Een eenvoudige, ongeschoolde schoonmaakster die op een goede dag begint met schilderen en dat zo goed doet dat haar werk tegenwoordig in de meest prestigieuze musea van Europa hangt. Het lijkt op het eerste gezicht een wat ongeloofwaardig scenario voor een film die nooit uitgebracht wordt. Toch is dit in het kort de levensloop geweest van de Franse kunstenares Séraphine de Senlis (Séraphine Louis). Momenteel kan men haar werk bewonderen in het Duitse Folkwang museum in Essen. Daar hangen haar schilderijen tussen het werk van Picasso, Gauguin, Mondriaan en andere grootheden uit de geschiedenis van de Moderne Kunst.
De tentoonstelling in Essen laat zien dat autodidacte kunstenaars die zichzelf het vak leerden op het zelfde (hoge) niveau acteerden als de grote namen uit de kunstgeschiedenis. Sterker nog: ze hadden dikwijls ook invloed op de grote coryfeeën uit de moderne kunst. Zo is van Picasso bekend dat hij enerzijds de spot dreef en de draak stak met de Franse outsider kunstenaar Henri Rousseau (die van beroep douanier was), maar dat hij ook grote bewondering voor de man had. Niet ten onrechte zo blijkt in het Folkwang museum, waar Rousseau als uithangbord gebruikt wordt voor de tentoonstelling “Der Schatten der Avantgarde. Rousseau und die vergessenen Meister”.
Radicaal
Vaak zijn de niet-academisch geschoolde outsider artiesten behoorlijk radicaal, fris en origineel in hun werk. Ze stelden de gebruikelijke esthetische conventies van hun tijd in vraag en ontwikkelden nieuwe onafhankelijke technieken. Hun schilderijen en standbeelden bevatten daardoor niet zelden een ongepolijste, ruige en intense energie. De erkende, gevestigde avantgarde kunstenaars hadden vaak grote waardering voor deze marginale outsider kunstenaars en gingen hen promoten in kunstkringen en media.
Lange tijd paste dit niet-officieel erkende outsider werk eenvoudigweg niet goed binnen de conventies van de kunstgeschiedenis. Onder de term moderne kunst werd het meestal niet gerangschikt. Men bestempelde het werk vaak als naïeve kunst, outsider kunst of art brut, die niet echt behoorde bij de academische, moderne kunst. Een mooi voorbeeld hiervan is de schilder Morris Hirshfield. In 1943 protesteerden gevestigde, serieuze New Yorkse kunstenaars heftig tegen het feit dat Hirshfield een expositie kreeg in het prestigieuze Museum of Modern Art (MoMa). Ze begrepen niet dat een gepensioneerde kledingfabrikant die schilder was geworden opeens voorrang kreeg bij het realiseren van een tentoonstelling. Niet iedereen was het daar echter mee eens. De Nederlandse schilder Piet Mondriaan vond het werk van Hirsfield prachtig en beval hem daarom sterk aan, net als de grondlegger van het surrealisme, André Breton.
Het Folkwang museum wil met deze gemengde tentoonstelling van outsider art en academische moderne kunst aantonen dat de grenzen tussen beide groepen kunstenaars in feite behoorlijk vaag zijn. Waar het om gaat is dat het hier om fascinerende kunst met veel zeggingskracht handelt, ongeacht hoe of door wie het gemaakt werd.
Rousseau
Rousseau is de belangrijkste kunstenaar van de Folkwang-expositie. Hij wordt ook beschouwd als de eerste moderne niet-academische artiest uit de geschiedenis. Picasso hield in 1908 in zijn Le Bateau-Lavoir studio zelfs een banket ter ere van Rousseau dat onder andere bijgewoond werd door Guillaume Apollinaire, Max Jacob, Marie Laurencin en Gertrude Stein. De toon van die bijeenkomst was een beetje spottend maar met een ondertoon van grote bewondering. Rousseau werd er omhangen met medailles en hard uitgelachen. De perverse grap die Picasso uithaalde met Rousseau bleek echt geheel anders uit te pakken dan gedacht. In plaats dat hij de risee van de kunstwereld werd, zette het hem juist definitief op de kaart. Op het banket kwamen immers meer kunstenaars af dan verwacht en zo werd de aandacht van de kunstwereld definitief op Rousseau gevestigd.
Rousseau’s werken in het Folkwang museum zijn indrukwekkend. De grote doeken vol tropische planten, exotische dieren en ondergaande zonnen laten niemand onberoerd. De een zal ze verafschuwen terwijl de ander ze prachtig zal vinden, maar bijzonder zijn ze. Rousseau’s schilderijen hangen tegen de kitsch aan, maar bezitten zeker ook een geniale kant. Inventief en fantasierijk. Ze lijken op het eerste gezicht wat houterig, maar toch zit er ook veel beweging en vaart in de doeken. Een bijzondere mix van allerlei tegenstrijdige aspecten verenigen zich in het werk van Rousseau.
Psychose
De schilderijen van Séraphine de Senlis springen er ook uit (o.a. Tree of Paradise). De Senlis was de dochter van een arbeider en boerin. Zelf werkte Séraphine eerst als herderin en daarna als bediende in een klooster, werkster en huishoudster. Toen ze als werkster in dienst trad van de beroemde kunstverzamelaar en kunsthandelaar Wilhelm Uhde, die ook Rousseau ontdekte, raakte deze verzamelaar zeer gecharmeerd van haar schilderijen en zorgde er vervolgens voor dat haar werk naar buiten werd gebracht en geëxposeerd. Senlis’ extatische, exuberante doeken doen op het eerste gezicht wat amateuristisch aan, maar bezitten buitengewoon veel expressieve kracht en vurigheid. De Senlis schilderde vooral planten en bloemen die er tegelijk levendig, paradijselijk maar ook apocalyptisch uitzien. Haar doeken maakte ze met zelf vervaardigde verf, die bestond uit exotische, ongewone ingrediënten, die de tand des tijds goed doorstaan heeft. Hoe ze die verf maakte heeft ze nooit willen onthullen. De Senlis geëxalteerde en zeer intense werk was mogelijk het gevolg van haar psychotische karakter. Psychische problemen treft men trouwens wel vaker aan bij outsider kunstenaars. De Senlis zweefde haar hele leven tussen extase en psychisch ziek zijn in. In 1932 werd ze met een chronische psychose definitief opgenomen in een psychiatrische instelling. Daar leefde ze alleen en zonder vrienden tot 1942, hoewel ook wordt beweerd dat ze al in 1934 overleed. Haar ongelofelijke leven werd in 2009 verfilmd door Martin Provost.
De al eerder vermelde Morris Hirshfield kwam uit een Joods gezin en begon als arbeider in een dameskleding-fabriek. Later stichtte hij zelf met zijn broer een schoenenfabriek die succesvol was (300 werknemers). Pas op zijn 65ste begon hij met schilderen. Zijn werken lijken wel wat op die van Henri Rousseau. Het zijn heel pregnante doeken met statische, plompe, dikke en gekke figuren die zeer expressief zijn. Hirshfields vette, ergonomisch niet verantwoorde, witte kat (Angora cat) die op een sofa ligt ziet er enigszins lachwekkend uit, maar heeft ongelofelijk veel zeggingskracht. Er gaat een gepassioneerde energie van uit. Zeer frappant. Hirshfields kat is een schilderij dat technisch betere schilders veel ‘echter’ op het doek zouden kunnen zetten, maar nooit met zo veel expressie, dynamiek en energie. Van het rare beest gaat iets uit dat men niet snel vergeten. Men kijkt er met een lach op het gezicht naar terwijl het beeld zich onherroepelijk vastzet in de geest. Hirshfields leeuw (Lion) die ook in het Folkwang Museum hangt, bezit dezelfde kwaliteiten als de witte kat. Ook dit beeld zal men vanwege de grote zeggingskracht nog moeilijk uit de geest kunnen verwijderen.
Interessant zijn ook de schilderijen van outsider kunstenaars Bill Traylor (1853–1949) en Martin Ramirez. Traylor werd geboren als slaaf in Alabama. Na zijn tijd als slaaf werd hij pachter van eigen land. Pas op zijn 85e startte hij met schilderen. Traylor werd uiteindelijk 96 jaar oud. Met een penseel begon hij op karton zijn levenservaringen en waarnemingen uit te beelden. Hij schilderde op de trottoirs van Montgomery, waar hij meer dan 1500 werken vervaardigde. Negen jaar voor zijn dood kreeg hij zijn eerste openbare tentoonstelling. Traylors reputatie als kunstenaar groeide daarna gestaag. Vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd Traylors werk ook in bredere kring sterk gewaardeerd en werd hij een gevestigde waarde binnen de outsider- en moderne kunst. In het Folkwang museum ziet men dat Traylor hield van simpele, abstracte en sterk symbolische vormen die dieren, planten en mensen voorstellen. Het zijn vaak scènes of figuren uit zijn eigen leven variërend van dronken mensen, slavernij en dieven op het slechte pad tot muildieren en slangen.
Opvallend aan de tekeningen en collages van Martin Ramirez zijn de grote bogen die in veel van zijn werken verwerkt zitten. Ze hebben een hallucinante werking en geven de doeken een sterk ruimtelijk effect. Misschien heeft de schizofrene psyche van Ramirez hier wel wat mee te maken. Hij verbleef lange tijd in psychiatrische instellingen. De bogen op zijn doeken, doen de toeschouwer echt denken dat hij of zij in een grote stationshal of gigantische gang staat. Met een paar potloodstreken weet hij een gigantisch perspectief te creëren op een manier die een academische kunstenaar nooit in zijn hoofd zou halen. Toch werkt het fabuleus goed. Ramirez was vanuit Mexico naar de VS geëmigreerd en dit gegeven komt vaak terug in zijn werk. Het verschil tussen landelijk gebied en moderniteit plus Mexico versus Amerika zijn een steeds terugkerend fenomeen in zijn schilderijen. Zeer de moeite waard.
Groentekweker
André Bauchant moet ook vermeld worden. Deze Franse groentekweker die zichzelf omschoolde tot schilder, vervaardigde zeer verschillend werk variërend van historische genrestukken en portretten tot landschappen en stillevens. Soms verwerkte hij zijn eigen beeltenis in deze werken, hetgeen een wat egotrip-achtige en humoristische toon aan de schilderijen geeft, maar ze ook zeer eigen en interessant maakt. Men kan duidelijk zien dat Bauchant beïnvloed werd door de grote meesters uit de Oudheid, de Barok en de Renaissance (klassieke zuilen komen veelvuldig voor). Deze tijdperken waren een grote bron van inspiratie voor hem. Zowel Le Corbusier als Max Ernst waren grote bewonderaars van Bauchant. Ernst vertelde zelfs dat hij beïnvloed was door Bauchant. Dat twee van deze giganten uit de cultuurgeschiedenis door het werk van Bauchant getroffen werden, zegt wel iets natuurlijk.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog moest Bauchant verplicht het leger in. Men ontdekte er spoedig zijn talent en zette hem aan het werk als tekenaar van militaire landkaarten. Na de oorlog begon Bauchant aan een carrière als schilder. In 1927 riep de beroemde ballet-impresario Diaghilev zijn hulp in om de kostuums voor Stravinsky’s Apollon Musagète ballet-voorstelling te vervaardigen hetgeen een voltreffer werd. Daardoor raakte Bauchant snel bekend bij kunstenaars als Ernst en Le Corbusier en was zijn mooie carrière definitief begonnen. Volgens Le Corbusier kende Bauchant totaal geen remmingen en scrupules waardoor hij de moed had om alles op het gebied van de kunsten uit te proberen. Het bracht hem nog succes ook.
Nimfen
Een interessant geval op de Folkwang-tentoonstelling vormt het werk van Louis Eilshemius. Deze Amerikaanse schilder was oorspronkelijk wel klassiek en academisch geschoold, maar liet die verworvenheden geleidelijk aan varen. Zijn schilderijen werden uiteindelijk aan steeds grover en fantasierijker en kwamen op onconventioneel materiaal als karton te staan. Eilshemius’ werk werd daarna steeds vreemder, net als zijn gedrag. Velen vonden hem een fantast en een charlatan. Soms liep Eilshemius bijvoorbeeld musea en galeries binnen om de aanwezige schilderijen volkomen af te kraken, dit tot ontsteltenis van het publiek.
Eilshemius werd vooral bekend met afbeeldingen van raar kijkende, rondborstige, nimfen met vreemde anatomische houdingen in het maanlicht. Ze zijn ook te zien in het Folkwang Museum. Deze ruwe en extravagante werken zorgden voor consternatie onder het publiek. Toen de beroemde Franse schilder Marcel Duchamp Eilshemius ontdekte, vond die zijn werk echter fabuleus, en zorgde ervoor dat Eilshemius een tentoonstelling kreeg in Parijs, hetgeen deze Amerikaanse schilder behoorlijk hielp bij de lancering van zijn carrière. Ook Matisse vond zijn werk geweldig.
Adalbert Trillhaase moet ook genoemd worden. Hij was een onsuccesvol zakenman die een rijke vrouw trouwde. Veel van zijn werk behandelt Bijbelse en religieuze thema’s. Dat deed Trillhaase op een zeer persoonlijke wijze. Op een van zijn werken ziet men bijvoorbeeld christenen die voor de leeuwen worden gegooid in een amfitheater. Bizar genoeg heeft één van de leeuwen het gezicht van Trillhaase zelf meegekregen en is het slachtoffer van de leeuw de vrouw van Trillhaase. Ongezien in de kunst. Meer morbide kan bijna niet, maar toch fascineert het bijzonder. Ook de massa die danst om het Gouden Kalf uit de Bijbel is indrukwekkend. In een primitieve en zeer eigen, hoekige stijl weet de schilder een heel persoonlijke wereld te creëren die soms wel een kruising tussen Pop Art en middeleeuwse kunst lijkt te zijn. Frappant.
Als laatste vermeld ik nog de beeldhouwwerken van Erich Bödeker die veertig jaar als mijnwerker actief was, stoflongen kreeg, en een soort fabel-dieren vervaardigde in naïeve stijl, die Afrikaans aandoen. Bödeker gebruikte vaak afgedankte materialen als potten, flessen, stoelen en banken en zijn werk bezit overeenkomsten met de Pop Art en het Nouveau Realisme. Hij werkte volstrekt autonoom in zijn eigen tuin en had daardoor een zeer persoonlijke stijl. In 1961 ontdekte de directeur van een museum in Recklinghausen zijn talent en organiseerde een expositie voor hem. In het Folkwang Museum trekken zijn dieren (o.a. een prachtige zebra) sterk de aandacht. Zoiets ziet men niet dagelijks.
Dankbaar
Afgezet tegen de werken van wereldberoemde kunstenaars als Picasso, Gauguin, Renoir, Mondriaan, Max Ernst en Emil Nolde die ook op de tentoonstelling te zien zijn, vallen de schilderijen van de autodidacte, naïeve outsider kunstenaars zeker niet uit de toon. Ze hebben een vergelijkbaar niveau en vullen elkaar aan, kan men wel stellen. Hetgeen de Amerikaanse kunstcriticus en essayist Clement Greenberg zei over het werk van de outsider kunstenaars Eilshemius en Rousseau vat de expositie mooi samen:
“Het is waardevol om het idee te opperen dat zowel Eilshemius als Rousseau een beetje gek waren. Beiden wilden academisch schilderen en toonden artistieke bekwaamheid. Maar geen van beiden slaagde er in om, ondanks verwoede pogingen, academisch te schilderen. Waarvoor we nog steeds erg dankbaar mogen zijn!”
Grote kunstenaars als Picasso, Max Ernst en Le Corbusier begrepen dit als geen ander. De resultaten kan men nu bekijken in het Folkwang museum.