In Nederland bestaan nogal wat ‘misverstanden’ over wat zich in Indonesië afspeelde in de zogenoemde ‘bersiap-periode’ (augustus 1945 tot en met maart 1946). In het boek Het geluid van geweld zetten historici Esther Captain en Onno Sinke die stuk voor stuk recht.
Dat het in Nederland gehanteerde begrip ‘bersiap-tijd’ nog steeds tot felle discussies kan leiden bleek begin januari 2022 naar aanleiding van de expositie ‘Revolusi’ in het Rijksmuseum in Amsterdam. Nadat gastconservator Bonnie Triyana had laten weten dat het begrip ‘bersiap’ als ondeugdelijk was geschrapt, barstte het debat los. Dat de museumdirectie daarna met enigszins verwarrende verklaringen kwam, hielp niet mee de boel tot bedaren te brengen.
De ‘bersiap-tijd’ is ongetwijfeld een van de gevoeligst liggende onderdelen van het grote Indonesië-onderzoek waaraan wetenschappelijke instituten NIOD, KITLV en NIMH de afgelopen jaren werkten met subsidie van de Nederlandse regering. Het geluid van geweld is er geheel aan gewijd. Het is het zesde boek (er komen er nog zes) dat voortvloeit uit het grote Indonesië-onderzoek.
Een Nederlands begrip
De eerste periode van de Indonesische strijd tegen herkolonisatie (augustus 1945 tot en met maart 1946) gaf een golf te zien van vaak onvoorstelbaar wreed geweld. Indonesische jongeren die de vrijheid wilden verdedigen gebruikten destijds de kreet ‘bersiap’ (wees paraat).
Maar vraag mensen in Indonesië wat er bedoeld wordt met ‘de bersiap-tijd’ en ze zullen de vragensteller niet-begrijpend aankijken. Natuurlijk, het woord ‘bersiap’ kennen ze. En ja, ook over de bloedige slag om Surabaya tegen Britse troepen (november 1945) weten ze het nodige; 10 november is in Indonesië nog altijd Hari Pahlawan (Heldendag). Maar de bersiap-tijd? Geen idee.
Het is dan ook een begrip dat alleen in Nederland wordt gebruikt en dan vooral in Indische (en ook wel Molukse) kring. En het maakte hier ‘in het openbare domein’ pas opgang, schrijven Captain en Sinke, in de jaren tachtig van de vorige eeuw. In de eerste dertig jaar na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië werd het in het openbaar nauwelijks gebruikt. Sterker nog, zelfs in de jaren waarin de Indonesië-oorlog woedde (1945-1950) kwam het woord ‘bersiap’ maar weinig voor in de Nederlandstalige pers in Indonesië en Nederland. De auteurs hebben geteld en er een tabelletje van gemaakt (0 keer in 1945, 13 keer in 1946, pas daarna liep het wat op).
Misverstanden
Over die bersiap-tijd is een aantal hardnekkige misverstanden in de wereld gekomen. Bijvoorbeeld: het extreme geweld van met name Indonesische ‘pemuda’ (jongeren) kwam volkomen uit de lucht vallen. Niet waar, laten Sinke en Captain zien. Het was racistisch geweld, ja zelfs genocide. Niet waar, al zijn de auteurs ten aanzien van de term genocide wat vaag en gaan ze niet verder dan de waarschuwing met het gebruik daarvan ‘terughoudend’ te zijn. Het bersiap-geweld kostte tot wel 30.000 doden onder Indo-Europeanen, Nederlanders, Molukkers en Menadonezen. Niet waar. Het geweld kwam alleen van Indonesische kant. Niet waar. De golf van geweld werd aangestuurd door de Republik Indonesia. Geen bewijs voor te vinden. Het bersiap-geweld tegen Indo-Europeanen, Nederlanders Molukkers en Menadonezen was de reden waarom Nederland een enorme troepenmacht naar Indonesië zond. Niet waar, al in 1942 besloot de regering in Londen tot herovering van Indië.
De belangrijkste bevinding uit dit deelonderzoek werd al in februari gepresenteerd. De nauwkeurigst mogelijke telling leidt tot de slotsom dat niet tussen de 20.000 en 30.000 Indo-Europeanen, Nederlanders, Molukkers en Menadonezen in de bersiap-tijd zijn omgebracht, maar bijna 6.000. De auteurs leggen in hun boek uitgebreid uit hoe ze tot dat cijfer zijn gekomen.
Ook over slachtoffers onder andere groepen geven ze cijfers, al tekenen ze aan dat op onderdelen vervolgonderzoek gewenst is. Japanse slachtoffers op Java: 1.057, op andere eilanden: onduidelijk, maar vermoedelijk ‘beperkt’. Britse en Brits-Indische (Indiase) slachtoffers op Java en Sumatra: 655 gedood, 1.663 gewond en 125 vermist. Indonesische slachtoffer in de onderhavige periode (augustus 1945 tot en met maart 1946): onmogelijk met enige vorm van zekerheid te zeggen. Wel zijn er enkele cijfers: ten minste 1.662 doden door militair geweld van Nederlandse kant, tijdens de slag om Surabaya zeker 6.000 gedood door Britse troepen, gedurende de hele onafhankelijkheidsoorlog bijna 100.000 doden. Chinese slachtoffers: onbekend, maar zeker vele duizenden.
Deze categorisering van slachtoffers geeft al aan dat het in de ‘bersiap-tijd’ beslist niet alleen ging on geweld tegen Indo-Europeanen, Nederlanders Molukkers en Menadonezen. Mede daarom gebruiken de auteurs ook bij voorkeur niet het begrip ‘bersiap-tijd’. Ze kiezen voor: ‘de eerste periode van de Indonesische revolutie’. Die eindigde met de komst van de eerst substantiële aantallen Nederlandse militairen. Toen ging de krachtmeting een nieuwe fase in.
Voor mensen die de Japanse kampen hadden overleefd, kwam de wrede golf van geweld eind 1945, begin 1946 ongetwijfeld als een verrassing; zij waren enkele jaren geïsoleerd geweest van de buitenwereld. Toch kwam het geweld in die eerste fase van de Indonesië-oorlog niet uit de lucht vallen. Zo was het in de Japanse bezettingstijd bepaald geen pais en vree geweest, er was honger geleden, dwangarbeid verricht en sprake van militarisme en het nodige geweld. En dan het in 1942 ten einde gelopen Nederlandse kolonialisme. Dat koloniale bewind was gebaseerd geweest op racisme en geweld. Eigenlijk was er in de archipel altijd wel ergens oorlog. In die context bezien, kwam het geweld in de eerste naoorlogse periode dus helemaal niet zo uit de lucht vallen.
Een politieke zaak
Ook belangrijk is de vaststelling dat het geweld op Java en Sumatra pas in volle hevigheid losbarstte toen de eerste Britten en Nederlanders er voet aan wal zetten. Met racisme of iets dergelijks had dat niets te maken, het was een politieke zaak: Indonesische pemuda vreesden – met recht – een herbezetting van hun land. De kort daarvoor uitgeroepen onafhankelijke Republik Indonesia wilden ze daartegen koste wat kost verdedigen, al was het om te beginnen alleen met ‘bamu runcing’ (bamboesperen) en kapmessen.
De auteurs laten wel zien dat de mate van geweld en de inzet ervan nogal verschilde per regio. Dat had te maken met de machtsverhoudingen. Neem Oost-Indonesië, waar het met uitzondering van Bali en Zuid-Celebes betrekkelijk rustig bleef. Dat kwam doordat Australische troepen door hun snelle en forse aanwezigheid in Oost-Indonesië de dienst uitmaakten, terwijl het nationalisme er minder krachtig was dan op Sumatra en Java.
Op die twee hoofdeilanden was geen enkele partij zo dominant als de Australiërs in Oost-Indonesië. Op Java en Sumatra konden noch de gecapituleerde Japanners, noch de Britse troepen, noch de Nederlanders, noch de Republik Indonesia in hun eentje de dienst uitmaken. Dat maakte dat de machtsverhoudingen er complex waren en een voedingsbodem voor geweld.
Het betekende bijvoorbeeld dat niet alleen Indonesische pemuda zich te buiten gingen aan (extreem) geweld. Ook de Britten, koloniale KNIL-eenheden en zelfs de verslagen Japanners lieten zich niet onbetuigd. Elk van de partijen telde naast slachtoffers ook daders. Bovendien waren er gebieden waar Indonesische pemuda (en anderen) zich in het bijzonder keerden tegen de Indonesische bestuurselite die in de koloniale tijd gemene zaak had gemaakt met de Nederlanders, daarna met de Japanners. Denk aan Banten, Pekalongan (beide op Java) en Atjeh (Sumatra). Daar werd gesproken over ‘revolusi sosial’ (sociale revolutie) en ‘kedaulatan rakyat’ (soevereiniteit van het volk).
Dat laat uiteraard onverlet dat geweld tegen (ook) Indo-Europeanen, Nederlanders, Molukkers en Menadonezen vaak werd gekenmerkt door nietsontziende wreedheid. Mensen werden niet alleen gedood, ze werden ook nogal eens onthoofd en niet zelden zelfs compleet in stukken gehakt (‘getjintjangd’). Dat laatste woord komt van het Indonesische ‘tjintjang’ (tegenwoordig ‘cencang’ of ‘mencencang’): in mootjes hakken, fijnsnijden.
De auteurs schrijven dat het met messen in stukken snijden van vlees een bepaald geluid maakt. Zoals er meer geluiden waren die voor slachtoffers en overlevenden sterk verbonden waren met die periode. Vandaar de titel van dit boek: Het geluid van geweld. Waarbij de ondertitel aangeeft waarover het precies gaat: Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie, 1945-1946.
Incomplete bronnen
Sinke en Captain hebben geprobeerd het geweld in deze periode in een breed kader neer te zetten en dat is gelukt. Wel maken ze de kanttekening dat ze bij bepaalde onderdelen werden gehinderd door incomplete bronnen. Zijn sommige archiefstukken in de loop der tijd verloren gegaan, dan is er natuurlijk sprake van overmacht – gevalletje jammer maar helaas. Maar al op pagina 22 staat de mededeling dat ‘we geen toegang kregen tot bepaalde Indonesische archieven’. Dat roept vragen op. Welke (soort) archieven zijn dat? Wie weigerde(n) toegang en waarom dan? Jammer dat de auteurs de antwoorden schuldig blijven. Mogelijk willen ze niemand op de tenen trappen in de hoop in de toekomst die archieven alsnog te kunnen raadplegen. Dat kan wezen, maar schrijf dat dan gewoon op.
‘Nederlandse historici lieten het na Indonesië-oorlog heel lang afweten’