Veertig jaar lang, van de belle époque tot vlak voor de Tweede Wereldoorlog, was Anatole Deibler (1863-1939) de officiële beul van Frankrijk. In die tijd hanteerde hij net geen driehonderd keer de guillotine. Alles samen werkte hij mee aan 396 onthoofdingen, waaronder die van beruchte figuren als Ravachol en Landru. Een baan waarvoor hijzelf niet had gekozen…
De Franse Revolutie heeft de doodstraf fundamenteel veranderd, in Frankrijk en een groot deel van continentaal Europa. Niet door de doodstraf af te schaffen, hoewel dat op het einde van de revolutie even leek te lukken1, wel door invoering van de guillotine, het toestel dat door een snelle en (zo werd toch gedacht) pijnloze onthoofding voor een meer humane vorm van terechtstelling moest zorgen. Dat maakte een einde aan meer gruwelijke executievormen als radbraken, verbranden en vierendelen. Bovendien werd voortaan elke terdoodveroordeelde, ongeacht afkomst of stand, of de aard van het misdrijf, op dezelfde wijze terechtgesteld.
Voor de Franse beulen betekende dit een aanzienlijke verlichting van taken, want ook folteringen en lijfstraffen waren verdwenen. Hun taak beperkte zich tot het gebruik van de guillotine, officieel aangeduid als het bois de justice, maar in hun jargon bekend als de veuve (weduwe). Maar ook het statuut van de beulen zelf veranderde.
Hoewel een beul of scherprechter een officiële gerechtsdienaar was, te vergelijken met een deurwaarder, was hij onder het ancien regime een verstoteling geweest, wiens aanwezigheid onder andere mensen ongewenst was. Het ging zo ver dat het voedsel dat hij voor zijn taak ontving – de gemeenschap betaalde hem deels in natura – niet door anderen werd aangeraakt.2 Beul zijn was meestal een taak waar je niet voor koos. De (oudste) zoon van een beul was vaak verplicht zijn vader op te volgen, zelfs als hij nog minderjarig was (in dat geval werd hij tijdelijk vervangen tot hij oud genoeg was). Zijn moeder was gewoonlijk familie van een andere beul, want voor normale families was een huwelijk met zo iemand ondenkbaar.
Zo bestonden er hele dynastieën van beulen, die door huwelijken aan elkaar verwant waren en elkaar trouwens hielpen. De bekendste Franse dynastie waren de Sansons, die zes generaties lang beulen van Parijs waren.
Door de Franse Revolutie werden de exécuteurs volwaardige staatsburgers, die hun beroep vrijwillig uitoefenden. In de praktijk veranderde er echter niet zoveel. De beulen en hun helpers kwamen in de regel uit de bestaande beulenfamilies. Ze bleven een soort kaste vormen, waar niemand anders mee wilde trouwen, waar men niet zomaar kon toetreden en ook niet zo gemakkelijk uittreden.
Anatole Deibler was een product van deze kaste. Hij stamde uit een Duitse familie, die eigenlijk Deubler heette en verscheidene beulen in Wurtemberg had geleverd. Zijn grootvader Josef Anton Deubler werd geboren in Beieren in 1789 (het jaar waarin dr. Guillotin voor het eerst het pleitte voor het gebruik van de machine die zijn naam zou dragen). Hij was soldaat in de legers die tegen Napoleon vochtten en in 1815 Frankrijk bezetten. Hij bleef in Frankrijk en vestigde zich in Villeurbanne, een voorstad van Lyon, eerst als boer, later als cafébaas, en trouwde met een meisje uit de streek. Onder zijn klanten bevond zich de beul van Lyon. Joseph Deibler, zoals hij zich in Frankrijk noemde, verklapte hem dat zijn vader ook nog beul was geweest. Zijn zaken draaiden niet goed en hij zocht ander werk. Op voorspraak van de beul van Lyon werd hij in 1823 helper van diens collega in Dijon. Daar werd hetzelfde jaar zijn zoon Louis geboren.
Joseph Deibler trad nadien op als hulpbeul in Saintes voordat hij beul in Saint-Flour kon worden. In die tijd had elk Frans departement in principe zijn eigen exécuteur maar door het dalend aantal executies werd het aantal in 1850 beperkt tot één voor elk hof van beroep. Na even werkloos te zijn geweest, kon hij aan de slag in Rennes in Bretagne, waar hij in 1853 beul werd. Hij voorzag toen al dat zijn zoon hem zou opvolgen en zorgde ervoor dat Louis hulpbeul werd in Algerije – toen al een Franse kolonie.
Louis Deibler leerde in Algerije ook de dochter van de beul kennen, met wie hij in 1858 huwde. Na assistent van zijn vader te zijn geweest, volgde hij hem in 1863 op als beul in Rennes. Daar werd op 29 november van dat jaar zijn zoon Anatole geboren. Als kind ondervond Anatole al een stigma. Op school wisten zijn klasgenoten wie zijn vader was en hij werd gedwongen op de speelplaats voor beul te spelen.
Met de val van het Tweede Franse Keizerrijk en de proclamatie van de Derde Republiek in 1870, veranderde ook de uitvoering van de doodstraffen. Voortaan zou er voor heel Frankrijk één executieploeg zijn, bestaande uit een “hoofduitvoerder van criminele arresten” (exécuteur en chef des arrêts criminels), bijgestaan door zes helpers of adjoints. Ze verbleven in Parijs en verplaatsten zich per trein naar een provinciestad als er daar hoofden moesten rollen. Louis Deibler verloor dus zijn baan in Rennes maar kon aan de slag blijven als helper van de exécuteur en chef, die hij in 1878 zou opvolgen.
Lotsbestemming
Voor Louis Deibler was het duidelijk dat zijn enige overgebleven zoon (een jongere zoon was gestorven) hem zou opvolgen. Op zijn achttiende werd Anatole gedwongen een door zijn vader geleide executie bij te wonen. Het schouwspel was voor hem des te gruwelijker omdat Louis toen veel tijd verloor, waardoor de veroordeelde meer dan een minuut op plank voor de ‘weduwe’ lag voordat de valbijl viel.
De afschuw die Anatole Deibler toen ondervond, zorgde er wellicht voor dat hij zich enkele weken later meldde voor militaire dienst, ook al kon hij als zoon van een beul van dienstplicht worden vrijgesteld. Eenmaal terug in het burgerleven, begon hij als winkelbediende, onder de naam van zijn grootmoeder langs vaderszijde (die niet uit een beulenfamilie kwam). Maar hij kon niet aan zijn lotsbestemming ontsnappen. In 1885 stuurde Louis hem naar Algerije, om daar als helper van zijn grootvader het vak te leren. Vanaf dat moment was er geen ommekeer mogelijk. Toen hij in 1890 naar Parijs terugkeerde om assistent van zijn vader te worden had hij al aan achttien onthoofdingen meegewerkt.
Louis Deibler bleef zijn luguber beroep uitoefenen toen hij de zeventig voorbij was, maar begon het moeilijk te krijgen. Sinds hij ooit bloed van zijn slachtoffer op zich had gekregen, kreeg hij last van bloedangst (hemofobie). In 1898 vroeg hij om ontslag. Dat zijn zoon de nieuwe beul zou worden, sprak niet vanzelf: er kwam een vacature waarvoor iedereen kon solliciteren. De autoriteiten stonden echter wantrouwig tegenover sollicitaties van buitenstaanders (en die waren er) maar ook de andere hulpbeulen intrigeerden om de post te krijgen. Voor hen was het niet alleen een erezaak om dit werk te mogen doen, het werd veel beter betaald. Maar de bevoegde ambtenaar van Justitie had met Louis een stilzwijgende afspraak gemaakt dat Anatole hem zou opvolgen.
Begin 1899 werd Anatole Deibler de exécuteur en chef des arrêts criminels. Hij had formeel een contract met de staat waardoor hij een behoorlijke vergoeding kreeg, ongeveer gelijk aan het salaris van een generaal, plus een jaarlijks “abonnement” voor aanschaf en onderhoud van zijn materiaal. De beul moest immers zelf instaan voor de goede staat van de ”weduwe” (zowel Louis als Anatole Deibler zouden verbeteringen in het toestel aanbrengen). Hij moest steeds paraat staan om zijn taak te verrichten.
Schouwspel
Op 14 januari 1899 voerde Anatole zijn eerste onthoofding uit in Troyes. Twee weken later maakte hij zijn echte debuut als publiek figuur met zijn eerste executie in Parijs, onder grote belangstelling van pers en publiek. Volgens de kranten was le Tout-Paris, deftige heren en elegante dames, aanwezig om de nieuwe beul aan het werk te zien.
In die tijd hadden veel landen executies in het openbaar afgeschaft, maar Frankrijk niet. De strafwet zelf verplichtte die openbaarheid. Er was in het parlement blijkbaar geen behoefte om die wet te wijzigen, misschien omdat de discussie daarover ook tot een discussie over de doodstraf zelf zou leiden.
Om de ongezonde nieuwsgierigheid van het publiek te ontmoedigen probeerde de regering de executies wel minder zichtbaar te maken. In 1870 had ze het schavot afgeschaft. Dat was immers gebaseerd op een traditie, niet op de wet. De guillotine werd voortaan opgesteld op de begane grond, en ook niet meer op een centraal plein, maar in de nabijheid van de gevangenis. Omdat de plek omringd was door gendarmes die het publiek op afstand moesten houden, was er voor de meeste aanwezigen weinig te zien. Een volgende stap was om de executies zeer vroeg, kort voor zonsopgang, te laten plaatsvinden, wat de zichtbaarheid nog verminderde en het maken van foto’s bemoeilijkte. Ten slotte verliep de executie zelf zeer snel, zonder plichtplegingen.
Anatole Deibler zou die snelheid nog opvoeren Bij de allereerste executie – door zijn vader – die hij had meegemaakt, was er meer dan een minuut verlopen tussen het moment waarop de veroordeelde op de plank voor de “weduwe” werd gelegd en dat waarop de valbijl viel. Bij Anatole zelf duurde dit amper enkele seconden. Een “kenner” beklaagde zich dan ook in een krant dat “de jonge Deibler” zo snel te werk ging dat de executie haar “plechtig karakter” verloor. Maar een andere krant was vol lof en wenste hem nog een “mooie carrière” toe.
Even zag het er naar uit dat die carrière niet lang zou duren. Het verzet tegen de doodstraf was toegenomen. De president van de republiek maakte steeds meer gebruik van zijn gratierecht om executies te beletten. Van 1902 tot en met 1904 werd maar één van de tientallen doodvonnissen uitgevoerd. Toen Armand Fallières begin 1906 tot president werd gekozen, begon hij systematisch alle doodstraffen om te zetten in levenslange dwangarbeid. De doodstraf leek daarmee de facto afgeschaft – zoals dat toen al veertig jaar in België het geval was. Bovendien leverden de Franse parlementsverkiezingen van dat jaar een linkse meerderheid op, die de kredieten aan de beul uit de begroting schrapte. Om aan de kost te komen, werkte Deibler een tijd – onder een schuilnaam – als handelsreiziger in champagne, ook al bleef hij ter beschikking van de overheid.
Maar de Franse publieke opinie bleek niet rijp voor de afschaffing van de guillotine. Sommige kranten voerden openlijk campagne voor hervatting van de executies. Jury’s bleven doodstraffen uitspreken, zelfs meer dan voorheen, ook al werden die niet uitgevoerd. Juryleden stuurden protestbrieven naar Fallières omdat hij hun beslissing niet respecteerde. Toen de president in 1907 gratie verleende aan de moordenaar en verkrachter van een elfjarig meisje, kwam het tot een betoging voor het Elysée, waarbij geroepen werd:
“Weg met Fallières. Leve Deibler!”.
Het jaar daarop diende de regering van Georges Clemenceau een wetsontwerp in om de doodstraf af te schaffen. Het werd door de Kamer met een ruime meerderheid verworpen.
Amper en maand later, op 11 januari 1909, kon Deibler weer aan het werk in de Noord-Franse stad Béthune, voor vier onthoofdingen in één keer, een persoonlijk record. De voorbije jaren had een brutale bende het noorden van Frankrijk en aangrenzende delen van België geterroriseerd met tientallen roofovervallen op huizen, waarbij de slachtoffers, in de traditie van de “voetbranders” werden gefolterd en gedood. Nadat deze bende van Pollet (of van Hazebrouck) was opgerold werden vier kopstukken ter dood veroordeeld. President en regering konden niet weerstaan aan de zware druk om de straffen uit te voeren. Duizenden mensen kwamen naar Béthune gekomen om de executies bij te wonen, zoveel dat de cafés de hele nacht openbleven.
Tijdens Deiblers verdere leven zou de doodstraf niet meer ter discussie worden gesteld. Het aantal terechtstellingen zou na verloop van tijd zelfs toenemen.
De beul werd een nationaal figuur, die afgebeeld werd in karikaturen. Sommige apaches (jonge Parijse boeven tijdens de belle époque) tatoeëerden een lijn rond hun nek met het opschrift “Pour Deibler”. Een krant noemde hem “de beste beul van Frankrijk” en ook in het buitenland raakte hij bekend. Hij ontving een delegatie uit China, waar belangstelling bestond om de guillotine te gaan gebruiken.
Opdracht
Het optreden van Deibler verliep volgens een vast schema. Zodra een doodvonnis uitvoerbaar werd, en dat was meestal nadat een gratieverzoek was afgewezen, bracht een bode een bevel tot executie bij hem thuis, waarna hij meteen aan de voorbereidingen begon, want het moest snel gebeuren, vaak binnen de vierentwintig uur. Als de terechtstelling in een provinciestad plaatsvond, bracht een trein de beul en zijn helpers er naartoe, waarbij het materiaal in een speciale wagon was geplaatst.
Met een door een paard getrokken gesloten kar arriveerden ze in het holst van de nacht tot nabij de gevangenis, waar ze de onderdelen van de “weduwe”, die in koffers in de kar lagen, in elkaar begonnen te steken. Eenmaal opgesteld en getest, verwisselden de helpers hun werkplunjes voor deftige zwarte pakken met bolhoeden (eerder waren het hoge hoeden). Deibler zelf was vanaf zijn aankomst meestal zo gekleed.
Intussen stapten enkele notabelen, aangevoerd door de openbare aanklager, naar de cel van de terdoodveroordeelde. Men wekte hem en kondigde hem de nakende executie aan (hij werd nooit eerder op de hoogte gesteld). Hij kleedde zich aan en kreeg de tijd om iets te drinken, te roken en een afscheidsbrief te schrijven. Ook kon hij bijstand van een geestelijke krijgen. Als het – zoals meestal – een katholieke priester betrof, kon hij biechten en een korte mis bijwonen. Daarop werd hij naar de griffie van de gevangenis begeleid, waar Deibler hem opwachtte. Door het ondertekenen van het register werd de gevangene aan de beul overgeleverd. Hij werd vervolgens op een kruk gezet voor het “toilet”: zijn armen werden strak op de rug vastgesjord en zijn benen met een koord verbonden, terwijl de kraag van zijn hemd met een schaar werd weggesneden, zodat zijn nek helemaal vrijkwam (zo nodig werd ook baard of haar korter gesneden). Twee helpers trokken hem (desnoods droegen ze hem) naar buiten. Als de guillotine niet vlak voor de uitgang van de gevangenis kon staan, werd hij in de gesloten kar naar de executieplaats gevoerd. In elk geval kreeg hij het gevreesde tuig nauwelijks enkele seconden te zien. Alles verliep bliksemsnel. Bij de “weduwe” legde men hem op een draaiende plank, die werd neergeklapt en vooruitgeschoven, zodat zijn hoofd door de lunette (het “kijkgat”) van de guillotine stak. Een helper, bekend als de “fotograaf”, stond aan de andere kant en trok of duwde het hoofd zodat de nek op de juiste plaats kwam. Vervolgens klapte de beul, die naast de guillotine had plaatsgenomen, de lunette dicht en liet onmiddellijk daarop de valbijl neersuizen.
Het onthoofde lichaam werd meteen van de plank geschoven in een grote rieten mand die van binnen met zink was bezet en waarin zaagsel lag. Het hoofd, dat in een emmer met zaagsel was gevallen, werd erbij gelegd. In de mand was plaats voor drie lichamen, voor het geval van meerdere onthoofdingen…
Nadien werd de mand discreet afgevoerd. Als het lichaam niet door de familie werd opgevraagd, kon het naar een faculteit geneeskunde worden gezonden voor medisch onderzoek.
De carnets d’exécutions
In een carrière van 53 jaar werkte Anatole Deibler mee aan 395 onthoofdingen: 96 als helper en 299 als (eigenlijke) beul. Dat is niet eens zoveel als men weet dat de Duitse beul Johann Reichart in 23 jaar (1924-1947) meer dan 3000 executies uitvoerde, meestal met de guillotine, en niet eens de enige beul in Duitsland was (de meeste executies vielen wel onder het naziregime!).
We kennen dat aantal des te beter omdat Deibler zijn executies nauwlettend bijhield. Alle 395 werden één voor één opgetekend in notitieboekjes. Voor elke terechtstelling noteerde hij nummer, datum en plaats, en de naam van de “patiënt”, plus de reden van de veroordeling. Later vermeldde hij er ook het precieze tijdstip van de terechtstelling en zelfs het weer. Ook begon hij bijzonderheden over de veroordeelde en zijn misdaad te geven. Uiteindelijk werden die beschrijvingen steeds langer en maakte hij er soms kleine misdaadverhalen van. Aldus vulde hij in zijn loopbaan zes boekjes, de carnets d’exécutions.
Deibler haalde zijn informatie overwegend uit de kranten, want officieel vernam hij enkel de identiteit van de veroordeelden. Telkens wanneer een doodstraf werd uitgesproken, maakte hij aantekeningen in een ander boekje – carnet de comdamnation – met potlood. Als hij de straf had uitgevoerd – want cassatie of gratie was altijd mogelijk – schreef hij die met inkt over in een carnet d’exécution. Over de executie zelf noteerde hij zelden details. Pas in latere jaren vermeldde hij iets over de laatste ogenblikken van de veroordeelde.
Waarom maakte Deibler die aantekeningen? Ze waren strikt persoonlijk en het is niet bekend of hij die ooit aan iemand anders liet lezen. Volgens Zwitserse historicus Gérard A. Jaeger, die zijn biografie schreef en een bloemlezing van de carnets d’exécutions uitgaf, wilde hij zijn geweten sussen. Deibler was geen sadist of onmens en het lijkt moeilijk voor te stellen dat hij het psychologisch nooit moeilijk heeft gehad. Door de misdaden van zijn “patiënten” neer te schrijven kon hij een zekere voldoening vinden voor zijn bloedige taak waar hij niet eens voor had gekozen. Feit is dat Deibler in zijn carnets nooit medelijden toont, of kritiek op de veroordeling. De toon is overwegend zakelijk, als een proces-verbaal van de politie, maar als hij beschrijft wat de misdadiger had aangericht, duidt hij hem vaak als “ellendeling” (misérable) aan terwijl zijn slachtoffers vaak “ongelukkigen” (malheureux) zijn.
Overigens hoefde Deibler zelden te overdrijven als hij de schuld van zijn “klanten” beschreef. De carnets zijn een opsomming van gruwelijke misdaden, die een treurig beeld geven van een deel van de toenmalige samenleving.
Het waren meestal echt beruchte gevallen die aan Deibler werden overgeleverd, want de meeste doodstraffen werden niet uitgevoerd. Het staatshoofd was er snel bij om genade te verlenen als de jury onvoldoende rekening had gehouden met twijfels over de schuld of verzachtende omstandigheden. Ook het verleden van de veroordeelde en de omstandigheden van de misdaad waren van belang: hoe beruchter de misdadiger en hoe gruwelijker de misdaad, des te groter was de kans dat hij onder de guillotine eindigde. Voor het doden van een politieman of een cipier was er geen genade. Dat gold nog meer voor kindermoord. Een extreem geval was parricide (oudermoord), waarbij de veroordeelde blootsvoets met een rood hemd en een zwarte sluier op het hoofd naar de guillotine werd geleid.
Overigens vroegen niet alle veroordeelden om gratie (al kon die ook tegen hun wil worden verleend). De doodstraf werd dan immers omgezet in levenslange dwangarbeid, die in de regel moest worden uitgezeten in het beruchte bagno van Frans-Guyana, dat niet voor niets de bijnaam “droge guillotine” had gekregen.
Notoire namen
In Deiblers boekjes komen dan ook enkele notoire namen voor. Als helper van zijn vader nam hij deel aan de executie van enkele anarchisten, mannen die door terreuraanslagen de gehate kapitalistische maatschappij wilden treffen.
De eerste onthoofde anarchist was François Koenigstein, bekend als “Ravachol”. Deze jongeman met een Nederlandse vader was al meermaals veroordeeld, voordat hij enkele spectaculaire bomaanslagen organiseerde. Hij kreeg de doodstraf, niet voor de bomaanslagen (waarbij geen doden waren gevallen) maar voor enkele eerder gepleegde roofmoorden, waarvan hij er maar één erkende de dader te zijn.
Ravachols executie (1892) werd gevolgd door een reeks aanslagen om hem te wreken. Eind 1893 wierp Auguste Vaillant een bom tijdens een vergadering van de Franse Kamer van afgevaardigden. Hoewel niemand werd gedood, werd Vaillant in februari 1894 daarvoor onthoofd. Drie maanden later volgde de executie van de 21-jarige Emile Henry, die zelf een paar bomaanslagen had gepleegd, ditmaal met dodelijke afloop. In juni van dat jaar werd de Franse president Sadi Carnot in Lyon doodgestoken door de Italiaan Sante Caserio, omdat hij de veroordeelde anarchisten had laten executeren. Caserio belandde twee maanden later onder de guillotine.
In de terreursfeer die toen heerste kreeg de beul zelf bedreigingen. Louis Deibler ontsnapte ooit aan een ontvoering en zijn huis werd door de politie bewaakt.
Als hoofdbeul zou Anatole Deibler nog enkele anarchisten guillotineren, maar dat waren eerder lieden voor wie het anarchisme een goedkoop voorwendsel was voor pure criminele activiteiten. De bekendsten waren de leden van de bende van Bonnot, die – een nieuwigheid – auto’s gebruikten voor bloedige roofovervallen. In 1913 vielen er van hen drie hoofden – onder algemene instemming.
Anders was de sfeer in 1910 bij de executie van Jean-Jacques Liabeuf, die op straat een politieagent had gedood en enkele anderen had verwond. Deze vierentwintigjarige schoenmaker had zich op de politie willen wreken nadat hij ten onrechte was opgepakt en veroordeeld wegens souteneurschap. Linkse kranten zagen in hem een slachtoffer van een onrechtvaardige maatschappij. Deibler moest zijn werk doen onder het protest van zo’n tienduizend linkse betogers, waaronder een paar die later beroemd zouden worden: Lenin en Picasso. Het is tekenend dat de beul die protesten niet vermeldt in zijn carnets.
Protest was er niet bij de executie van echt gruwelijke moordenaars. Zeker niet bij Joseph Vacher, een landloper die op zijn zwerftochten door Zuidoost-Frankrijk jonge herders en herderinnen met zijn mes doodde en seksueel misbruikte. Eind 1898 werd hij in Bourg-en-Bresse onthoofd (de laatste executie onder leiding van Louis Deibler) voor elf moorden die hij had bekend, maar mogelijk waren het er veel meer.
Vacher werd de Franse Jack the Ripper genoemd, die meer slachtoffers maakte dan zijn mysterieuze Londense collega. Toch zegt zijn naam nu minder dan de seriemoordenaar die Deibler in 1922 onder handen nam: Henri-Désiré Landru, die zeker tien alleenstaande vrouwen spoorloos deed verdwijnen nadat ze op zijn avances – meestal via huwelijksadvertenties – waren ingegaan. Hoewel deze moderne Blauwbaard nooit bekende, waren de bewijzen tegen hem zo duidelijk dat de doodstraf onvermijdelijk was.
Seriemoordenaars waren hoge uitzonderingen. Veel van de in Deiblers boekjes vermelde delicten zijn ordinaire, maar wrede roofmoorden. De daders waren meestal jonge mannen van in de twintig of zelfs jonger, die geen vast werk hadden en dringend geld nodig hadden. In een tijd waarin veel mensen, vooral op het platteland, hun spaargeld thuis bewaarden, was het aantrekkelijk om de eenzame, vaak bejaarde bewoner van een afgelegen huis te beroven en hem of haar te doden, vaak met onvoorstelbare brutaliteit. De buit, soms een bedroevend laag bedrag vergeleken met de aard van de misdaad, werd snel besteed in kroegen en bordelen.
En het ging inderdaad altijd om mannen, want Anatole Deibler heeft nooit een vrouw geguillotineerd. Zijn vader had dat nog in 1887 gedaan, toen hij in Algerije werkte. Vrouwelijke terdoodveroordeelden waren sowieso zeldzamer en ze konden vrijwel automatisch op genade rekenen. Zelfs in gevallen waar een vrouw en een man samen de doodstraf kregen voor dezelfde misdaad, gebeurde het dat enkel de man terechtgesteld werd. De beulen liepen zelf niet warm voor de executie van een vrouw. Uit zijn kladnotities blijkt dat Deibler daar toch rekening mee hield. Dat was het geval voor Violette Nozière, een meisje dat in 1933 – ze was toen achttien – haar ouders vergiftigde, waarbij alleen haar moeder het overleefde. De affaire maakte geweldige ophef en uit Deiblers aantekeningen met potlood blijkt een opvallende verontwaardiging over haar daad. Nozière kreeg voor parricide de doodstraf maar werd niet terechtgesteld. Sterker: ze zou later vrijkomen en na een rustig leven volledig eerherstel krijgen.
In maart 1918, in volle Eerste Wereldoorlog – het aantal executies met de guillotine lag toen opvallend laag – kreeg Deibler voor het eerst een opdracht in het buitenland. In Veurne, in het kleine stuk België dat niet onder Duitse bezetting stond, guillotineerde hij de Belgische onderofficier Emiel Ferfaille, die wegens moord op zijn vriendin veroordeeld was. Koning Albert I had geweigerd hem genade te verlenen. Militairen werden in de regel gefusilleerd, maar voor moord op een burger gold het gewone strafwetboek, dat onthoofding voorschreef. De Belgische guillotine – die al 55 jaar geen dienst had gedaan en het ook daarna nooit meer zou doen – bevond zich hoe dan ook in bezet gebied, en de Belgische regering vroeg Frankrijk om de beul en zijn veuve te mogen lenen. Voor Deibler was de opdracht niet zonder gevaar, want Veurne lag in het bereik van Duitse kanonnen en tijdens zijn heenreis moest zijn trein langs het front bij Amiens, waar de Duitsers net een zwaar offensief begonnen waren.
Deibler kon contractueel niet verplicht worden in het buitenland op te treden, maar hij heeft het in totaal twee keer gedaan. In 1923 executeerde hij in het door Frankrijk bezette, van Duitsland afgescheiden Saargebied een man die vier familieleden had omgebracht.
Het kwam maar zeer zelden voor dat een executie moest worden uitgesteld. Eén keer gebeurde dat omdat de beul met vakantie was, zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen. Een fout van Deibler? Hij kwam er met een blaam vanaf. In 1932 werd de Franse president Paul Doumer bij het bezoek aan een tentoonstelling door twee kogels getroffen, die waren afgevuurd door de bizarre Russische emigrant Paul Gorguloff. Doumer, die de ochtend daarop overleed, had kort daarvoor genade geweigerd aan twee ter dood veroordeelde broers, die dezelfde ochtend daarop moesten worden terechtgesteld. Maar de minister van Justitie liet de executie uitstellen omdat terdoodveroordeelden zelfs tot het laatste moment in staat moeten zijn om gratie te krijgen en dat kon niet met een staatshoofd dat in coma lag. Deibler had zijn voorbereidingen voor niets getroffen, te meer daar Doumers opvolger meteen na zijn verkiezing gratie verleende aan de broers – zoals dat de gewoonte was voor een nieuwverkozen president. Maar vijf maanden later kon Deibler zich over Gorguloff ontfermen.
Discretie
Deibler wist zijn funeste taak onbesproken uit te oefenen door een grote ernst en waardigheid aan de dag te leggen. Op weg naar zijn eerste terechtstelling als hoofdbeul, werd hij aangeklampt door een jonge vrouw die hem zei dat ze zeer gelukkig zou zijn als hij haar een goed plaatsje vlakbij de guillotine kon bezorgen. Deibler begreep dat de dame de dochter was van de man die hij moest onthoofden. Haar vader was veroordeeld wegens de moord op haar man en moordpoging op haarzelf en haar zoontje. “Een beetje waardigheid, mevrouw!” was het enige wat hij daarop antwoordde.
Privé leed Anatole Deibler het leven van een brave burger, al werd hij achtervolgd door wat hij het “vooroordeel” noemde. Bijvoorbeeld om te trouwen. Deibler had omgang gehad met de dochter van de timmerman die al jaren de guillotines vervaardigde. De timmerman kende hem goed, maar weigerde toch de schoonvader van een beul te worden. Uiteindelijk huwde hij in 1898 Rosalie Rogis… een telg uit een beulenfamilie. Een jaar later werd een zoon geboren, die echter na enkele maanden overleed. In 1905 volgde een dochter, Marcelle.
Deibler woonde met zijn gezin in een rustige burgerwoning in Auteuil, een van de betere wijken van Parijs. Bij zijn buren had hij een goede reputatie, maar hij had weinig contacten. Hij was voortdurend op zijn hoede voor journalisten en andere nieuwsgierigen. Een groot hek blokkeerde de ingang van zijn tuin. Hij bedekte zijn gezicht als men hem op straat wilde fotograferen. Als hij in een hotel logeerde, gebruikte hij de naam van zijn grootmoeder of zijn vrouw. Ook zijn dochter werd onder de naam Rogis op school ingeschreven. Ze mocht als kind niet met de kinderen van de buurt spelen. Deibler bezocht geen cafés of theaters. Hij ging graag naar paardenrennen, maar hield daarmee op omdat hij ook daar herkend werd. Hij bleef ook weg uit de kerk. In tegenstelling tot zijn vader, die trouw naar de mis was gegaan, was hij geen gelovig man. Hij zei ooit niet te geloven dat er iets na de dood bestond…
Zijn vrije tijd bracht hij meestal thuis door, met koken, het voederen van zijn vogels of het ontwikkelen van foto’s. Hij bezat een auto en een fototoestel, grote nieuwigheden toen, en maakte graag toeristische uitstapjes. Elk jaar bracht hij met zijn gezin en vrienden een vakantie door aan zee, waarbij hij ook weer onder een schuilnaam in een pension of gehuurde villa verbleef.
Tot zijn beperkte vriendenkring behoorden vooral zijn helpers, die meestal in zijn buurt woonden en aan hem verwant waren, maar ook de wielrenner Émile Friol, meermalen wereldkampioen sprint, die hij kende via zijn vrouw, die zelf aan wielrennen deed. Overigens werd er in huiselijke kring nooit over zijn werk gesproken. Dat was een gulden regel bij beulen. Deibler hoorde ook niet graag opmerkingen betreffende zijn beroep, maar hij had genoeg zin voor humor om zelf af en toe daarover een grappige toespeling te maken.
Overlijden en opvolging
Zijn latere jaren waren niet gemakkelijker. Vanwege de hoge inflatie in het interbellum, had hij meermalen moeten aandringen op een verhoging van zijn vergoeding. De sensatie rond publieke terechtstellingen nam alleen maar toe, maar ook het verzet tegen de doodstraf. Deibler schermde zicht steeds meer af. Uiteindelijk ging zijn gezondheid achteruit. Begin 1938 moest hij zich wegens ziekte voor het eerst laten vervangen door zijn meest ervaren adjunct, Henri Desfourneaux. Bij zijn laatste executie, op 2 januari 1939 in Lyon, liep voor het eerst iets gruwelijks mis: de veroordeelde bewoog zijn hoofd en de valbijl doorboorde het hoofd langs de kaak. Deibler wees de schuld voor dit incident – dat door de duisternis niet door de omstanders werd opgemerkt – toe aan Desfourneaux, die als “fotograaf” was opgetreden.
Een maand later, in de ochtend van 2 februari, verliet Deibler te voet zijn huis. In de Parijse Gare Montparnasse stonden zijn helpers te wachten bij de trein die hem naar zijn geboortestad Rennes zou voeren voor de executie van de jonge crimineel Maurice Pilorge, die zijn homopartner de keel had overgesneden en geen gratie had gevraagd. Maar ze wachtten tevergeefs. In een metrostation kreeg Deibler (75) een hartaanval en stierf ter plaatse. Hij had in zijn boekje al de nummers “496-300” geschreven. Pilorges terechtstelling moest met 24 uur worden uitgesteld.3
Deibler werd onder grote belangstelling begraven. Uit de liefst tweehonderd kandidaten voor zijn opvolging koos de overheid voor Henri Desfourneaux, zelf een telg uit een oude beulenfamilie en gehuwd met een nicht van Deiblers vrouw Rosalie. De nieuwe beul zou niet dezelfde reputatie krijgen als zijn voorganger. Enkele maanden na zijn aanstelling, op 17 juni, zorgde hij voor een schandaal. Hij verloor zoveel tijd met het klaarmaken van de guillotine in Versailles, dat die pas bij klaarlichte dag in werking kon treden. Het gevolg was dat de terechtstelling – van een Duitse kindermoordenaar – meermalen gefotografeerd en zelfs gefilmd werd. Nauwelijks een week later maakte de Franse regering – die toen over volmachten beschikte om wetten bij decreet te wijzigen – een einde aan de openbaarheid van de executies. Voortaan zou de “weduwe” op de binnenplaats van de gevangenis worden opgesteld. Later kreeg de pers verbod om details over de terechtstelling bekend te maken.
Desfourneaux zou nog meer omstreden raken door tijdens de Tweede Wereldoorlog mensen te executeren in opdracht van de Duitse bezetter of het collaborerende Vichy-bewind. Daaronder voor het eerst weer een vrouw, een engeltjesmaakster die veroordeeld was op grond van een Vichy-wet tegen abortus. Toch bleef hij aan tot hij in 1951 plots overleed, na zowat 190 mensen te hebben onthoofd. Zijn opvolger André Obrecht, een neef van Rosalie Deibler, was in 1943 opgestapt als hulpbeul omdat hij niet aan de executie van verzetslieden wilde meewerken. Obrecht guillotineerde nog 63 mensen in 25 jaar tijd. Het ritme van executies verminderde: de laatste zeven jaar waren het er nog maar vier. Toen hij in 1976 met pensioen ging, werd hij opgevolgd door zijn adjunct Marcel Chevalier, die met zijn nicht was getrouwd. Die zou in 1977 nog twee doodstraffen uitvoeren.
In 1981 schafte Frankrijk dan toch de doodstraf af. Deiblers dochter Marcelle was toen nog in leven, en ongehuwd. Ze zou ooit verliefd zijn geweest op Obrecht, maar zelfs haar moeder wilde niet dat ze de vrouw van een beul werd!
Nog één keer zou Deibler voor sensatie zorgen. In 2003, vierenzestig jaar na zijn dood, was er een grote toeloop in een Parijs veilingshuis voor de openbare verkoop van zijn carnets. De partij van in totaal zestien keurig ingevulde notitieboekjes ging voor iets meer dan 100 000 euro van de hand.
Boek: Carnets d’exécutions – Anatole Deibler 1885-1939
De geschiedenis van de doodstraf
2 – Bakkers legden het brood dat voor de beul bestemd was omgedraaid – dus met de ronde kant naar onder – op de toonbank. Vandaag nog is het in Frankrijk onbeleefd om een brood op die wijze op tafel te leggen.
3 – Drie jaar later inspireerde deze terechtstelling de schrijver-crimineel Jean Genet, die Pilorge in een verbeteringsgesticht zou hebben gekend, tot een befaamd gedicht: Le comdamné à mort