15 augustus 2013
‘Het gesproken woord geldt’
Ik ben Babiche Keuls, een meisje van 17 jaar en heb altijd in een veilige omgeving school kunnen volgen. School, voor iedereen in Nederland een normale zaak. Het is zelfs zo normaal dat veel kinderen zeuren over huiswerk dat te veel is, een leraar die te streng is en over te lange dagen op school. Om eerlijk te zijn ben ik zelf zo’n kind.
Nu probeer ik mij voor te stellen hoe het is om in een oorlog niet naar school te kunnen. Niet te kunnen zeuren over te veel, te lang en te streng en om achterstanden op te lopen die niet meer in te halen zijn.
Nou heb ik een leuke opa. Hij heet Rob Keuls en is in 1928 geboren in Batavia. Met Opa kan je lachen, vooral als we met de hele familie aan tafel zitten en hij over zijn jeugd in Lawang, in Indië vertelt. De jongens Keuls – opa, zijn tweelingbroer en zijn oudste broer – gingen voor de oorlog In de weekenden met hun ouders de bergen in. Ze hadden een heerlijke jeugd. De ouders spraken vaak overhun toekomst, ze moesten later studeren in Holland. Dokter worden, professor… of ingenieur. Maar eerst moesten ze in Indië de HBS afmaken.
Toen brak de oorlog uit. Op 8 maart 1942 was de overgave aan Japan. De vader werd per schip getransporteerd naar het eiland Seram. Dat klonk erg ernstig, maar opa wist het verhaal van zijn vader heel smeuiig te vertellen, spannend was het allemaal! Opa’s moeder ging naar het Lampersarikamp bij Semarang en opa en zijn tweelingbroer werden op transport gesteld naar het kamp Muntilan in Midden-Java. Daar deed opa niet moeilijk over, hoewel dat toch heel erg moet zijn, afscheid nemen van je moeder als je maar 14 jaar bent. De oudste broer was een rebel, hij had een revolver gepikt en werd gesnapt en overgebracht naar het strafkamp Ngawi. Dat wist Opa ook weer spannend te vertellen..!
De jongens hoorden niets meer van hun ouders. Tot 22 augustus 1945, de dag dat ze allemaal bevrijd werden uit hun kampen. Toen pas hoorden ze dat hun gezin geluk had gehad. Ze hadden verschrikkelijke dingen meegemaakt, maar ze leefden.
Maar ik zei al: ik heb een leuke opa. Hij vertelt nooit over de verschrikkelijke dingen die hij in het kamp heeft meegemaakt, hij legt liever de nadruk op de spannende gebeurtenissen. De echte verhalen kreeg ik pas kort geleden te horen. Mondjesmaat, want opa blijft met zijn 85 jaar een vrolijke jongen. Als je hem moet geloven had hij daar in het Jappenkamp een leuke tijd gehad.
Maar toen ik bleef doorvragen, werd er door opa een ander laatje opengetrokken. Ja, die oudste broer van opa, was pas 16 jaar toen hij die revolver pikte. Hij werd afgevoerd naar de Lowokwaroe gevangenis. Daar werd hij door de Kempei Tai gemarteld en overgebracht naar het kamp Ngawi, waar de Jap hem voor straf aan zijn benen op hing.
Nou ja en de vader van opa…. die moest met 1000 man vliegvelden aanleggen. De helft verhongerde, kreeg dysenterie, ging dood…. Ook niet direct een verhaal om samen aan tafel om te lachen.
Tja, en dan waren ze wel bevrijd op 22 augustus 1945, maar na een week brak de Bersiapperiode aan en werd de familie voor de tweede keer uit elkaar gerukt. Opa en zijn twee broers verdwenen in het kamp TAWANGARGO, waar ze het heel slecht hadden, honger, luizen, vervuiling, ziekte. Veertien maanden bleven de jongens in dat kamp. Pas op 6 oktober 1946 mochten ze TAWANGARGO verlaten. Met de trein werden ze naar Jakarta vervoerd. Daar werden ze ontluisd, ze kregen voor het eerst na al die jaren goed te eten en ze mochten zich douchen… Tenslotte kregen ze van het Rode Kruis eindelijk het bericht waarop ze zo lang gewacht hadden: OUDERS BEIDEN IN LEVEN. OUDERS BEVINDEN ZICH IN SURABAYA IN HET ORANJE HOTEL.
De volgende morgen werden ze door hun ouders in de armen gesloten.
Een maand later vertrokken de jongens naar Nederland waar ze eind december 1946 aankwamen. Ruim vier jaar hadden ze geen school gehad. Hoe haal je zo’n achterstand in, als je ook nog eens in een berekoude winter terecht komt. De jongens, 18 en 20 jaar oud, gingen naar de overbruggings HBS en moesten in 2 jaar tijd de hele HBS-stof in zich opnemen, want hun eindexamen was een gewoon examen. Daarom kregen ze bijna tien uur per dag – ook zaterdag – les. En huiswerk maakten ze tot midden in de nacht.
Ik probeer me dat voor te stellen. Mijn opa, met zijn leuke verhalen over de oorlog, heeft dus een vroeger gehad dat niet te vergelijken is met de schooltijd die ik heb. Een uur les, een uur vrij omdat een leraar ziek is, wat huiswerk, maar nooit zoveel dat je niet uit kunt gaan. En als we naar ons gevoel ‘te veel’ huiswerk hebben, of als we ons moeten inspannen voor een proefwerkweek, dan zeuren we wat af. Te veel, te lang, te moe, te dit en te dat. En als we onze repetities verknallen, dan worden we op huiswerkcursus of bijles gezet. Niks in twee jaar tijd je hele school afmaken!
Ik probeer me het voor te stellen… die kampen met al die jonge jongens en meisjes. Niks te leren. Geen boeken, geen school. Afhankelijk zijn van iemand in het kamp die je nog wat bij kan brengen. En meestal is zo iemand er niet. Bij opa was er tenminste niemand. Hij heeft gewoon vier jaar geen les gehad.
Natuurlijk geldt dit voor alle kinderen in oorlogsgebieden. In Syrië, in Egypte, in Afghanistan, in Libië, in al die gebieden waar op een verschrikkelijke manier oorlog wordt gevoerd. Het is vluchten voor geweld, voor honger, voor verkrachting. Wie denkt er dan nog aan onderwijs?
~ Babiche Keuls
Leerling vrijzinnig christelijk lyceum, uitgesproken op 15 augustus 2013 bij het Indisch Monument in Den Haag
Lees ook:
– Japanse capitulatie herdacht bij Indisch monument
– Voordracht Diederik van Vleuten bij het Indisch Monument
– De Indië-herdenking in foto’s