlaamse Beweging belichten.
Het kiemen van een eerste breuklijn
Nadat op 4 oktober 1830 het Voorlopig Bewind1 de onafhankelijkheid van België had uitgeroepen, kreeg enkele maanden later het Nationaal Congres2 de taak toegewezen om voor de nieuwe Staat een grondwet op te stellen. Deze moest de basis vormen voor België als een parlementaire, constitutionele monarchie. De grondwet die op 7 februari 1831 werd afgekondigd, was ondanks het numeriek groter aantal Vlaams-sprekenden enkel in het Frans opgesteld3. Het miskennen van de Vlaamse landstaal en de invoering van het Frans als lingua franca zorgden al spoedig voor een niet meer te lijmen barst in het jonge België.
De Vlaamse grievencommissie
In de daarop volgende jaren klonk vanuit Vlaanderen de roep naar taalgelijkheid steeds luider. Op aandringen van koning Leopold I werd in juni 1856 besloten om onder het voorzitterschap van de Vlaamsgezinde advocaat Lucien Jottrand (1804-1877) een commissie op te richten die de Vlaamse grieven en taalklachten moest bundelen. Het werd een lijvig rapport waarin Jottrand pleitte voor tweetaligheid in bestuurszaken, onderwijs, rechtspleging en leger. De klachtenbundel werd echter door de toenmalige liberale regering van Charles Rogier (1800-1885) resoluut afgewezen en onder de mat geveegd, hetgeen de frustratie in Vlaanderen alleen nog meer aanwakkerde…
De zaak Coucke en Goethals
In 1860 trok naar aanleiding van een berucht geworden assisenproces een golf van verontwaardiging door Vlaanderen. Jan Coucke en Pieter Goethals, twee Vlaamse arbeiders beschuldigd van een roofmoord in Charleroi, werden door het assisenhof van Henegouwen in Bergen ter dood veroordeeld. De hele rechtszaak kon, doordat ze volledig in het Frans verliep, bezwaarlijk eerlijk genoemd worden. Beide beschuldigden waren immers het Frans totaal onmachtig en begrepen geen woord van wat hen ten laste werd gelegd. Ook de door het Hof hen toegewezen advocaat verstond geen Nederlands. Het vonnis werd zonder enige mogelijkheid van verhaal uitgevoerd en nog datzelfde jaar, op 16 november, werden beide mannen op de Grote Markt van Charleroi onthoofd. Amper enkele maanden later werden de echte daders van de roofmoord aangehouden, maar toen was het voor Coucke en Goethals te laat.
Toch zou het nog tot 1873 duren alvorens een wet werd gestemd die het taalgebruik in strafzaken regelde. De wet Coremans, vernoemd naar de Antwerpse advocaat en politicus Edward Coremans (1835-1910), bepaalde dat beklaagden in strafzaken voortaan de keuze hadden om in de rechtbank het Nederlands of het Frans als voertaal te gebruiken bij de behandeling van hun tenlastelegging en dat ook de burgerlijke partij zich in de gekozen taal diende uit te drukken.
De Gelijkheidswet
Onder impuls van de Gentse volksvertegenwoordiger Juliaan De Vriendt (1842-1935) en de reeds eerder vernoemde Edward Coremans werd in april 1898 de Gelijkheidswet gestemd. Hiermee werd bijna zeventig jaar na de onafhankelijkheid van België het Nederlands naast het Frans als officiële landstaal erkend. Voortaan dienden alle wetten, amendementen, koninklijke en ministeriële besluiten in beide landstalen gepubliceerd te worden. De wet werd in Vlaanderen dan ook als een doorbraak beschouwd in de al lang aanslepende taalstrijd. Toch waren daarmee niet alle taalkundige gelijheidsbeginselen van de baan. Dat bleek enige jaren nadien toen de oude eis om Vlaamstalige regimenten op te richten in het Belgisch leger door de toenmalige minister Charles de Broqueville (1860-1940) in de Legerwet van 1913 werd verworpen.
De “Flamenpolitik” van Moritz von Bissing en de opkomst van het activisme
Op 4 augustus 1914 vielen de Duitse troepen van keizer Wilhelm België binnen waarna het overgrote deel van het grondgebied werd bezet. De militaire gouverneur, generaal Von Bising (1844-1917), maakte al vlug gretig gebruik van de spanningen tussen Franstaligen en Vlamingen om deze laatsten voor het idee van een Pangermaans Rijk te winnen waarin Vlaanderen een quasi autonome plaats zou hebben. Deze “Flamenpolitik”, zoals het later werd omschreven, sprak voornamelijk enkele radicale Vlaams-nationalistische kringen en activisten aan. Groeperingen zoals de ‘Nationale Jong-Vlaamsche Beweging’ en ‘De Raad van Vlaanderer’ streefden voor het eerst binnen de Vlaamse Beweging openlijk naar een onafhankelijk Vlaanderen en schuwden het daarbij niet om samen te werken met de bezetter.
De Vlaamse Frontbeweging
Intussen had na de vijandelijkheden de rest van het Belgisch leger dat aan Duitse krijgsgevangenschap was ontsnapt zich achter de IJzer gehergroepeerd en was in een schier eindeloze loopgravenoorlog verwikkeld geraakt. Ontberingen, gebrek aan voedsel, dysenterie en andere ziekten ondermijnden langzamerhand het moreel van de troepen. Tezelfdertijd groeide door de bijna dagelijkse beschietingen, gifgasaanvallen en artillerievuur bij velen een gevoel van onmacht over de aanslepende stellingoorlog. Ook de door de uitsluitend Franstalige officieren gegeven bevelen die de overwegend Vlaamstalige frontsoldaten niet of amper begrepen werden, wekten hoe langer hoe meer wrevel op.
Enkele soldaten zoals Adiel Debeuckelaere (1888-1979) en Hendrik Borginon (1890-1985) namen de gang van zaken op de korrel en verenigden zich in wat later bestempeld zou worden als de frontbeweging. Via vlugschriften en brochures informeerde de beweging hun strijdmakkers over de schrijnende mistoestanden en gebeurtenissen aan het front. Zo stelden ze de zinloze dood van de gebroeders Van Raemdonck4 aan de kaak. De twee sneuvelden tegelijkertijd zij aan zij tijdens een nachtelijke aanval op een Duitse stelling die eigenlijk weinig of geen strategische betekenis had. De zaak veroorzaakte veel ophef en de legerleiding, die de frontbeweging al langer met lede ogen bekeek, verbood hen prompt alle verdere activiteiten. De beweging moest daardoor de laatste oorlogsmaanden haar bezigheden clandestien voortzetten en zou na het einde van de oorlog aan de basis liggen van de oprichting van de Frontpartij, de eerste radicale Vlaams-nationalistische partij die in het nationaal parlement wist te zetelen.
Het Interbellum en de verrechtsing van de standpunten
Vanaf haar oprichting ijverde de Frontpartij voor het aannemen van een amnestiewet voor activisten die tijdens de oorlogsjaren met de bezetter hadden samengewerkt. De partij kon met de in 1932 aanvaardde taalwet die stelde dat voortaan in het overheidsapparaat het principe gold van streektaal is voertaal, een belangrijke pas voorwaarts realiseren in het Vlaams ontvoogdingsproces.
Korte tijd nadien begon de Frontpartij evenwel binnenskamers ideologische meningsverschillen te vertonen om uiteindelijk uiteen te vallen. Veel aanhangers sloten zich aan bij rechts-autoritaire groeperingen die met het opkomend fascistisch ideeëngoed dweepten zoals het ‘Vlaamsch Nationaal Verbond’ (VNV) van Staf de Clercq (1884-1942) en het ‘Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen’ (Verdinaso) van Joris van Severen (1894-1940).
Volledigheidshalve dient echter opgemerkt te worden dat de verrechtsing en de latere collaboratie geen louter Vlaams fenomeen was, ook in Wallonië ontstonden – zij het om andere redenen – soortgelijke bewegingen zoals het Rex van Léon Degrelle (1906-1994), van waaruit later het Waals legioen van de Waffen-SS werd opgericht.
Collaboratie en de repressie achteraf
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende bezetting van België heerste al snel grote verdeeldheid in de rangen van de Vlaamse Beweging. Sommigen zagen in een samenwerking met de Duitsers een mogelijkheid om de oude droom van een onafhankelijk, of op zijn minst vergaand autonoom Vlaanderen, eindelijk in vervulling te zien gaan, terwijl anderen iedere vorm van collaboratie verwierpen.
Het VNV streefde initieel nog naar een hereniging met Nederland in een zogenaamde Groot-Nederlandse constellatie, maar sloeg al snel de fascistische weg in door openlijk met de Duitsers te collaboreren. Het Verdinaso, de door Joris van Severen5 in 1931 opgerichte antisemitische en antimarxistische beweging fusioneerde enige tijd na diens dood met het VNV.
In de eerste weken na het einde van de oorlog begon de vervolging en bestraffing van de collaborateurs. De repressiegolf uitte zich voornamelijk in Vlaanderen en ontspoorde niet zelden in willekeurige wraakacties. Zo werden in Antwerpen al dan niet vermeende collaborateurs zonder enige vorm van proces in de leegstaande dierenkooien van de Zoo opgesloten en te kijk gezet. Ook vrouwen die verdacht werden een relatie gehad te hebben met een Duitser werden hardhandig aangepakt, kaalgeschoren en publiekelijk beschimpt. Eigendommen van collaborateurs werden zonder dat politie of Rijkswacht tussenbeide kwam, geplunderd of vernield. Die excessen zette vooral binnen de Vlaamse Beweging kwaad bloed en versterkte enkel nog de mening dat die wanpraktijken eigenlijk louter vergeldingsacties waren tegen gerechtvaardigde Vlaamse verzuchtingen. Als reactie op de repressiegolf werd enige tijd later de Vlaams-nationalistische ‘Vlaamse Militanten Orde’ (VMO) opgericht. Deze op bijna paramilitaire leest geschoeide extreemrechtse organisatie beoogde niets meer of minder dan een onafhankelijk Vlaanderen.
De Vlaamse Beweging: de naoorlogse jaren 1945-1960
Vrijwel onmiddellijk na de bevrijding van België in september 1944 meldde zich met de Koningskwestie, een controverse over de al dan niet terugkeer van koning Leopold III uit zijn Zwitsers ballingsoord, alweer een nieuwe crisis aan tussen Franstaligen en Vlamingen. In Wallonië kantten socialisten, communisten en liberalen zich heftig tegen een de terugkeer van de koning, terwijl het overwegend katholiek Vlaanderen zich uitsprak voor de terugkomst van de vorst. Het conflict dat bijna vijf jaar aansleepte, betekende ei zo na het einde van het unitaire België. (zie mijn eerder gepubliceerd artikel: “Prins Karel, regent tegen wil en dank”)
In 1949 werd onder impuls van Hector De Bruyne (1917-1995) en Daniël Merlevede (1911-2014) de eerste naoorlogse Vlaams-nationalistische partij, de ‘Vlaamse Concentratie’ (VC) opgericht. De VC profileerde zich vooral als een antirepressiepartij maar had uiteindelijk weinig of geen politieke impact. Het was wachten tot 1954 alvorens de Vlaamse Beweging met de komst van de ‘Volksunie’ (VU) opnieuw een stem verwierf in het parlement. De door Frans Van der Elst (1920-1997) en andere flaminganten opgerichte VU die met wisselend succes tot in 2001 het politieke landschap bepaalde, introduceerde voor het eerst het idee van een federale Staat waarin Vlaanderen zelfstandig zou kunnen functioneren, maar daar waren toen de geesten nog niet rijp voor…
In 1956 werd door Maurits Coppieters (1920-2005) nog een andere Vlaamsgezinde vereniging boven de doopvont gehouden: de Vlaamse Volksbeweging (VVB). De VVB profileert zich de jongste decennia als een pluralistische partijonafhankelijke groepering die de Vlaamse identiteit wil promoten en een onafhankelijk Vlaanderen nastreeft.
Een belangrijke pas in de ontvoogding
Tijdens de regering van Théo Lefèvre (1914-1973) werden in 1962 per wet de verschillende taalgebieden afgebakend. De nieuwe wet bepaalde welke gemeenten tot welk taalgebied behoorden en dus welke taal er diende gebruikt te worden in het openbaar leven. De invoering ervan ging echter niet zonder slag of stoot en was een typisch voorbeeld van een Belgisch compromis. Zo werden sommige in de provincie Luik gelegen gemeenten in de Voerstreek overgeheveld naar Vlaanderen, terwijl de West-Vlaamse gemeenten Komen en Moeskroen dan weer aan de Franstalige provincie Henegouwen werden aangehecht. Deze de facto taalgrens legde daarmee de scheidingslijn vast tussen de drie officiële landstalen (Nederlands, Frans en Duits) en van wat later het tweetalige Brusselse gewest zou worden. Daarnaast werden in de verschillende taalgebieden zogenaamde faciliteitengemeenten voorzien. In die gemeenten konden de inwoners op aanvraag documenten en gemeentelijke diensten krijgen in een andere taal dan die van het taalgebied. Deze regelgeving zou de jaren hierna voor heel wat problemen zorgen en een grote weerklank krijgen in de binnenlandse politiek, maar meer daarover verderop in het artikel.
Leuven Vlaams, Walen buiten!
Met die slogan braken begin januari 1968 aan de Katholieke Universiteit van Leuven (KUL) onder leiding van de Vlaamse studentenleider Paul Goossens (1943-…) felle manifestaties uit die het land op stelten zetten en de regering Vanden Boeynants (1919-2001) tot ontslag zouden dwingen. Aanleiding voor de studentenrevolte was het feit dat niettegenstaande Leuven in het ééntalige Nederlands taalgebied lag, er aan de KUL nog steeds Franstalige faculteiten waren. De studenten en ook enkele professoren eisten dan ook de taalkundige splitsing van de universiteit. Die splitsing kwam er – zij het na veel politiek gekrakeel – uiteindelijk wel waardoor enkele jaren later de Franstalige vleugel van de Leuvense Alma mater naar het Waals-Brabantse Louvain-la-Neuve verhuisde om daar onder de benaming ‘Université catholique de Louvain’ haar activiteiten te hervatten.
Een nieuwe speler op het veld
In de nasleep van de gemeenteverkiezingen van oktober 1970 ontstond een nieuwe beweging: het ‘Taal Aktie Komite’ (TAK). Deze nog steeds actieve Vlaams-nationalistisch geïnspireerde groepering ageert sindsdien tegen iedere vorm van verfransing in Brussel en de verschillende faciliteitengemeenten en ijvert voor een meer zelfstandig Vlaanderen. Het TAK zou in de daarop volgende decennia met de talrijke protestbetogingen die ze in de Voerstreek ondernam veelvuldig in het nieuws komen. De manifestaties die soms ontaardden in regelrechte veldslagen tussen Vlaamsgezinden en Franstaligen waren een reactie op de plotse eis van Waalse actiegroepen om de in 1962 aan de Vlaamse provincie Limburg toegevoegde gemeenten in Voeren terug te claimen. Het op het eerste gezicht ogenschijnlijk lokaal geschil nam al vlug grotere proporties aan en kreeg zelfs aandacht in de internationale pers.
Waar ging het precies om? Hoewel bij de vastlegging van de taalgrens ook de toenmalige Franstalige parlementsleden hun instemming hadden verleend, trokken nadien politieke groeperingen zoals “Retour à Liège” en het “Action Fourronnaise” van José Happart (1947) om electorale redenen de communautaire kaart. Hierdoor bleven de taalperikelen in het rurale Voeren voor verhitte en vaak bitsige discussies zorgen die tot ver in de jaren tachtig aanhielden en uiteindelijk de val van de regering Martens (1936-2013) veroorzaakten. Het taalconflict stierf enige tijd later dan toch een stille dood toen Happart in de Waalse regering minister werd…
De moeilijke weg naar een federale Staat
Begin jaren zeventig werd het duidelijk dat zowel Vlamingen als Franstaligen niet langer meer te paaien waren met nog meer taalwetten die ervaren werden als pleisters op een houten been. Beide gemeenschappen wilden een grotere bestuursautonomie en bevoegdheden. De Vlamingen wensten dat voornamelijk op taalkundig vlak, terwijl aan de overkant van de taalgrens de Franstaligen meer sociaal-economische inspraak vroegen. Die verzuchtingen vonden bij de toenmalige premier Gaston Eyskens (1905-1988) een zeker gehoor. Op zijn initiatief kwam een eerste, zij het weliswaar bescheiden, staatshervorming tot stand. Een grondwetsherziening voorzag in de oprichting van zogenaamde cultuurgemeenschappen waardoor ieder taalgebied voortaan naar goeddunken zijn eigen cultuurbeleid kon voeren. Hiermee werd aan de vraag van de Vlamingen voldaan. Tegelijkertijd werd de basis gelegd voor de oprichting van gewesten die de economie moesten aanzwengelen. Daarmee was ook tegemoet gekomen aan het verzoek van de Franstaligen.
Voor een tweede staatshervorming was het wachten tot 1980. In dat jaar kregen de cultuurgemeenschappen, die men vanaf toen kortweg de gemeenschappen noemde, naast bijkomende persoonsgebonden bevoegdheden zoals sociale bijstand en gezondheid ook een eigen Raad en regering. Met de tweede staatshervorming werd tevens definitief vorm gegeven aan de gewesten. Ook zij kregen bijkomende bevoegdheden over plaatsgebonden materies en een eigen Raad en regering.
Acht jaar later, in 1988, werden met een volgende staatshervorming de bevoegdheden van zowel de gemeenschappen als de gewesten danig uitgebreid. De gemeenschappen kregen er onderwijs bij, terwijl de gewesten bevoegdheid verwierven over openbare werken en vervoer.
De vierde staatshervorming in 1993, ook wel het Sint-Michielsakkoord genoemd, gingen gepaard met een herziening van de grondwet waardoor België officieel een federale Staat werd. Artikel 1 van de geactualiseerde grondwet heeft het niet langer meer over een unitair staatsbestel, maar vermeldt dat België is samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten.
In 2001 werd onder de paars-groene regering Verhofstadt (1953) het Lambermont- en Lombardakkoord goedgekeurd die aan de basis lagen van de vijfde staatshervorming. Zo werd onder meer het landbouwbeleid, de zeevisserij en de buitenlandse handel geregionaliseerd. Ook ontwikkelingssamenwerking werd overgeheveld naar de gewesten die daarnaast ook hun fiscale bevoegdheid zagen uitbreiden.
In december 2011 werd de zesde en tot nu toe laatste staatshervorming van kracht. Deze moet stapsgewijze aan de deelstaten een grotere autonomie geven. Naast de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, een oude Vlaamse eis, werd een ellenlange lijst van federale bevoegdheden naar de gewesten en gemeenschappen overgedragen. Materies zoals gezondheidszorg, kinderbijslag, verkeersveiligheid en binnenscheepvaart vallen hiermee onder regionale bevoegdheid.
Een analyse
Het is duidelijk dat het Vlaamse streven naar taalgelijkheid en een zekere vorm van autonomie er één was van lange adem met veel vallen en opstaan. Anderzijds hoeft het geen betoog dat de opeenvolgende staatshervormingen voor belangrijke stappen voorwaarts hebben gezorgd in het Vlaams ontvoogdingsproces. Toch ijveren sommige radicale groeperingen en politieke partijen nog altijd naar een onafhankelijk Vlaanderen. Anderen zijn minder uitgesproken en gebruiken liever de term confederalisme. Hoe het proces van interfederale bevoegdheden verder zal verlopen kan evenwel niemand voorspellen…
2 – Het Nationaal Congres was in het pas uitgeroepen onafhankelijk België het wetgevend orgaan dat tot aan de eerste parlementaire verkiezingen van negenentwintig augustus 1831 bleef bestaan.
3 – Het zou wachten zijn tot 1925 vooraleer een (officieuze) vertaling in het Nederlands werd gepubliceerd. Een rechtsgeldige versie kwam er pas in 1967. Voor de Duitstaligen in de Oostkantons was de situatie al even schrijnend, zij kregen een vertaalde grondwet pas in 1991…
4 – De dood van de gebroeders Van Raemdonck groeide in Vlaanderen uit tot een symbool van de Vlaamse Beweging en het zinloos oorlogsgeweld. De stoffelijke resten van beide broers werden na de oorlog herbegraven in de crypte van de IJzertoren, een herdenkingsmonument voor de gesneuvelde Vlaamse soldaten in het West-Vlaamse Kaaskerke, een deelgemeente van Diksmuide.
5 – Bij het uitbreken van de oorlog werd Joris van Severen gearresteerd en naar Frankrijk overgebracht. Daar werd hij in Abbeville op twintig mei 1940 zonder enige vorm van proces door Franse militairen geëxecuteerd.