Doodse stilte
Spoedig trad er echter een doodse stilte in en de Duitsers wachtten tevergeefs op enige reactie. Dat die reactie uitbleef was ook niet zo verwonderlijk. In de concept-overeenkomst werd immers enige keren gesproken over ‘strikte neutraliteit’ en dat nu paste niet in de door Grey en de zijnen uitgezette politieke lijn en was natuurlijk ook in strijd met de met Frankrijk gemaakte afspraken over militaire samenwerking. Intern verzette Grey zich dan ook met hand en tand en weigerde de door Haldane bereikte resultaten te honoreren.
Hij eiste nu eerst concrete toezeggingen van Duitsland dat ze haar vlootwetten zou veranderen en draaide tegelijkertijd alle door Haldane gedane toezeggingen weer terug. (115) De Duitse Rijkskanselier, die op dat moment van mening was dat Duitsland de marinewedloop met Engeland financieel niet zou kunnen volhouden en daarom alles in het werk wilde stellen om tot een overeenstemming te komen, ontving nu via zijn ambassadeur bericht dat de Britten plotseling zeer afwijzend reageerden en hij verzocht de keizer om akkoord te gaan met enig uitstel bij het indienen van de vlootnovelle zodat hij wat meer tijd kreeg om na te gaan wat de reden was van deze Britse houding.
Wilhelm II was zeer teleurgesteld en voelde zich bedrogen. In eerste instantie weigerde hij dan ook aan het verzoek te voldoen maar Bethmann Hollweg dreigde daarop met ontslag waarop de keizer inbond en het uitstel aanvaardde. Tot Bethmann’s verwondering was hij zelfs bereid een stap verder te gaan en leek hij akkoord te gaan met uitstel van de bouw van nieuwe schepen als Engeland bereid was alsnog akkoord te gaan met de eerder door Bethmann Hollweg en Haldane opgestelde politieke formule.
Opnieuw weigerde Grey echter en eiste nu, op advies van de admiraliteit, een volledige afgelasting van de gehele Duitse Novelle. (116) Het is duidelijk dat daarmee de kans op een vergelijk volledig was verkeken. Wel volgde er nu nog een drukke uitwisseling van nota’s maar men kwam niet meer tot een oplossing. Op 29 maart 1912 deed de Duitse ambassadeur in Londen nog een laatste poging Grey tot andere gedachten te brengen maar deze deelde hem mee zich aan zijn eigen voorstellen te willen houden en daarmee beschouwde men de zaak in Berlijn als afgedaan.
Op 10 april gaf Duitsland Londen dan ook te kennen van verdere besprekingen af te zien, uiteraard tot grote opluchting van Grey die daarmee van een lastig probleem werd verlost. (117) Hoewel het dus Duitsland was dat de besprekingen formeel beëindigde, lag de verantwoordelijkheid daarvan voor een belangrijk deel bij Grey. Had hij de mede door Haldane opgestelde politieke formule aanvaard of zich anderszins soepeler opgesteld, dan mag het vrijwel zeker worden geacht dat de keizer had ingestemd met een modificatie van de Novelle en met de door Churchill voorgestelde vertraging van het Duitse vlootprogramma. (118)
De mening van Fritz Fischer dat de besprekingen waren mislukt als gevolg van de starre houding van de keizer en admiraal Tirpitz (119), is dan ook niet goed te rijmen met de feiten en waar hij refereert aan de opmerking van de keizer op 5 maart 1912 dat ‘meine und des Deutches Volkes Geduld is zu Ende’, gaat hij voorbij aan het gegeven dat het de keizer toen al pijnlijk duidelijk was geworden dat de Britten Haldane’s toezeggingen uiteindelijk niet wilden honoreren.
Ook de Franse president Poincaré was overigens van mening dat het de Britten waren die, door hun optreden, de besprekingen hadden getorpedeerd (120). Historicus Zara Steiner schreef hierover:
‘Grey had refused to compromise on the political agreement even when the Germans offered to alter their construction program. Ultimately, the aim of Grey’s policy was not only to limit German naval construction but also to preserve the existing balance of power. Even if Bethmann Hollweg were willing to work for a naval compromise he could not accept the restriction on future hopes for altering this in Germany’s favour. British fears of German ambitions made such an assurance impossible. There was a basic difference in fundamental aims’. (121)
Mogelijk nog duidelijker stelde Grey’s naaste medewerker Nicholson;
‘I do not myself see why we should abandon the excellent position in which we have been placed and step down to be involved in endeavours to entangle us in the so called “understandings” which undoubtedly, if not actually, impair our relations with France and Russia’. (122)
Het was duidelijk. Grey was al veel te ver gegaan met zijn beloften aan Frankrijk en had daarom niet meer de handen vrij (en wilde dat ook niet) om tot overeenstemming met Duitsland te komen. Frankrijk – dat vooral in de maand maart, toen de volle inhoud van de Britse-Duitse besprekingen tot haar was doorgedrongen, grote druk op Grey had uitgeoefend – het met deze mening eens was, blijkt wel uit een brief van 5 december 1912, van de Russische ambassadeur in Parijs, Iswolski, aan zijn minister van Buitenlandse Zaken Sazonov:
‘Tijdens mijn gesprek met Poincaré en Paéeologue deelden zij mij in strikt vertrouwen mee dat gedurende het verblijf van Lord Haldane in Berlijn, Duitsland een vrij definitief voorstel had ingediend waarbij Engeland zich zou verplichten tot een strikte neutraliteit als Duitsland tot het voeren van een oorlog gedwongen zou worden die niet door haar werd geprovoceerd. Het Londense kabinet informeerde Poincaré direct en vertraagde haar antwoord aan Duitsland. De heer Poincaré verklaarde zich met de meeste nadruk tegen zo’n afspraak. Hij maakte de Britten duidelijk dat ondertekening van zo’n een afspraak het einde zou betekenen van de Frans-Britse entente omdat er ook geen vastgelegde en ondertekende overeenkomst van een algemeen bindend karakter bestond tussen Frankrijk en Engeland. Deze stellingname had resultaten. Het Londense kabinet verwierp het Duitse voorstel’. (123)
Alhoewel Iswolski suggereert dat de Brits-Duitse besprekingen mede mislukten door Franse druk op Grey, is dit toch slechts ten dele juist. Die Franse druk werd namelijk pas uitgeoefend toen de besprekingen de facto al waren mislukt. Duidelijk is echter wel dat Haldane veel te ver was gegaan met het wekken van positieve indrukken en zich in Berlijn door zijn eigen enthousiasme over de onverwacht goede sfeer, heeft laten meeslepen.
Hij had beter moeten weten en zich strikt moeten houden aan zijn opdrachten die immers luidden dat hij zo veel mogelijk informatie moest verzamelen maar onder geen voorwaarden onderhandelingen mocht voeren. Het was vrij naïef van hem zich daar niet aan te houden. Hij kende Grey immers voldoende om te weten dat deze zijn eigen lijn volgde, een lijn die van Duitsland weg voerde en niet daar naar toe. Hij had zich Grey’s woorden moeten herinneren toen die, jaren eerder, schreef:
‘If any (British) Government drags us back into the German net, I will oppose it openly at all costs. (124)
Aldus geschiedde. Het afbreken van de Haldane-besprekingen door Grey kan worden gezien als een van de meest significante aanwijzingen dat hij uiteindelijk de voorkeur gaf aan oorlog boven een verzwakking van de Entente. (125) Grey had zijn vrijheid van handelen duidelijk opgegeven en weigerde consequent op die beslissing terug te komen.
Dat bleek ook begin augustus 1914 toen de Duitse ambassadeur in Londen Grey vroeg of deze geen voorwaarden kon formuleren onder welke Engeland neutraal kon blijven. In het Britse Blauwboek lezen we dat Grey antwoordde dat hij zich genoodzaakt zag elke belofte terzake te weigeren. (126) Ook toen de ambassadeur vroeg of Engeland wel neutraal zou blijven als Duitsland de Belgische neutraliteit niet schond, antwoordde Grey dat niet te kunnen zeggen omdat hij de handen nog vrij had en zijn houding van de omstandigheden zou laten afhangen. (127)
Intussen bleef Grey naar zijn bondgenoten toe tot het allerlaatste moment, pijnlijk onduidelijk en dit leidde er toe dat de Russische minister van Buitenlandse Zaken, enkele dagen voor het uitbreken van de oorlog, er bij de Britse ambassadeur te St.Petersburg op aan drong dat Groot-Brittannië zich nu openlijk aan de kant van Frankrijk en Rusland zou scharen (128) en toen hij hierop geen direct antwoord kreeg ontbood hij een week later de Britse ambassadeur opnieuw en herhaalde zijn verzoek. (129)
Grey gaf zijn ambassadeur nu opdracht de kennelijk bij Sazonov heersende onzekerheid over de Britse houding weg te nemen en schreef:
‘Vertel hem welke orders wij aan de vloot hebben gegeven. Toevallig is ze bij Portland samengetrokken, de verloven zijn ingetrokken en de vloot zal daar blijven liggen’.
Deze mededeling, waaraan Grey voorzichtigheidshalve nog toevoegde dat dit niet betekende dat Engeland al besloten had militaire steun te garanderen, had toch voldoende effect want in Rusland geloofde men nu dat Engeland definitief voor actie had besloten en Rusland zou steunen. Men mobiliseerde de vloot immers niet voor niets. De Belgische zaakgelastigde in St.Petersburg schreef in elk geval op 30 juli aan zijn regering:
‘Thans is men er te St.Petersburg vast van overtuigd, men heeft zelfs daarop wijzende verzekeringen ontvangen, dat Engeland Frankrijk zal bijspringen en dit heeft de overwinning van de Russische oorlogspartij duidelijk bevorderd’. (130)
Terug nu weer naar de Haldane-besprekingen van 1912. De Britse pers had hevige kritiek geleverd op het uitblijven van enig resultaat van de Haldane missie. (131) Deze kritiek was zo scherp en bleef zo lang voortduren dat de minister-president Asquith het nodig vond hierop te reageren en alhoewel hij al sinds 29 maart wist dat – en waarom – de Brits-Duitse besprekingen waren mislukt, hield hij op 25 juli in het Britse Lager Huis een rede waarin hij zei:
‘onze betrekkingen met het Groot Duitse Rijk zijn, ik acht mij gelukkig het te kunnen zeggen, op het ogenblik – en naar ik zeker geloof zullen zij dat blijven – betrekkingen van vriendschap en welgezindheid. Lord Haldane bracht in het begin van het jaar een bezoek aan Berlijn. Hij hield daarbij besprekingen en wisselde van gedachten die daarop werden voortgezet in een geest van algemene openhartigheid en vriendschap, zowel aan de ene als aan de andere zijde’.
Ook Asquith schuwde een ‘leugentje om bestwil’ kennelijk niet. Twee jaar later echter, op 3 oktober 1914, hield hij een heel ander verhaal namelijk:
‘ze wilden dat wij ons zouden verbinden tot een absolute neutraliteit in geval Duitsland in een oorlog zou geraken en dat in een tijd, let wel, waarin Duitsland zijn offensieve- en defensieve middelen, speciaal die ter zee, aanzienlijk uitbreidde. Ze vroegen ons, om het ronduit te zeggen, de vrije hand indien ze – op een moment dat zij zouden vaststellen – de Europese staten zouden willen overwinnen en overheersen’. (132)
Uit Isvolski’s brief van 5 december 1912 weten we inmiddels dat de werkelijkheid toch wel wat anders lag.