Principe en pathos van een onafhankelijkheidsverklaring
Het is iedereen bekend dat een landsvorst door God als hoofd van zijn onderdanen is aangesteld om hen te beschermen tegen alle vormen van onrecht, schade en geweld…
Aldus begint de considerans van het Plakkaat met een definitie van de verhouding tussen vorst en volk.
Vorst als herder en vader
Bij zijn inhuldiging op 30 april 2013 haalde Willem Alexander deze tekst aan. De volledige passage is:
Het is iedereen bekend dat een landsvorst door God als hoofd van zijn onderdanen is aangesteld om hen te beschermen tegen alle vormen van onrecht, schade en geweld zoals een herder dat is ter bescherming van zijn schapen. De onderdanen zijn namelijk door God niet geschapen omwille van de vorst om hem in alles wat hij beveelt, of het nu godgevallig of goddeloos is, recht of onrecht, onderdanig te zijn en als slaven te dienen.
Het moderne oog knippert even bij het ‘van Godt gestelt is hooft over zijne ondersaten’. Als fossiel leeft de uitdrukking echter nog steeds voort in de aanhef van een Koninklijk Besluit: ‘Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden’, waarbij het meervoud ‘wij’ voor extra bevreemding zorgt. Het Belgische staatshoofd dankt zijn functie daarentegen aan het mandaat van zijn volk, hij is: ‘Koning der Belgen’.
In het verband van het Plakkaat wordt bij de verwijzing naar God zeker niet gedacht aan het goddelijke recht, le droit divin, waarop het absolutisme zich zou gaan beroepen. De goddelijke aanstelling zoals bedoeld in het Plakkaat houdt verplichtingen in, zoals uit het vervolg blijkt:
De vorst regeert juist omwille van zijn onderdanen, zonder wie hij geen vorst is, om hen rechtvaardig en redelijk te besturen en te leiden, en om hen lief te hebben, zoals een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen, die lijf en leven op het spel zet om ze te behouden.
De herhaling van de pastorale beeldspraak is stilistisch niet zo sterk, maar wel zeer Bijbels; ‘herder’ komt 55 keer in de Heilige Schrift voor, zoals in: ‘De goede herder geeft zijn leven voor de schapen’ (Joh. 10:11).
Een godvergeten tiran
Als een vorst echter niet zo handelt, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen, hen probeert te onderdrukken, overmatig te belasten, hun de oude vrijheid, rechten (privilegien) en gewoonten af te nemen en hen te bevelen en te behandelen als slaven, moet hij niet als vorst, maar als tiran worden beschouwd.
Het betoog komt hier sterk overeen met de Verhandeling over het recht van ambtsdragers over hun onderdanen. Deze Traité du droit des magistrats sur leurs subiets werd in 1574 geschreven door calvinist Beza, verlatijnsing van de naam Bèze.
Théodore de Bèze (1519-1605) schreef dit traktaat in reactie op de Bartholomeusnacht ofwel Bloedbruiloft van 23/24 augustus 1572, waarbij te Parijs ongeveer tweeduizend hugenoten verraderlijk waren afgeslacht. Een passage uit de brief van Paulus aan de Romeinen speelde geloofsgenoten van Beza – in Genève opvolger van Calvijn zelf – parten. Mocht men zich wel tegen het gezag verzetten? De apostel had immers gezegd:
Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld. Wie zich tegen dit gezag verzet, verzet zich dus tegen een instelling van God, en wie dat doet roept over zichzelf zijn veroordeling af. Romeinen 13:1-2 in de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004
Nog tijdens de Duitse bezetting was deze tekst voor leden van de Gereformeerde Bond de rechtvaardiging – of het alibi – om niet in het verzet te gaan; ook dit verfoeilijke gezag kwam immers van God. In het vervolg van de Romeinenbrief staat nog dat het gezag als dienaar van God het zwaard niet voor niets draagt, ook een vaak aangehaald woord.
Zoals dat met alle heilige boeken gaat, waren er gelukkig ook teksten te vinden die verzet wel rechtvaardigden. ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen,’ zeiden Petrus en de andere apostelen toen ze door het Joodse Sanhedrin ter verantwoording werden geroepen voor het doorgaan met prediken in de naam van Jezus, ondanks het uitdrukkelijke verbod dat hun was opgelegd (Hand. 5:29).
In zijn verhandeling beargumenteert Beza dat onderdanen wel degelijk het recht hebben zich te verzetten tegen de vorst, namelijk als die zich ontpopt als een tiran en zich dus niet houdt aan de eed die hij bij zijn inauguratie heeft afgelegd. De lagere magistraten en de Staten mogen dan de gehoorzaamheid opzeggen. Zo argumenteert het Plakkaat ook:
In dat geval staat het naar recht en reden zijn onderdanen stellig vrij – zeker in overleg met de Staten van het land – om hem niet als vorst te erkennen, maar hem te verlaten, en in zijn plaats een ander te hunner bescherming rechtmatig tot staatshoofd (overhooft) te kiezen.
In de tussenzin ‘in het bijzonder na beraadslaging van de Staten’, eist dit orgaan het recht op namens de onderdanen te spreken. Enigszins anachronistisch zou dit het claimen van de status van volksvertegenwoordiging mogen heten. In het ontwerp van Van Asseliers is in de marge besondere by deliberatie van de Staten van den lande als een noodzakelijke aanvulling gekrabbeld. Er mocht geen twijfel bestaan over de cruciale positie van de Staten-Generaal.
Dit orgaan overkoepelde de gewestelijke Statenvergaderingen. Het werd gevormd toen vorsten uit het huis Bourgondië die Nederlandse gewesten in een personele unie verenigden. Deze vereniging maakte een overleg van de landsheer met de gezamenlijke gewesten gewenst. De eerste bijeenkomst van de algemene Statenvergadering werd onder auspiciën van Filips de Goede (1396-1467) op 9 januari 1464 in Brugge gehouden. ‘Staten’ waren de standen, in beginsel waren dat de adel, de geestelijkheid en als derde stand meestal de steden. De samenstelling verschilde van gewest tot gewest.
In de passage komt voor het eerst het woord ‘verlaten’ voor, een subtiel gekozen term. De Franse tekst van het Plakkaat, die nog in 1581 bij Plantijn in Antwerpen uitkwam, geeft ‘verlaten’ weer met abandonner, opgeven. Het gaat dus niet om afzetten of zelfs maar afzweren, maar Filips II wordt als een hopeloze partner opgegeven, want hij had van zijn kant zijn Nederlandse onderdanen in de steek gelaten. Heel omzichtig wordt geformuleerd dat de Staten de oude landsheer eenvoudig de rug toekeren, terwijl pamfletten, die in deze woelige tijd in groten getale circuleerden, veel radicaler het afzetten hadden bepleit. Echt revolutionair is echter het recht dat vervolgens wordt opgeëist, om een nieuwe soeverein te kiezen als de oude zich als tiran ontpopt.
Tiran, de klassieke despoot
Zowel Beza als het Plakkaat maakt een scherp onderscheid tussen een ware, goedertieren vorst en een tiran. Woord en begrip tiran gaan terug op de Griekse oudheid. Een tyrannos was een leider die langs onwettige weg, met name een staatsgreep, aan de macht was gekomen. Met geweld hield hij zijn regime in stand, vergreep zich aan leven en goed van burgers en aan hun vrouwen.
Het was een burgerrecht en zelfs burgerplicht om zich desnoods met geweld van zo’n despoot te ontdoen. Die overtuiging ging terug op de klassieke oudheid. Model voor tirannendoders stonden Harmodios en Aristogeiton, die in 514 v.Chr. een geslaagde moordaanslag op de broer van de Atheense tiran Hippias pleegden. Zo baanden zij volgens de overlevering de weg voor de Atheense democratie. Beiden waren in 514 afgemaakt, maar werden later als tirannendoders geëerd in liederen en door een standbeeld op het Atheense centrale plein.
Naar hun voorbeeld gold tirannenmoord voortaan als een daad van goed burgerschap. De senatoren die in 44 v.Chr. Caesar doodstaken, beschouwden zich als nobele tirannendoders – Beza verwijst naar die gerechtvaardigde moord op de despoot. Tijdens het naziregime discussieerde de kring van Von Stauffenberg over morele gerechtvaardigdheid van een aanslag op Hitler als ‘Tyrannenmord’.
Het idee dat Filips zich aan tirannie schuldig maakte, is al te vinden in het Wilhelmus in de laatste regels van de zesde strofe, die wij als schoolkinderen vroeger op Koninginnedag in aubades voor de burgemeester ook zongen:
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.