Hebben de Romeinen zelf ons afbeeldingen van een kruis of een kruisiging nagelaten?
Helaas niet. Zoals bekend was een kruis in Romeinse ogen zo verachtelijk, dat ze er eigenlijk niet eens over wilden praten, laat staan afbeelden. Maar christenen – dat was een ander verhaal. Christenen hielden zich bezig met vreemde zaken. Ze hadden geen religio of traditio, en wat er in hun samenkomsten gebeurde, was helemaal een mysterie. De vreselijkste geruchten deden de ronde. Men verwijt ons, klaagde Eusebius, van ‘Thyestiaanse banketten (kannibalisme) en incest en dingen waarover we nooit zouden moeten spreken of aan denken, of zelfs maar zouden moeten geloven dat zoiets ooit tussen mensen zou zijn gebeurd’.
Er werd gekletst dat christenen baby’s offerden, kinderbloed dronken. We weten dit van de advocaat Minucius Felix, eind derde eeuw. In zijn boek Octavius, een tweegesprek tussen een heiden en een christen, probeerde hij dit soort aantijgingen te weerleggen. Ook Justinus de Martelaar, die onder keizer Marcus Aurelius, ca. 165, ter dood werd gebracht, protesteerde heftig:
En of ze die verzonnen en beschamende daden begaan – (…) promiscue omgang en het eten van mensenvlees – we weten het niet.
De publieke mening was negatief en duidelijk: Jezusvolgelingen vereerden een gekruisigde man, zelfs een ezel.
Spotprent in Rome
De altijd strijdlustige Tertullianus, die niet door de Rooms-Katholieke Kerk als kerkvader wordt erkend, maar wel door Calvijn en veel protestanten, was op de hoogte van deze insinuaties. Hij gaf de heidenen dan ook een koekje van eigen deeg: ‘Jullie aanbidden in feite de ezel in zijn geheel, niet alleen de kop. En dan haal je Epona er ook nog bij, de patroonheilige van ezels en alle lastdieren, runderen en wilde dieren. Jullie aanbidden zelfs hun stallen. Misschien is dit uw beschuldiging tegen ons, dat wij te midden van al deze willekeurige dierenliefhebbers onze toewijding alleen voor ezels bewaren.’
In dit klimaat ontstond de oudste voorstelling van de kruisiging van Jezus van vóór de zesde eeuw. De afbeelding stamt evenwel niet uit christelijke kringen. Het is een grove spotprent van een buitenstaander, teruggevonden op de Palatijnse heuvel in Rome, ingekrast in het pleisterwerk van het Paedagogium, een opleidingsinstituut voor keizerlijke pages; een Romeinse grafito, ontdekt in 1856 en vermoedelijk afkomstig uit het begin van de derde eeuw. Op de karikatuur zien we een Tau-kruis, terwijl we in Rome misschien juist het Latijnse kruis zouden verwachten. Maar Tertullianus zei al:
‘De Griekse letter tau en onze eigen letter T is precies de vorm van het kruis (…).’
Verder zien we op de prent dat de voeten van de gekruisigde ondersteund worden, de handen zijn vastgebonden aan de dwarsbalk. Een cartoonesk figuurtje staat links, in antieke gebedshouding. De Griekse inscriptie ernaast luidt: ‘Alexamenos aanbidt (zijn) God.’ Vandaar de naam die deze spotprent draagt: de ‘Alexamenos-graffito’.
Geen afbeelding illustreert de context van de Pauluswoorden ‘voor de Joden aanstootgevend en voor de andere volken dwaas’ (1 Kor. 1:23) beter dan de Alexamenos-grafito. Want het bespottelijke van het kruis werd benadrukt door de cruciarius, gekruisigde, af te beelden met een ezelskop. De vindplaats was ooit het paleis van keizer Caligula, 37-41, voordat het een elitaire kweekschool werd voor paleisbedienden. Een van de scholieren van het Paedagogium beledigde daarmee een medestudent, genaamd Alexamenos, die kennelijk een toegewijd christen was – gewoon pestgedrag.
De spotprent geeft ons een goed tijdsbeeld. Kennelijk hielden de christenen hun kernsymbool niet meer geheim. En het idee van een lijdende god was nog even belachelijk en absurd als het concept van een verlosser die een slavendood stierf. Marcus Cornelius Fronto, een vooraanstaande Romein uit de tweede eeuw, telde daar nog een ander verwijt bij op. Naar zijn idee vereerden christenen de kop van een ezel. Iets wat vermoedelijk een algemene beschuldiging was die een pestende student gewoon napraat in zijn tekening.
Vervolgingen
Dat dit laster was, is duidelijk. Met christenvervolgingen heeft het echter weinig te maken. Zware vervolgingen in de pre-Constantijnse tijd waren niet eens talrijk. Tijdens de grote golf van vervolgingen onder Diocletianus, 303, werd de druk op de christenen sterk opgevoerd, met dramatische gevolgen. Maar ook dit duurde slechts een decade. Zo waren er aanzienlijke periodes waar de gesel van de vervolgingen ontbrak. Zelfs de wrede vervolgingen onder Nero hadden tot gevolg dat er onder het volk een zekere sympathie groeide voor de christenen, zoals Tacitus laat weten. En tussen het bewind van Decius en Diocletianus vaardigde keizer Gallienus (260-268) een officieel edict uit waarin het christendom werd getolereerd – een godsdienstpolitiek die Constantijn de Grote later overneemt.
In de eerste drie eeuwen waren harde vervolgingen eerder uitzondering dan regel. Hoe dan ook, de meeste christenen staken op den duur hun religieuze identiteit niet meer onder stoelen of banken. Kennelijk behoorde Alexamenos van de spotprent tot degenen die voor hun geloof uitkwamen en zich hielden aan wat de eerste brief van Petrus leerde:
Laat uw geest daarom voortdurend paraat zijn, wees waakzaam en vestig al uw hoop op de genade die u ontvangen zult wanneer Jezus Christus zich openbaart (…). Leid een leven dat in alle opzichten heilig is, zoals hij die u geroepen heeft heilig is. 1 Petrus 3:13-16
Ezelskop
Waarom nu juist een ezelskop? Het vereren van dieren, bij de Egyptenaren normaal, werd door de Romeinen afgedaan als primitief bijgeloof. In de Romeinse samenleving was de status van de ezel minder dan de minste slaaf. De laster van de ezelskopverering had dus een dubbelgiftige lading. Maar waar kwam die beschuldiging vandaan?
De bron is enerzijds het Romeinse onvermogen om verschil te zien tussen christenen en Joden. De Joodse historicus Flavius Josephus rapporteert dat zijn volk al in de tweede eeuw voor onze tijdrekening ervan beschuldigd werd het hoofd van een gouden ezel te aanbidden. Een oudere Romeinse schrijver, Damocritus, meent zelfs te weten dat Joden niet alleen een gouden ezelskop aanbidden, maar ook eens in de zeven jaar een vreemdeling aan hem offerden. Verder werd er verhaald dat Antiochus Epiphanes, toen hij Jeruzalem innam in 168 v.Chr., in het Heilige der Heilige van de tempel een beeld aantrof van een man, gezeten op een ezel met een boek in zijn hand. Men hield het voor een beeld van Mozes. Ook dit bericht ging een eigen leven leiden, met als uitkomst dat niet alleen een kop, maar een complete ezel door Joden zou worden vereerd. Ondanks dat latere veroveraars van Jeruzalem aangaven absoluut geen beelden te hebben aangetroffen in die tempelruimte. Zeker geen beeld van een ezel.
Het christendom, de dochterreligie van het jodendom, kreeg dezelfde laster voor de kiezen. We kunnen verwijzen naar Tacitus. Van hem is het populaire verhaal dat de Joden ooit in de woestijn enorm leden onder dorst en droogte; dat zij een kudde wilde ezels volgden die hen bij een waterbron brachten. Uit erkenning voor deze redding, aldus Tacitus, zouden zij de huisezel tot het voorwerp van hun verering hebben verheven.
Dingen die voor ons heilig zijn, hebben bij hen geen heiligheid, terwijl zij toestaan wat bij ons verboden is. In hun heilige plaats hebben ze een beeld ingewijd van het dier door wiens leiding ze verlossing vonden van hun lange en dorstige omzwervingen (d.w.z. de ezel).
Het is duidelijk dat de Romeinse historicus zijn lezerspubliek voorzag van een onwelriekend mengsel van het Exodusverhaal en kwade geruchten. Een meer logische verklaring heeft vermoedelijk een Egyptische achtergrond. In de grote Egyptische metropool Alexandrië leefden vanouds grote Griekse en Joodse gemeenschappen zij aan zij in een staat van voortdurende spanning. Onder de alexandrijnse Grieken ging het verhaal dat de god van de Joden eruitzag als een ezel. Het idee kan zijn ingegeven door het feit dat de Joodse godsnaam, Jahweh, veel leek op het Egyptische woord voor ‘ezel’. In ieder geval werd het voor de volgende eeuwen een standaardthema in anti-Joodse satires – en vervolgens een thema voor antichristelijke laster en spotprenten, zoals de Alexamenos-graffito.