Bertus Smit (1897-1994) noemde zich in woord en geschrift vaak ‘Adalbert Smit’, of ‘Adalbert van Outvorst’ of ‘Adalbert Smit van Outvorst’ – al dan niet voorzien van de doctorstitel. Hij heeft dan de naam van zijn moeder (Van Outvorst) toegevoegd aan zijn officiële naam. Tegen het eind van zijn leven noemde hij zich: ‘Heer van Hohenlohe Horst’ – een verwijzing naar zijn biologische vader, de Duitse kardinaal Gustav Adolf Prinz zu Hohenlohe-Schillingsfürst.
Vermoedelijk stamt het gebruik van de voornaam ‘Bob’ uit de tijd dat hij na de bevrijding als ex-gevangene van het concentratiekamp Sandbostel als tolk optrad voor de Engelse kampleiding. Af en toe gebruikte hij het pseudoniem A.B. v. Ebelang. Een grapje, want gebaseerd op de slogan van zijn eigen NSNAP: ‘algemeen belang voor eigen belang’.
Bertus Smit maakte tussen 1922 en 1929 een groot aantal propagandareizen voor het Esperanto naar vele Europese landen. Nadat Smit medio jaren twintig het Italië van Mussolini bezocht had, bleek hij bekeerd tot het fascisme. Zelf zei hij dat zijn keuze voor het fascisme in sterke mate was bepaald door zijn afkeer van het collectivisme zoals het socialisme en het communisme dat kennen. Ook zei hij eens dat zijn keuze voor het fascisme ontstond omdat het fascisme zich richtte op het welzijn van de gehele samenleving, in tegenstelling tot de parlementaire democratie die zich slechts bezighield met het belang van ‘de helft plus een’.
Partijen
In Nederland teruggekomen raakte hij in contact met Hugo Sinclair de Rochemont. Nadat Smit in het voorjaar van 1931 onder het uitroepen van ‘Zolang de Haightons hier de leiding hebben heb ik hier mijn laatste woord gesproken’ de eerste jaarvergadering van ‘De Bezem’ had verlaten, richtte hij in september 1931 de Nederlandsche Corporatieve Staats Partij op. Een van zijn medebestuursleden was een informant van de Centrale Inlichtingen Dienst die alles netjes doorbriefde. Tot de doelstellingen van de partij behoorde het beëindigen van de klassentegenstellingen, het invoeren van een arbeidsplicht, terwijl de samenleving corporatief zou worden ingericht. De rol van het geld zou zo veel mogelijk worden verkleind.
Vanwege een acuut optredend maar chronisch blijkend gebrek aan financiën, zag Smit zich gedwongen zijn partij al na enkele maanden ten grave te dragen. Nadat hij kort daarop in contact was gekomen met Ernst Herman ridder van Rappard verruilde hij onder diens invloed het Italiaanse fascisme voor het Groot-Germaanse gedachtegoed. In december 1931 richtte hij de Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiders-Partij op.
In april 1932 betoogde Van Rappard publiekelijk dat Nederland een Duitse provincie zou moeten worden. Smit verliet daarop de partij. Hij leidde kortstondig een nieuwe, door hem gestichte partij: de Nationaal-Socialistische Partij in Nederland. Tot de NSB heeft hij zich nooit gewend. Vele tientallen jaren later getuigde hij nog van zijn intense afkeer voor de burgerman Mussert.
In april 1933 kwam Smit weer in contact met Alfred Haighton die hem het voorstel deed om samen op te trekken. Zo gezegd, zo gedaan. De samenwerking duurde echter nog geen vier maanden: in augustus 1933 werd Smit door Haighton ontslagen. Na de ‘Nacht van de Lange Messen’, begin juli 1934, zwoer Smit het nationaalsocialisme af.
Aanklacht
Medio 1936 publiceerde Smit onder de titel Führung, de dooden klagen u aan! een brochure die van het eenmaal aanbeden idool Adolf Hitler niet veel heel liet. In eerste instantie heette de brochure Führer, de dooden klagen u aan! maar om juridische redenen werd Führer gewijzigd in Führung. Het mocht niet baten, want toen Smit het boekje stond uit te venten op Het Plein te Den Haag, werd hij door de Haagse politie gearresteerd en enige tijd in hechtenis gehouden, verdacht van het beledigen van een bevriend staatshoofd.
Die brochure kwam Smit overigens later nog duur te staan. Na de Duitse inval werd ’s lands ‘eerste nationaalsocialist’ op 27 mei 1940 door de Duitsers opgepakt. Hij speelde in de oorlog een dubbelrol en maakte de bevrijding mee als concentratiekampgevangene. Na de oorlog werd hij democraat en in de jaren zeventig bleek hij actievoerder in de Amsterdamse Nieuwmarkt, waar hij actie voerde tegen de aanleg van de metro. Zijn pogingen uit de jaren tachtig om een verzetspensioen te ontvangen mislukten. In de jaren ’70 en ’80 genoot hij landelijke bekendheid als tekenaar van stedenschoon.
Wispelturig
Smit was een politiek activist die in de jaren dat hij als zodanig werkzaam was, geregeld zijn mening fundamenteel herzag. Zo schreef Smit in Het Vaderland van 1 juni 1931 dat het fascisme in Nederland vrij is van rassenwaan en dus niet antisemitisch zal zijn. Een half jaar later, op 16 december 1931, richt Smit echter de antisemitische Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiders-Partij (NSNAP) op. Weer een half jaar later, in mei 1932, zwoer hij het antisemitisme af met zijn nieuwe partij, de Nationaal-Socialistische Partij in Nederland (NSPN). Een jaar later, in mei 1933 daarentegen, was hij weer antisemiet toen hij met Haighton in zee ging met diens NSNAP.
Een tweede voorbeeld: in december 1931 vond Smit dat Hitler het navolgen waard was; hij kopieerde Hitlers NSDAP door de NSNAP op te richten. Vijf jaar later, in 1936, schreef hij een brochure die een felle aanklacht bevat tegen Hitler en diens politiek.
Minderwaardigheid
Uit zijn levensverhaal komt Bertus Smit naar voren als een sociaal zeer vaardige man. Hij kon zich in iedere kring thuis voelen en dat lijkt ook de verklaring te zijn voor zijn succesvolle optreden tijdens de Tweede Wereldoorlog: ondanks dat hij zich nooit met het georganiseerde verzet had ingelaten, is hij er toch in de tweede helft van de oorlog in geslaagd tientallen door de Duitsers gearresteerde Nederlanders vrij te krijgen. Hij was daarnaast ook een snoever die zich zonder daar recht op te hebben tooide met een academische en een adellijke titel.
Graag en vaak deed hij zich als meer voor dan hij was, een houding die wellicht voortkomt uit zijn geringe postuur en de daarmee samenhangende gevoelens van minderwaardigheid. Zijn gevoelens van eigenwaarde zullen vermoedelijk wel gesterkt zijn door zijn vermeende Duitse adelsafkomst. Hij zal zich niet thuis hebben gevoeld in het milieu van loopjongens, dienstmeiden en handarbeiders waaruit hij voortkwam. In de milieus waarin hij in zijn latere leven kwam te verkeren, voelde hij zich steeds (terecht of onterecht) de intellectueel meerdere. Op hoge leeftijd karakteriseerde hij zichzelf als ‘een heel raar mannetje’ – het zal ongetwijfeld ironisch zijn bedoeld, maar het is tegelijkertijd niet van zelfkennis gespeend.
Overzicht: Vroege Nederlandse fascisten
Boek: In de ban van een beter verleden – Het Nederlandse fascisme 1923-1945