In Moet kunnen. Zoektocht naar een Nederlandse identiteit (Prometheus-Bakker, 2014) gaat emeritus-hoogleraar Herman Pleij op zoek naar de historische wortels van onze nationale identiteit.
Het boek is vanaf 2010 ontstaan uit allerlei losse essays en geeft zicht op de kernaspecten van de Nederlandse identiteit: onze veronderstelde botheid en betweterigheid, de antipathie tegen kapsones, de Hollandse gezelligheid, de lof van de middelmaat en het Nederlandse gezeur en gezanik. Pleij behandelt de in de historiografie genoemde mogelijke vormende krachten achter deze collectieve Nederlandse mentaliteiten, zoals de rol van het water (beklemtoond door Johan Huizinga), het calvinisme, het stadse leven en de tolerantie.
Doe eens normaal man!
Typisch Nederlands is het ‘doe eens normaal man’-gedrag (zoals Geert Wilders het premier Mark Rutte in 2011 aanraadde). Wie in Nederland een hoge positie bekleedt en naast zijn schoenen gaat lopen, krijgt dat volgens Pleij zeker te horen. Daarentegen houden we als Nederlanders juist van leiders die gewoon blijven en, liever nog, onhandig zijn en zo nu en dan de plank misslaan. Pleij schrijft:
“Onhandigheid en menselijk falen als ultieme bewijzen van elk gebrek aan verbeelding maken je als leider populair in de Nederlandse samenleving. In het buitenland horen leiders juist demonstratieve macho’s te zijn, alleskunners met superieure geestelijke en lichamelijke eigenschappen. Veel sportbeoefening, ontbloot bovenlichaam en cirkelzaag of geweer in de aanslag behoren tot de vereisten, nog overschaduwd door seksuele hoogstandjes (…) Maar niet in Nederland. Daar heeft de huidige premier niet eens een vriend(in), gewoon, omdat hij daar even niet mee bezig is. En niemand die het in zijn hoofd haalt om hem daarom voor minder aan te zien.” (12)
Deze aversie tegen hoogmoed, kapsones en verbeelding die Nederland typeert, voert Pleij terug op de Moderne Devotie in de middeleeuwen, waarbij het belangrijk was om jezelf als individu te vernederen voor God. De invloedrijke theoloog Thomas a Kempis, mede gevormd door de Moderne Devotie, stelde in De navolging van Christus dat je als mens helemaal niets voorstelt. Je bent niets, en alleen mèt God wordt het iets. Kempis was een leermeester in zelfvernedering en zelfverloochening, een thema dat ook in het calvinisme dominant is en van grote invloed is geweest op de Nederlandse identiteit.
Pompen of verzuipen
Aardig in het betoog van Pleij is de aandacht dat hij besteedt aan de stadscultuur die vanaf de late Middeleeuwen een blijvende invloed heeft gehad op de Nederlandse identiteit. Met name waar het gaat om individualisme, samenwerken en gezelligheid. Net als de stad, had het moeten samenwerken tegen de dreiging van water – vanaf de middeleeuwen via waterschappen – veel impact op wat koning Willem Alexander in zijn eerste troonrede treffend de ‘participatiesamenleving’ noemde:
“Hier te lande raakte het poldermodel in zwang onder vrije boeren, kooplieden, landadel en monniken die voor het nemen van praktische oplossingen stonden: pompen of verzuipen. De gewoonte om in eerste instantie alles van elkaar te betwisten en zeker van welke overheid dan ook, valt nog te herkennen in de algemene klaagcultuur, die nog steeds het dagelijkse leven beheerst. Niets deugd, zeker niet als het om de zakkenvullers gaat die aan het pluche plakken. Maar ook de intelligentsia vindt niet gauw iets goed: het aantal jammerende en verbitterde columnisten liegt er niet om.” (199)