Oorlogen kunnen in de geschiedenis steevast rekenen op een ruime belangstelling. Voor de negentiende eeuw gaat de napoleontische periode meestal met een groot deel van de aandacht lopen. Het Congres van Wenen (1814-1815) is bij velen nog wel bekend, maar het daaropvolgende (tweede) Verdrag van Parijs (1815) na Napoleons definitieve nederlaag lijkt vandaag niet meer dan een voetnoot in de geschiedenis.
De Nederlandse hoogleraar Beatrice de Graaf haalt in haar recente boek Tegen de terreur deze ‘vergeten’ periode opnieuw van onder het stof en ontdekt zelfs een rode lijn die ons tot in de eenentwintigste eeuw brengt. Ook in 1815 was Europa namelijk in de ban van binnen- en buitenlandse terreur. De context en de motieven waren totaal verschillend, maar het boek toont aan dat een inzicht in de gebeurtenissen van dit scharnierjaar ook voor vandaag verhelderend kan zijn.
De onderkoning van Parijs
Een boek over internationale politiek spreekt misschien niet onmiddellijk tot de verbeelding bij een groot publiek. Beatrice de Graaf lost dit handig op door haar betoog op te hangen aan de figuur van Wellington, dé held van Waterloo. De soms abstracte veiligheidsprincipes die de hoofdrolspelers in Parijs wilden uitwerken, krijgen op die manier onmiskenbaar een menselijker gelaat. Maar het gevaar van deze benadering is wel dat de minder attente lezer de indruk krijgt dat het ‘vredesplan’ vooral de stempel van Wellington draagt.
Natuurlijk was het militaire, bestuurlijke en organisatorische talent van Arthur Wellesley onmiskenbaar. Zijn leiderscapaciteiten tijdens de Spaanse oorlog (1808-1814) leverden hem de titel van hertog van Wellington op. Maar het beste moest voor hem nog komen. Toen Napoleon in het voorjaar van 1815 naar Frankrijk terugkeerde, kreeg Wellington de leiding van de geallieerde troepen op het continent. Zijn overwinning in Waterloo maakten een zodanige indruk dat hij niet alleen voor Groot-Brittannië, maar ook voor Rusland, Oostenrijk en Pruisen de aangewezen persoon was om met Frankrijk tot een definitieve vredesregeling te komen.
Na de dramatische nederlaag van Napoleon gingen de geallieerde legers eind juni 1815 over tot de bezetting van het Franse grondgebied. In Parijs installeerde zich een Geallieerde Raad, bestaande uit de vier grote mogendheden. De Britse stempel op deze Raad manifesteerde zich niet alleen in het voorzitterschap van Wellington. De besprekingen vonden ook plaats op de Britse ambassade en in afwachting van een akkoord werden de geallieerde bezettingstroepen door Groot-Brittannië betaald. De grootmachten waren snel akkoord over vier grote principes:
- de ontmanteling van het Franse leger;
- de debonapartisering of opsporing van de aanhangers van Napoleon;
- de stabilisering van Frankrijk;
- een regeling van de Franse herstelbetalingen.
Voor Wellington was het geen eenvoudige klus om alle vorsten en regeringen op één lijn te krijgen. Pruisen eiste een gigantische financiële compensatie voor het aangedane leed en de plunderingen door het Franse leger. De Pruisische revanchegedachte werd belichaamd door maarschalk Blücher die na de slag bij Waterloo met zijn leger rovend en brandschattend richting Parijs doorstoomde. Aangekomen in de Franse hoofdstad besloot deze Marschall Vorwärts om de Pont d’Iena op te blazen (de brug van Jena was genoemd naar de smadelijke nederlaag van Pruisen tegen Napoleon in 1806). Het vergde heel wat overredingskracht van Wellington om Blücher van deze blinde wraak te laten afzien.
Meer raakpunten waren er met Oostenrijk. Metternich, sinds het Congres van Wenen de onbetwiste vertegenwoordiger van het Habsburgse rijk, had best oren naar het Britse standpunt om Frankrijk niet op te zadelen met een vernederende vrede. De Oostenrijke minister drong wel aan op een insnoering van Frankrijk door middel van een fortengordel aan zijn noordwestgrens. Tenslotte was er de Russische delegatie die Frankrijk zag als een tegengewicht tegen mogelijke Pruisische en Oostenrijkse aspiraties op het Europese continent. De francofiele instelling van Alexander I was hieraan niet vreemd. De tsaar verbleef geruime tijd in Parijs en viel op met zijn vage ideeën over een broederschap van Europese volkeren onder leiding van hun welwillende vorsten. Zijn bevel om op de Place de la Concorde een Te Deum te laten opdragen door katholieke en orthodoxe priesters is veelzeggend voor het christelijk geïnspireerd Europa dat hij voor ogen had.
Wellington moest tenslotte op eieren lopen in zijn relatie met de nieuwe hoofdrolspelers in Frankrijk. De herinrichting van het land werd aanzien als een interne Franse aangelegenheid, maar zo nu en dan moest de hertog de nieuwe koning Lodewijk XVIII erop wijzen dat het land beter af was met de invoering van enkele constitutionele en liberale principes. Daarnaast waren er nog tal van personen uit het vorige regime die zich in het nieuwe Frankrijk een plaats zochten. De onvermijdelijke Talleyrand, voormalig minister van Buitenlandse Zaken onder Napoleon, liet niet na om zand te strooien in de geallieerde oorlogsmachine. Ook Joseph Fouché, tijdens de Franse revolutie nog een scrupuleloze ervaringsdeskundige in terreurbestrijding, dook weer even op als hoofd van de Franse politie. Het was in dit slangennest van doorgewinterde intriganten dat Wellington als een soort ‘onderkoning van Frankrijk’ een akkoord uit de brand moest slepen.
Naar een Europees veiligheidssysteem
De voorzitter van de Geallieerde Raad diende niet alleen een compromis te vinden over de Franse schuldregeling. Tegelijk moest hij de bezetting door de vier geallieerde legers op een ordentelijke en kordate manier organiseren én de Franse bevolking niet te veel tegen het hoofd stoten. Maar vooral was er de noodzaak om een Europees veiligheidssysteem te creëren waarvan de naoorlogse regeling in verband met Frankrijk deel zou uitmaken.
In de geest van het Congres van Wenen was men het aan de onderhandelingstafel in Parijs over één zaak eens: nooit mocht Europa nog het slachtoffer worden van een imperialistische mogendheid die het continent in een jarenlange oorlog zou storten. Twintig jaar krijgsgeweld had er bij de publieke opinie in Europa immers zwaar op ingehakt en de geallieerde regering overtuigd van een gemeenschappelijk project. Beatrice de Graaf herkent in het vele archiefmateriaal dan ook een gedeelde traumatische ervaring over het oorlogsleed van de voorgaande jaren. Precies dit besef sterkte de regeringen aan de Europese hoven in de overtuiging dat er nood was aan een collectief veiligheidssysteem waarbij een nieuwe oorlog door de Quadruple Alliantie (Grote Alliantie) tijdig de pas moest worden afgesneden.
Uiteraard was de Vrede van Parijs op de eerste plaats een zaak van overwinnaars. De grote woorden werden niet geschuwd: Groot-Brittannië, Pruisen, Oostenrijk en Rusland zouden in een geest van gematigdheid, stabiliteit en redelijkheid de Europese balans garanderen. De Graaf ziet hier een gelijkenis met Anderson’s theorie over ‘imagined communities’.1 Net zoals de natiestaten tijdens de negentiende eeuw grotendeels op basis van gemeenschappelijke verhalen werden geconstrueerd was er ook onder de grote mogendheden in Parijs sprake van…
‘…een gevoelde en beleefde gemeenschappelijke opdracht en verantwoordelijkheid na 1815’.
Tegen de terreur vertoont wel meerdere knipogen naar de eenentwintigste eeuw. Zo merkt de Graaf op dat de grootmachten in hun strijd tegen revolutionaire terreur startten met de invoering van uniforme paspoorten die toelieten om verdachte personen in de meeste Europese landen te controleren. In feite ging het hier om een internationale database met een zwarte lijst van personen waartegen een ‘Europees aanhoudingsbevel’ kon worden uitgevaardigd. Er leefde ook de denkpiste voor de oprichting van een politiebureau met internationale vertakkingen, zeg maar een embryonaal Europees politiedirectoraat. Voorlopig kreeg de Pruisische bureaucraat Justus von Gruner de leiding over de geallieerde politiedienst in het bezette Frankrijk. Tijdens de roerige zomermaanden van 1815 zette hij een heuse contraspionagedienst op poten. In een tijd die bol stond van ware of valse geruchten bestond zijn taak er vooral in om relevante informatie te scheiden van het vele fake nieuws over samenzweringen, aanslagen en staatsgrepen.
Voor de toenmalige monarchieën was er in dit nieuwe Europa natuurlijk geen plaats voor revolutionaire ideeën zoals liberalisme en nationalisme. De Graaf beklemtoont echter dat bij de Parijse protagonisten het reactionair denken minder aanwezig was dan wat men er achteraf karikaturaal van maakte. Zo waren Metternich en Alexander I aanvankelijk wel degelijk voorstander van grondwettelijke regimes in Frankrijk en Polen. Toch waren allen vanaf het begin ook bijzonder achterdochtig tegenover samenzweringen en terreurdaden met een jacobijnse of bonapartistische inspiratie. Interessant detail: Brussel was in 1815 een toevluchtsoord en broeinest van Franse radicalen. De inlichtingendiensten van de Grote Vier wezen de nieuwe vorst Willem I er meermaals op dat hij in zijn zuidelijke hoofdstad een terreurnetwerk tolereerde. De Nederlandse koning, die nog maar pas de persvrijheid in zijn grondwet had laten inschrijven, liet zich pas na aandringen van Wellington overhalen om dit ‘Brusselse terreurnetwerk’ mee op te rollen. Tegen de Terreur vertoont overigens een sterke Nederlandse insteek, met heel wat aandacht voor het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dat één van de sluitstukken werd van de Europese balanspolitiek.
Europees geld voor Frankrijk
Even revolutionair was de verstrengeling van de internationale politiek met de haute finance van die tijd, meer bepaald bij de Franse schuldenregeling waarover maanden werd onderhandeld. Naast een verlies van grondgebied werd het land ook opgezadeld met een oorlogsschuld van 700 miljoen francs (een deel hiervan zou besteed worden aan de bekostiging van de fortengordel in België en aan de oostgrens). Daarnaast diende Frankrijk ook de kosten van de bezettingslegers te dragen én de geroofde kunstschatten te retribueren. Aangezien de Franse schatkist zo goed als leeg was, zochten de Britten toenadering tot enkele grote bankiers. Zo schreef het befaamde huis Baring Brothers leningen uit die het in de vorm van obligaties op de internationale financiële markt bracht. Overal in Europa konden kapitaalkrachtige burgers intekenen op deze schuldpapieren waaraan een mooie rente was verbonden. De Tweede Vrede van Parijs creëerde op die manier een enorme geldstroom in Europa … of hoe veiligheid en stabiliteit werden vastgeklikt aan de financiële markten van die tijd. Het ontlokte bij de Franse premier Richelieu de reactie:
‘Er zijn zes grote mogendheden in Europa: Engeland, Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk, Rusland en de Baring Brothers’.
Parallellen met de 20ste eeuw
Beatrice de Graaf haalt met haar boek een cruciale periode uit de geschiedenis van Europa van onder het stof. Zij vult een lacune op over een periode die door de overmatige aandacht voor de napoleontische oorlogen en de revoluties ondergesneeuwd raakte. Haar archiefonderzoek in diverse buitenlandse archieven evenals de hernieuwde lectuur van historische romans en egodocumenten wijzen inderdaad op de plannen voor een Europees collectief veiligheidssysteem. Het conservatisme dat we meestal associëren met de periode van de Restauratie was volgens de auteur op dat ogenblik nauwelijks aanwezig. De principes van 1815 ogen dan ook modern. Zo toont het idee van een Europees militair bondgenootschap al de contouren van de latere NAVO waar lidstaten in geval van bedreiging ook kunnen rekenen op politieke en militaire bijstand van hun bondgenoten.
De Graaf trekt wel meerdere parallellen met de twintigste eeuw. Zo wou men in 1815 een vernederende vrede voor Frankrijk absoluut vermijden, een vergissing die men in 1919 met Duitsland wel maakte. Ook de verdeling van Frankrijk in vier bezettingszones doet verrassend veel denken aan de vier geallieerde zones die in 1945 in Duitsland werden opgericht. Alhoewel Europa snel weer het hoofd moest bieden aan revoluties en oorlogen verlegt het ‘gedeelde gevoel’ van 1815 toch definitief de bakens waarbinnen internationale politiek en diplomatie zich voortaan zou afspelen. Vanaf de negentiende eeuw werden ministeriële conferenties of reguliere contacten via ambassadeurs een vast onderdeel van de Europese diplomatie. Er ontstond in de meeste landen ook een professionele kaste van bestuurders, diplomaten, experts en officieren die nauwe banden onderhielden met een economische elite van bankiers en bedrijfsleiders. De bureaucratisering, de professionalisering en de verburgerlijking drongen op deze manier helemaal door in de politieke besluitvorming van Europa.
Men kan tegen de Graafs stelling aanvoeren dat het geallieerde veiligheidsdiscours van 1815 wel zeer snel verwaterde. De historica geeft dit in haar besluit ook toe door te verwijzen naar de vele revolutiegolven die vanaf de jaren 1820 door Europa waaiden. De Grote Alliantie die in 1818 werd uitgebreid met Frankrijk, kon alleen maar toezien hoe overal burgers in opstand kwamen tegen hun regeringen. Metternich evolueerde spoedig tot een reactionaire kanselier die hét gezicht van de Restauratie werd. Ook Alexander I keerde terug naar een conservatieve invulling van de vorstelijke macht. Zijn voluntarisme over een Europees broederschap maakte bij de Russische tsaar overigens plaats voor een toenemende wereldvreemdheid en excentriek gedrag. Wellington keerde eind 1815 terug naar Londen waar hij nog vele jaren van zijn sterrenstatus genoot. De ‘onderkoning van Frankrijk’ stortte zich in de Britse partijpolitiek en schopte het in 1828 tot prime minister. Maar op dat ogenblik had Groot-Brittannië zijn blik al volledig naar zijn overzeese gebieden gericht.
Boek: Tegen de terreur – Hoe Europa veilig werd na Napoleon
Ook interessant: Hoe Britten en Europeanen elkaar vormden
…en: Congres van Wenen (1814-1815) – Betekenis en gevolgen
Bekijk dit boek bij:
1 – Politicoloog Benedict Anderson ontwikkelde eind 20ste eeuw de theorie van ‘ingebeelde gemeenschappen’ ‘imagined communities’: de 19de-eeuwse natiestaten waren geen product van een onvermijdelijke historische evolutie maar ontstonden als maatschappelijke constructie door tijdgenoten die door middel van taal, geschriften, symbolen, mythen, … een natie in het leven riepen.