Voor ze in de vierde eeuw het Romeinse rijk binnentrokken en later in Italië een eigen koninkrijk verwierven, leefden de Oostgoten in de steppen van het oosten van Europa. En op de Krim bestond lange tijd een Gotisch vorstendom. Het verhaal van een wat vergeten laag van de geschiedenis van wat later Oekraïne werd.
Op naar de Donau
De Goten waren een Germaanse stammenbond en cultuur die vermoedelijk in de eerste helft van de eerste eeuw vanuit hun oorspronkelijke gebied in de huidige Zweedse regio’s Göteland en het eiland Gotland – die nog steeds naar hen genoemd zijn − de Baltische Zee overstaken naar de zuidelijke Baltische kust in Pommeren. Aanvankelijk vestigden ze zich langs de Wisła-rivier in wat vandaag Polen is. Van daaruit trokken ze na verloop van tijd verder zuidoostwaarts naar de Donau en de Romeinse grensprovincies Moesië en Scytia Minor.
Ze vonden een nieuw vestigingsgebied aan de benedenloop van de Donau en in het huidige Moldavië en begonnen van daaruit met overvallen over land en over zee op de Romeinse grensregio’s. In 238 namen de Goten de Romeinse grensstad Histria in, aan de monding van de Donau. In 250 veroverden ze vervolgens de Grieks-Romeinse kolonie Tiras aan de noordelijke Zwarte Zeekust en trokken vandaar verder de Pontische steppe in het huidige Oekraïne in.
Nomadisering van de Oostgoten
De Goten waren tegen die tijd opgesplitst geraakt in twee takken die aparte volkeren werden. De westelijke Visigoten die zich ten noorden van de Donau in het huidige Roemenië hadden geïnstalleerd waren daar in toenemende mate onder Romeinse culturele invloed gekomen. De Oostgoten die zich in de Pontische steppe hadden gevestigd kwamen er steeds meer onder invloed van de nomadische steppecultuur van de Sarmaten. De Sarmaten waren een stammenverband van een dozijn Iraanstalige, overwegend europide nomaden die tussen 300 voor onze jaartelling en halfweg de derde eeuw de Pontische steppe en de Cis-Kaukasische vlakte domineerden.
“Ze hebben geen hutten en gebruiken nooit een ploeg, en leven uitsluitend van melk en vlees”,
…schreef de Romeinse legeraanvoerder en kroniekschrijver Ammianus Marcellinus (330-391) in zijn werk Res Gestae over één van de Sarmatische stammen.
De Oostgoten die in de Pontische steppe in contact kwamen met de Sarmaten en een deel van hen onderwierpen gingen door iets wat de Oostenrijkse mediëvist Herwig Wolfram Verreiterung (‘verruitering’) noemde. Waren de Goten en ander Germaanse volkeren traditioneel geen paardenculturen en bestond hun leger vooral uit voetvolk en gewapende boeren, dan gingen de Pontische Oostgoten door de contacten met de Sarmaten en andere volkeren uit de steppe een paardencultuur en een cavalerie ontwikkelen en zelfs de nomadische levenswijze en economie van de Sarmaten overnemen.
Druk van de Hunnen
De heerschappij van de Goten in de Pontische steppe kende zijn hoogtepunt onder koning Ermanaric die heerste van 350 tot 375. Naast Sarmaten waren ook een aantal Slavische volksstammen schatplichtig geworden aan de Pontische Oostgoten. De opmars van de Hunnen vanuit Centraal-Azië en hun invallen in de Pontische steppe in de jaren 370 en 380 duwden beide groepen Goten echter westwaarts de Donau over, diep het Romeinse rijk in. Daar vochten ze afwisselend tegen de Romeinen en met de Romeinen tegen de Hunse invallers, voor hun nazaten in de nasleep van de gestage ondergang van het westelijke Romeinse rijk in het zuiden van Europa eigen rijken oprichtten.
De Oostgoten kwamen in Italië terecht en verwierven daar onder hun koning Teoderik de Grote (474-526) een koninkrijk dat bestond van 493 tot 553. De Visigoten vestigden zich in Aquitanië en Spanje waar ze tot in het begin van de achtste eeuw een koninkrijk hadden. De Pontische Oostgoten die in het oosten van Europa waren achtergebleven en de invallen van de Hunnen hadden overleefd werden vazallen van deze laatsten.
De Hunnenkrijgsmacht van Attila die in de jaren 440 en 450 Centraal-Europa en het zieltogende westelijke Romeinse rijk binnenviel en in Pannonië een Huns rijk vestigde bestond dan ook voor een deel uit Oostgoten uit de steppe. Soms vochten die zelfs tegen hun neven die eerder naar het Romeinse westen waren gevlucht. De Pontische Oostgoten zelf verdwenen als volk in de vijfde eeuw. Sommige groepen waren tijdens de invallen van de Hunnen in de jaren 370 echter niet naar het westen gevlucht maar zuidwaarts naar de Krim getrokken. Zij zouden de Krim-Goten worden.
Gotische holenburchten
Ze vestigden zich in en rond het Krimgebergte en op de hoogvlakte van Mangup die door hun natuurlijke geografie gemakkelijker te verdedigen waren. “Er is langs de kust in het zuidwesten (…van de Krim…) een gebied waar sinds lang (Oost)goten leven (..) die (…eertijds…) niet mee naar Italië getrokken zijn”, tekende de Byzantijnse geschiedschrijver Procopius van Caesarea (500-562) in de zesde eeuw op. “Het gebied zelf ligt erg hoog, maar is niet ruw of hard. Het heeft goede landbouwgrond en levert goede fruitoogsten.”
De Goten, die door de schrijver ook beschreven werden als bekwame boeren die vruchtbare grond cultiveerden en graan van goede kwaliteit produceerden, bouwden ook een heel systeem van forten en versterkingen op rotswanden en klippen, de zogenaamde Gotische holenburchten. Met hoeveel de Krim-Goten precies waren is niet duidelijk. Eén schatting door sovjetarcheologen legt de bevolking van hun woongebied in het midden van de zesde eeuw op zo’n 60.000, al waren dat zeker niet allemaal Goten.
De ineenstorting van het Hunnenrijk omstreeks 455 versterkte de Krim-Gotische zelfstandigheid. Er begon ook een specifieke Krim-Gotische identiteit te ontstaan. Hadden de Oostgoten in de Pontische steppe de cultuur van de nomadische Sarmaten overgenomen, dan deden de Goten van de Krim dat met die van de Pontische Grieken. Dat waren afstammelingen van Grieken die ver terug in de oudheid kolonies rond de Zwarte Zee − Pontos in het Grieks, vandaar ook de naam ‘Pontische steppe’ − hadden opgericht. Hoewel ze via de zeevaart een band met het Griekse kernland behielden, ontwikkelden ze door de contacten met de naburige steppevolkeren een aparte Pontisch-Griekse cultuur.
Hun invloed op de Goten uitte zich niet alleen via de taal, maar ook in het opnieuw inruilen van de levenswijze van de steppen voor een sedentair landbouwbestaan, handel en zeevaart, én via het oosterse christendom. Door hun geleidelijke kerstening vanaf de jaren 340 behoorden de Goten, die oorspronkelijk een vorm van heidens Germaans veelgodendom beleden, tot de Germaanse volkeren die het vroegst christelijk werden. Zowel Visigoten als Oostgoten hadden een duidelijke voorkeur voor het arianisme, een christelijke strekking die de goddelijke drie-eenheid niet erkent.
Oosterse kerstening
Eén van de figuren die een centrale rol speelde in het hele proces was bisschop Ufilas die leefde van omstreeks 311 tot 382. Hoewel zijn naam (‘kleine wolf’) Gotisch was, was Ulfilas (of Wulfila) zelf van niet-Gotische origine. Hij had zich evenwel de Gotische taal en gebruiken eigen gemaakt nadat hij samen met zijn familie − Griekse kolonisten uit Cappadocië − door de Goten tijdens één van hun vele plundertochten langs de Donau gevangen was genomen. Ulfilas en zijn medewerkers vertaalden de Heilige Schrift naar het Gotisch en creëerden een Gotisch alfabet op basis van een aangepast Grieks schrift.
De Visigoten en Oostgoten die onder druk van de Hunnen naar het westen trokken namen het arianisme mee en bleven het grotendeels belijden in hun latere koninkrijken in Italië, Aquitanië en Spanje met hun overwegend katholieke bevolking. De Goten van de Krim daarentegen kwamen meer onder invloed te staan van het oosterse orthodoxe christendom van de Pontische Grieken en het Byzantijnse rijk. Tegen het jaar 500 waren de meeste Krim-Goten vermoedelijk al overgestapt naar de orthodoxie en was het zelfstandige bisdom Gotië onder het gezag van de Byzantijns-orthodoxe kerk komen te staan.
Het Byzantijnse keizerrijk deed in toenemende mate beroep op de Krim-Goten om zijn overzeese bisdommen, orthodoxe gemeenschappen en de Pontisch-Griekse kolonies op het schiereiland te helpen verdedigen tegen invallen van nomadische steppevolkeren. Eerst deden ze dit tegen de Utigur en andere Hunse stammen die de collaps van hun rijk hadden overleefd en teruggekeerd waren naar het oosten. Later kwamen Turkse volkeren als de Chazaren die omstreeks 850 een aanzienlijk rijk hadden dan zich uitstrekte van de Kaspische Zee tot voorbij de Krim, en de Kipçak.
De Goten van de Krim kwamen bestuurlijk ook onder de overzeese Byzantijnse rijks-provincie Cherson − niet te verwarren met de gelijknamige Oekraïense stad − te staan tot het Byzantijnse keizerrijk na het beleg en de tragische plundering en verwoesting van Constantinopel door West-Europese Latijnse kruisvaarders in 1204 sterk verzwakt raakte en de controle over zijn overzeese gewesten verloor. De Krim en de andere Pontisch-Griekse gewesten vielen vervolgens nog een tijd onder het gezag van keizerrijk Trebizonde, één van de drie Grieks-Byzantijnse opvolgstaten van het rijk.
Vorstendom van Theodoro
Maar tegen 1220 was op de Krim een onafhankelijke vorstendom ontstaan: Theodoro. Het vorstendom, dat ook Gotië werd genoemd, werd geregeerd door een Grieks-Byzantijns vorstenhuis dat afkomstig was uit Trebizonde op het Byzantijnse vasteland, en een lokale Gotische elite. Het zou meteen de laatste autonome entiteit zijn die geregeerd werd door Krim-Goten. Theodoro was vooral een bufferstaat tussen de nieuwe hoog-middeleeuwse mogendheden die zich intussen op de Krim geïnstalleerd hadden: het Mongools-Tataarse khanaat van de Gouden Horde en na 1441 het Tataarse khanaat van de Krim, en de republiek Genua die tussen 1315 en 1365 een netwerk van havens en handelskolonies had verworven op de zuidkust van de Krim.
Theodoro-Gotië bestond tot het in 1475 geannexeerd werd door de Krim-Tataren en Ottomanen. Ondanks de Griekse invloeden konden de Krim-Goten vrij lang een aparte taalkundige en culturele eigenheid handhaven. De Vlaamse franciscaan en gezant van de Franse koning Willem van Rubroek meldde in zijn reisverslag op de Krim Goten te hebben ontmoet ‘wiens taal op het Diets gelijkt’ toen hij tijdens zijn reis naar Centraal-Azië van 1253 tot 1255 het schiereiland bezocht. Dat Goten lang tot de heersende klassen van het vorstendom Theodoro-Gotië behoorden en een eigen orthodoxe liturgie in het Gotisch mochten behouden hielp natuurlijk bij het handhaven van een identiteit.
Eeuwen later, in 1562, zou een andere Vlaming, de diplomaat Ogier van Boesbeke die toen ambassadeur van de Duitse keizer Ferdinand I aan het Ottomaanse hof was, in een verslag een lijst opnemen van een tachtigtal Germaanse woorden alsook de tekst van een volksliedje van de Krim die volgens hem Gotisch waren. Maar of het hier effectief om de taal van de oude Goten ging, dan wel om Oudengels van latere migranten die zich in de Genuese handelskolonies hadden gevestigd, wordt betwist.
Herulen van Azov
Naargelang de bron stierf het Krim-Gotisch in de zeventiende of op het einde van de achttiende eeuw uit. Eén van de laatste meldingen van de aanwezigheid van Goten op het schiereiland komt van de Poolse bisschop Stanisław Siestrzeńcewicz die omstreeks 1780 het gebied bezocht. In zijn reisnotities beweerde de bisschop nabij het huidige Sebastopol ‘Tataren’ te hebben ontmoet die ‘een soort Platduits’ spraken en ‘voor Tataren nogal groot van gestalte waren’. Hij concludeerde dat die mensen verre nazaten van de Goten moesten zijn, al is ook hier de vraag of dat effectief zo was. Het kon evengoed gaan om (afstammelingen van) Duitstaligen die veel recenter ten prooi gevallenen waren aan de slavenjachten van de Krim-Tataren en in gevangenschap gebruiken en klederdracht van hun Tataarse meesters hadden overgenomen.
De Goten waren overigens niet het enige Germaanse volk dat in de derde eeuw vanuit het noorden van Europa naar de Donau en dan naar de Pontische steppe trok. Zo vestigden de Herulen zich rond de Zee van Azov, een ‘zij-zee’ van de Zwarte Zee ten noordoosten van de Krim. Over wie de Herulen precies waren lopen de meningen uiteen. Sommige bronnen stellen dat het om een aan de Goten verwante, maar aparte volksstam ging, die afkomstig was uit de huidige regio Skåne in het zuiden van Zweden en van de naburige Deense eilanden. Volgens een andere theorie waren de Herulen leden van een Gotische militaire aristocratie – hun naam zou van de oude Germaanse titel jarl stammen, een soort graaf − die zich samen met hun achterban afsplitsten van de hoofdgroep.
Geëvacueerd
Ook de Herulen namen in hun nieuwe woongebied aan de Zee van Azov grotendeels de steppecultuur van het gebied over. In de jaren 360-370 werden ook zij vazallen van de Hunnen en maakten ook steppe-Germaanse Herulen later deel uit van de Hunse legermacht die onder Attila Centraal-Europa en het Romeinse rijk binnenviel. Sommige groepen die met de Hunnen westwaarts getrokken waren en in ruil voor hun inbreng in de veldtochten land toegewezen kregen, richtten in het huidige grensgebied tussen Roemenië en Hongarije nog een koninkrijk op. Maar zowel de Herulen van Centraal-Europa als hun neven aan de Zee van Azov verdwenen in de zesde eeuw als entiteit en volk.
De Oostgoten en Herulen vormden evenmin de laatste Germaanse bevolkingsgroepen die zich in de Pontische steppe, op de Krim en rond de Zee van Azov vestigden. Nadat de Krim in 1783 door het Russische tsarenrijk geannexeerd was, vestigden zich op uitnodiging van tsarina Catharina II de Grote (1762-1796) evangelische, mennonitische en katholieke Duitse kolonisten in het zuiden van het huidige Oekraïne, soms in streken waar zich zo’n vijftien eeuwen eerder Oostgoten en Herulen hadden gevestigd. Tussen de nazaten van de Krim-Goten en de Duitse Zwarte Zee-kolonisten bestond echter geen enkele band. Laatstgenoemden leefden in de regio tot ze in het voorjaar van 1944 werden geëvacueerd door de terugtrekkende nazi-Duitse strijdkrachten die de Krim en het zuiden van Oekraïne hadden bezet.
Bronnen ▼
-Jennifer Lawler, “Encyclopedia of the Byzantine empire”, McFarland, 2002, pp. 137-138;
-Paul Robert Magocsi, “A history of Ukraine”, University of Tornoto Press, 2010, pp: 35-37.
-Urs Müller, “Der Einfluss der Sarmaten auf die Germanen”, Geist und Werk der Zeiten 88, Peter Lang, 1998, 178 p.
-Robert Walser en Dominik Fröhlich (coördinatie), “Die Goten in der Geschichte Europas”, Zur Debatte, Sonderheft zur Ausgabe 4/2020, Katholische Akademie Bayerns, 44 p.,
https://www.kath-akademie-bayern.de/fileadmin/user_upload/SD_debatte_zu_4_2020_web.pdf
-Herwig Wolfram, “Die Goten und ihre Geschichte”, C.H. Beck – Wissen, 2001.