Naar eigen zeggen wachtte de Nederlandse bioloog Midas Dekkers vele jaren met het schrijven en publiceren van zijn voorlopig laatste studie, Wat loopt daar? Een biologische kijk op rassen (Atlas/Contact, 2021). Ergens leek één van Nederlands bekendste wetenschappers, die in het verleden zelden een controversiële uitspraak schuwde, dit keer de polemiek voor zich uit te willen schuiven.
En dat is begrijpelijk. Centraal in zijn monografie staat immers een thema dat sinds de Tweede Wereldoorlog om evidente redenen in de taboesfeer is terechtgekomen: de grenzen en de maatschappelijke betekenis van het biologische concept ‘ras’. Dekkers kon echter op zijn twee oren slapen. De controverse bleef uit. Er kwamen geen demonstraties, er werden – voor zover mij bekend – geen ramen ingegooid, geen deuren ingetrapt en geen auteurs uitgejouwd. Hooguit een lezersbrief hier en daar, een kritiek op de schrijfstijl, of een reactie van een onderzoeker die wetenschap met ideologie verwarde.
Variatie
Misschien komt dat omdat het boek op zich inhoudelijk wel interessant, maar niet bijzonder controversieel is. Dekkers bespreekt in tien hoofdstukken diverse elementen die met ras samenhangen: de variatie binnen soorten, de onderverdeling van organismen in klassen, ordes, families en rassen, het begrip ras als een biologisch (en niet zozeer als een sociologisch) concept en het fenomeen van de selectie en de kruising (hoofdstukken 1-4).
Iets gevoeliger wordt het wanneer hij in de volgende hoofdstukken ingaat op de variatie binnen de soort mens – niet enkel wat de oppervlakte betreft, de huid, maar ook in zoverre het om onderhuidse verschillen gaat: ziektes, karakter en intelligentie (hoofdstukken 5 tot 7). In het achtste hoofdstuk beoordeelt hij de opvatting dat er rangordes of hiërarchieën in die mensengroepen aan te brengen zouden zijn, terwijl hij in de laatste twee hoofdstukken inzoomt op uiteenlopende vormen van biologische groepsvermenging en een beeld schetst van hoe het concept ‘ras’, gezien de snelle evoluties in de gentechnologie, er in de toekomst mogelijks uit zal zien.
‘Biologische onzin’
Wie beweert dat Dekkers het racisme onderschrijft, heeft zijn jongste studie wellicht niet goed begrepen, want hij laat over zijn overtuiging geen enkele twijfel bestaan. ‘Biologische onzin’ noemt hij het artikel van Julius Streicher, de uitgever van het naziblad Der Stürmer, waarin wordt beweerd dat vrouwen ‘met het vreemde zaad ook de vreemde ziel absorberen’. Streicher werd op 16 oktober 1946 in Neurenberg opgehangen, na anderhalf decennium waarin volgens Dekkers ‘te veel gevaarlijke onzin over rassen was verkondigd’ (p. 251 en 255). Over de Khoisan werd volgens Dekkers veel larie uitgekraamd, ‘al dan niet racistisch’ (p. 175), en de indelingen van Noordse mensen in vijf groepen, zoals die van de Amerikaanse Klu Klux Clan adept Lothrop Stoddard, zijn naar Dekkers’ inschatting ‘genetisch op drijfzand gebouwd’ (p. 180). De auteur is scherp voor elke vorm van raciaal ongelijkheidsdenken en bespot zowel de negatieve als de positieve discriminatie: ‘Negers zijn intelligent is even grote onzin als negers zijn dom,’ schrijft hij. ‘Maar het klinkt wel prettiger’ (p. 258).
Stof tot nadenken
Bovenal is Wat loopt daar? een uitnodiging voor jonge mensen om biologie te gaan studeren. Er zijn nu eenmaal een aantal onderzoekers en denkers uit een ver en nabij verleden die, eens je ze hebt bestudeerd, je kijk op de mens en zijn omgeving ingrijpend veranderen. Ze verklaren afwijkende gedragspatronen, diep ingesleten gewoontes, vreemde uitlatingen en steeds terugkerende modeverschijnselen. Darwin was zo’n onderzoeker. Freud ook. Max Weber. Spinoza. Karl Marx, Adam Smith en Thomas Piketty. James Watson. Johan Huizinga. Valerie Trouet. In mijn branche – de holocaust – Raul Hilberg. Neen, ze verklaren verre van alles. En neen, ze zijn niet het ultieme antwoord op alle essentiële vragen. Maar ze trekken minstens onze blik op de mens en de wereld open, wijzigen ons perspectief en plaatsen vraagtekens achter de zekerheden die we al lange tijd hadden verdedigd. Ze zijn een onuitputtelijk reservoir van kennis en inzicht, waaraan schrijvers zich kunnen blijven laven. Alleen dáárom al is Wat loopt daar? de moeite van het lezen waard. Lees Darwin, lees Dawkins, lees Doudna, lees Dekkers – en je hebt stof in overvloed om over na te denken.
Zoals steeds heeft de auteur zijn monografie stevig onderbouwd. Zijn bibliografie telt meer dan tweehonderd titels, en veel daarvan zijn van recente datum: een kwart van de geraadpleegde werken dateert van de periode 2010-2020, en 35 procent van de jongste twee decennia. Opvallend is dat Dekkers ook heel wat oorspronkelijke studies uit de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw in zijn monografie heeft verwerkt. Drieëntwintig daarvan stammen uit de naziperiode en veertien werken werden voor 1900 gepubliceerd. De hele tekst wordt bovendien visueel gedragen door honderddertig prachtige, originele en veelzeggende afbeeldingen – cartoons, miniaturen, oude foto’s, affiches en schilderijen, die het boek niet enkel mooi doen ogen, maar extra waarde geven aan het betoog dat de auteur opbouwt.
Anderen mogen Dekkers’ schrijfstijl beschouwen als de uiting van iemand die zichzelf bijzonder lollig vindt (zie Willem Schoenen in ‘Trouw’, 30/10/2021), ongetwijfeld zal die stijl ook veel lezers kunnen bekoren. Want Dekkers schrijft altijd op een luchtige toon, onderhoudend, met een kwinkslag daar waar die thuishoort. Of Wat loopt daar? technisch het meest diepgaande boek is dat ooit over soorten, rassen, kruisingen en racisme werd geschreven zou ik niet durven beweren. Maar de auteur slaagt er wel in om door middel van een resem licht spottende opmerkingen een moeilijk thema behapbaar te maken en de lezer aan te zetten tot denken.
‘Om een semiet te zijn hoef je alleen een semitische taal te spreken, voor een antisemiet zijn nog mindere kwaliteiten vereist,’
…schrijft hij laconiek in een korte beschouwing over jodenhaat (p. 186). Hij merkt op hoe eugenetici na de Tweede Wereldoorlog met de stille trom vertrokken – en ‘zo leek de mens toch voor verbetering vatbaar’ (p. 161). Net als zowat alles kunnen we ook de verliefdheid maar beter relativeren:
‘Verliefdheid is een biologisch fenomeen waarbij door een te hecht contact tussen oog en hormoonklieren het verstand wordt kortgesloten’ (p. 199).
In hokjesdenken ziet de auteur wél heil, want ‘liever een hokjesgeest dan een warhoofd’ (p. 47). En wat te denken van het snedige mensbeeld van de auteur:
‘De een is zo slim om een kernbom te maken en de ander zo dom om hem te laten vallen’ (p. 43).
Dekkers wilde dit boek graag nog schrijven, nu hij de kaap van de 75 heeft gerond en hij de helft van zijn levenspad dus al achter de rug heeft. Maar laat dit nou niet Dekkers’ laatste boek zijn. Daarvoor zijn zijn pennenvruchten inhoudelijk té interessant, beeldend té mooi en stilistisch té geestig.
Boek: Wat loopt daar? Een biologische kijk op rassen