Dark
Light

Bokslegende Jean-Pierre Coopman: de ‘Leeuw van Vlaanderen’

Twee Vlaamse kussen voor Mohammed Ali
9 minuten leestijd
In het huis van voormalig profbokser Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
In het huis van voormalig profbokser Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)

Voormalig profbokser Jean-Pierre Coopman vocht veertig jaar geleden in Puerto Rico om de Wereldtitel tegen de onlangs overleden bokslegende Mohammed Ali. Coopman wordt vandaag, 11 juli, zeventig jaar oud en draagt als bijnaam ‘De Leeuw van Vlaanderen’. Zeer toevallig is Coopman dus geboren op de belangrijkste Vlaamse Feestdag, en daarmee ook op de historische datum dat het Vlaamse Volk tijdens de Gulden Sporenslag in 1302 afrekende met het leger van de Franse koning. Coopman:

“Natuurlijk ben ik fier op mijn bijnaam ‘De Leeuw van Vlaanderen’. Dat is toch magnifiek.”

Voor het Wereldtitelgevecht in Puerto Rico provoceerde Mohammed Ali Coopman door te zeggen dat hij de Pussycat of Flanders was, maar zwaargewicht Coopman kan dat niet schelen. Coopman:

“Wie was er geen Pussycat vergeleken met Ali?”

Een gesprek met een Vlaming die theoretisch gezien Wereldkampioen Boksen had kunnen worden op 20 februari 1976, nu 40 jaar geleden.

Naast het boksen ontwikkelde Coopman zich ook tot kunstenaar en was hij enige tijd cafébaas. In zijn woning in Beveren kan men verschillende kunstwerken van zijn hand zien hangen. In Geraardsbergen staat bovendien een standbeeld dat Coopman maakte van de Belgisch en Europese bokskampioen Cyriel Delannoit. Bij Coopman thuis zien we ook een foto hangen van Coopman in innige omhelzing met een jachtluipaard, naast veel verwijzingen naar Mohammed Ali (foto’s, boeken, tijdschriften etc.), de legende die van grote betekenis werd in Coopman’s leven.

Foto van de Belgische bokser met een luipaard
Foto van de Belgische bokser met een luipaard

Wat doet u tegenwoordig allemaal?

“Ik ben met pensioen, maar houd me veel bezig met het vervaardigen van houtskool- en pasteltekeningen, boetseren en het maken van grafieten (potlood). Ook het beeld van Cyriel Delannoit op de Gavers in Geerardsbergen heb ik gemaakt. Ik heb het in een bronsgieterij laten afgieten.”

U was vroeger steenkapper. Klopt het dat u vroeger ook middeleeuwse kerken hebt gerestaureerd?

Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
“Ja, ik werkte voor de firma Van De Kerckhove. Die firma deed niets anders dan het restaureren van kathedralen, kerken en oude stadshuizen. Dat was echt steenhouwerswerk. Het leek meer op beeldhouwerij dan op steenkappen. Dat is nu allemaal veranderd in Monumentenzorg. Bij ons in het atelier werkte ook een echte beeldhouwer en na de uren van het steenkappen ging ik dikwijls bij die beeldhouwer vertoeven om te helpen. Daar heb ik natuurlijk veel opgestoken.”

Heeft u uw kracht ook opgedaan bij het steenkappen en beeldhouwen? Heeft het steenkappen u geholpen om sterker te worden?

“Het is natuurlijk simpel werk. In je linkerhand een bijtel, in de rechter een hamer en de ganse dag slaan. Hahaha. Het is niet echt voorgeschreven voor een sportman, want je werkt voortdurend in het stof. Eigenlijk is het ongezond. Ik heb er echter nooit last van gehad. Eén van de meest bijzondere troeven die ik had in mijn carrière was zelfs mijn goede conditie. Het steenkappen heeft dus zeker geen kwaad gedaan.”

“Ik was smoorverliefd op het boksen en deed er alles voor. Ik woonde zeer dicht bij mijn werkatelier en moest pas om kwart voor acht beginnen. Zo had ik s’ morgens de tijd om te gaan hardlopen. Om 17.15 uur hadden we gedaan. Aan mijn huis zat een fabriekspand vast dat ik had omgebouwd tot boks-trainingszaal. Ik ging ’s morgen lopen, overdag werken en na de werkuren in de bokshal trainen. Toen ik mijn eerste profcontract bemachtigd had bij Flandria werd het drie maal daag trainen. ’s Morgens naar het bos, ’s middags Kajak-varen en daarna tennissen of pingpong. In de vooravond dan weer boksen natuurlijk.”

“Pingpong is een reflex-sport. Dat helpt geweldig bij het boksen. Je moet wel de snelheid van het pingpong zien te koppelen aan kracht. Kajak-varen is dan weer zeer goed voor de schouders en de buikspieren.”

Waar is tennis goed voor?

“Mijn tennis-partner was iemand die zeer goed speelde. Hij liet me van links naar rechts bewegen en daarna weer vooruit en achteruit lopen. Dat gebeurde allemaal met een gebitsbeschermer in mijn mond. Iedere vorm van training had ik dat mondstuk in mijn mond. Het vraagt een heel ander systeem van ademhalen. Je kon er immers niet voluit mee ademen, zeker in mijn tijd nog niet. Ik was namelijk een van de eersten die met een dubbel mondstuk bokste.”

“Daardoor zat mijn mond volledig dicht. Er zaten alleen tussen de tanden enkele gaatjes om het speeksel uit te blazen. Zoiets was toen nog helemaal niet in de handel, maar het was al wel een stuk beter en veiliger dan wat we gewend waren. Met een dubbel mondstuk loop je veel minder risico om je kaakbeen te breken. Als je namelijk met een enkel mondstuk een slag op je kin krijgt, kan je kin naar links of rechts verschuiven en loop je meer kans om het kaakbeen te breken. Hahaha.”

Bokst u tegenwoordig nog wel eens?

“Niet zo lang geleden nog wel, met vrienden in Beveren. De trainingszaal daar is echter verdwenen. Ik zou nu naar Gent moeten rijden, maar dat vind ik iets te ver.”

U sport nog wel?

“Ja, dat zeker wel. Hardlopen. Daar heb je geen zalen voor nodig hè. Hahaha.”

U was verliefd op het boksen zei u. Wat vond u er zo mooi aan?

“Ja, hoe komt dat? Eigenlijk is het niet uit te leggen. Voordat ik bokste, begeleidde ik mijn vriend Gilbert Monteyne, die toen bokskampioen van België was. Op een dag werd Montagne gevraagd om een oefenkamp te houden ten voordelen van weeskinderen in Rumbeke. Ik ging altijd mee om zijn valieseke (koffer) te dragen, maar de tegenstander van Montagne kwam niet opdagen. Zijn manager, Charles de Jager, die later mijn manager werd, zat met zijn handen in het haar en wist niet wat te doen. Hij had wel vernomen dat ik dagelijks met Monteyne trainde en vroeg daarom of ik het aan zou durven om tegen mijn vriend in de ring uit te komen? Ik zei: ‘ja natuurlijk’ en zo ben ik begonnen met boksen.”

“Charles heeft me toen aangespoord om door te gaan met vechten. Ik heb daarna nogmaals gevochten op een echte boksmeeting, waar andere boksmanagers me ook aanporden verder te gaan met boksen.”

“Tijdens die meeting zat ik tussen de kampen door met een sigaret in mijn mond. Ik dronk en rookte in die tijd namelijk erg veel moet u weten. Die sigaret heb ik echter meteen gedoofd toen ik besloot om bokser te worden. Ik heb daarna nooit meer gerookt.”

Medailles in de woning van Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
Medailles in de woning van Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)

Volgt u het boksen nog altijd?

“Jazeker, op televisie. In België is er niet veel boksen meer, maar als er iets is dat een klein beetje de moeite waard is, ga ik er natuurlijk naartoe. Als het in Gent of Antwerpen is, wel hè.”

Voormalig bokser Freddy de Kerpel heeft eens gezegd dat boksen een License to Kill is: een vergunning om te doden. Klopt dat volgens u ? Is het een vergunning om zwaar te kwetsen?

“Nee, dat is een zeer kwaaie uitspraak van De Kerpel. Ik ben nooit aan een wedstrijd begonnen met het doel een tegenstander kapot te slaan. Nee, nee. Hahaha. Mijn vriend Freddy de Kerpel mag dan wel zeer blij zijn dat hij nog leeft. Goh, goh, goh. Ja, santé.”

Heeft De Kerpel dan zo veel slaag gekregen?

“Dat niet, maar iedere sport heeft zijn gevaren. Het boksen ook natuurlijk. Als de bokser echter zelf weet wat er kan gebeuren bij bepaalde slagen, kan hij zelf zijn verstand gebruiken en voorzorgen nemen. Dan wordt het risico wel beperkt.”

“Ik werd tijdens mijn carrière begeleid door mijn huisarts. Die gaf me altijd de raad mee: ‘Jean-Pierre, bedrieg jezelf niet. Als je een stoot op je kin hebt gehad en een duizeling krijgt dan heb je zeker een hersenschudding opgelopen. Dan is het niet verstandig om verder te boksen’. Dat advies volgde ik natuurlijk nauwgezet op. Je begrijpt toch ook wel dat wanneer iemand bij een ongeval met de auto, fiets of bromfiets een hersenschudding oploopt men de bestuurder direct meeneemt naar een kliniek en hem daar in een donkere kamer legt om die persoon te laten recupereren. Hetzelfde geldt voor boksen. Als je niet stopt, verder bokst en er nog meer slagen bovenop krijgt, dan kan het slecht aflopen hè.”

Schilderij in de woning van Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
Schilderij in de woning van Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)

U probeerde niet om uw tegenstrever te slopen. Maar iemand als Mike Tyson bokste misschien wel echt om tegenstanders zwaar te kwetsen, of niet?

“Mike Tyson was een puncher. Hij was vanwege zijn kleine gestalte verplicht om dicht bij zij tegenstander te komen en lijf aan lijf te vechten. Daarom moest hij wel een agressieve boksstijl hanteren.”

Heeft u zelf wel eens iemand bijna dood geslagen of zwaar gekwetst?

“Kwetsuren zijn er natuurlijk snel in het boksen. Ik heb nog in de ring gestaan tegen een Zuid-Amerikaan: Domingo Silveira. Die jongen kon tijdens ons gevecht praktisch niet meer ademen via zijn mond omdat hij daar gewond geraakt was. Ik zei tegen Charles, mijn manager: ‘als hij niet opgeeft, dan doe ik het’. Wonder boven wonder gaven hij en zijn team op toen de gong ging voor de volgende ronde. Goh, goh goh. Dat was me wat. Met Silveira’s gezondheid is het gelukkig wel goed gekomen.”

Voelde u zich in de ring wel eens een Romeinse gladiator? Voor het publiek kan boksen wel eens de indruk maken van een gladiatorengevecht.

“Wel, je kunt het misschien vergelijken, maar in de boksring heb je natuurlijk geen zwaard of speer hè. Het zwaard en de speer zijn uw vuisten.”

Heeft u zelf de dood wel eens in de ogen gekeken tijdens het boksen?

“Nee, dat heb ik nooit voor mijn ogen gehad.”

U heeft nooit het idee gehad dat uw laatste moment gekomen was?

“Nee, nee. Angst hebben tijdens het boksen is niet goed. Dat is een slecht teken, en het is zeker niet aan te bevelen als je een offensieve bokser bent zoals ik, die in de aanval moet gaan en die het gevecht moet maken. Dat was namelijk mijn stijl, net als die van Joe Frazier. Hij was mijn grote voorbeeld, ja.”

Het gevecht: Muhammad Ali – Jean Pierre Coopman

https://www.youtube.com/watch?v=NFmyKL6ah5k

Had u tijdens uw gevecht tegen Mohammed Ali ook geen schrik of angst?

“Nee, nee. Ik heb ondervonden dat Ali een even groot kampioen was als mens dan als bokser.”

Op welke manier werd dat duidelijk?

“Bij onze eerste ontmoeting. Hij was zeer correct en vriendelijk. En de keren daarna bleek dat opnieuw, ja.”

Was hij een sympathiek mens?

“Goh, goh. Ja. Wel, wel, wel. Indrukwekkend”

Hij kon ook zeer intimiderend zijn tegenover zijn tegenstanders. Hij provoceerde regelmatig op grove wijze. Maar dus niet bij u ?

“Ik had op dat gebied een groot voordeel. Ik verstond namelijk geen Engels. Hahaha. Buiten yes, no en I love you begreep ik niks. Dat was het enige dat ik verstond. Hahaha. Dat kwam goed van pas.”

U was dus niet echt geïmponeerd door hem?

Schilderij in de woning van Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
Schilderij in de woning van Jean-Pierre Coopman (Paul Prillevitz)
“Nee. Ik vond hem eerder aimabel en innemend dan arrogant of agressief. Agressief was Ali niet. In de ring was het natuurlijk anders hè. Daar gaat het om winnen. Dat wel, ja.”

Op persconferenties was Ali vaak een arrogante opschepper.

“Dat was allemaal show natuurlijk. Bij onze eerste ontmoeting speelde dat in het begin misschien ook wel mee, want men had mij afgeschilderd als een van de grootste racisten en zwarten-haters op de wereld. Ali had echter snel door dat dat niet het geval was. Hij voelde dat onmiddellijk.”

Hij zag en voelde dat u geen racist was?

“Ja, de pers had die leugen naar buiten gebracht.”

Ali was niet kwaad op u?

“Nee, nee, nee. Integendeel. Toen ik bokste was het gebruikelijk dat we in binnen- en buitenland de tegenstander bij een eerste ontmoeting een hand en twee kussen gaven. In New York had ik niet direct de kans gekregen om Ali te kussen. Toen ik hem later echter weer tegenkwam, stootte mijn manager Charles de Jager me aan en zei: ‘moet je Ali niet twee kussen geven?’ Ik stap direct op Ali af en wilde hem omhelzen, maar hij keek me een beetje vreemd aan. Daarna pakte ik hem vast en gaf hem twee kussen. Ik ben er nog door geëmotioneerd. Kijk, het haar op mijn arm komt er nog van overeind. Kippenvel.”

“Awel, ik denk dat Ali nog nooit zo geschrokken was in zijn leven. Hahaha. Vele jaren later namelijk, toen Ali voor de eerste maal gestopt was met boksen, riep hij mij tijdens een boks-event in de ring, pakte me vast en gaf mij ook twee kussen, net zoals ik dat bij hem gedaan had. Ali had het dus nog onthouden. Dat is toch fantastisch. Verdomme, ja. Wie kan zoiets ook vergeten. Formidabel. Zeer mooi.”

~ Paul Prillevitz

Meer sportgeschiedenis

Jean-Pierre Coopman: Geen dag zonder Ali

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×