Het mooie boek L, over de negentiende-eeuwse Nederlandstalige literatuur, verdient een flink publiek. Het leest namelijk heerlijk weg, ook al overdrijft de schrijfster, emeritus hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde, Marita Mathijsen, haar jacht op de Top Tien van toen misschien wel een beetje. Haar literatuurgeschiedenis draait namelijk om de lezersvoorkeuren van de negentiende eeuw. Kortom wat de lezers van toen vonden van de literaire teksten die in hun dagen uitkwamen. Zij lazen en kochten, vertelt ze, vaak die boeken waar latere literatuurwetenschappers niet veel aan vonden omdat daarin, om met een van hen, H.J.M.F. Lodewick, te spreken, het ‘nuttigheidsprincipe’ teveel domineerde, het ‘belerende en het moraliserende’.
Die latere bloemlezers hadden vaak meer met de ‘Tachtigers’, zoals Kloos, Perk, Verwey en Gorter, die zich afzetten tegen hun muffe voorgangers. Maar, zegt Mathijsen, die vernieuwers, de tachtigers die het l’art pour l’art beleden en zich afzetten tegen literatuur als voertuig van ‘de zedelijke les, de sociale deernis, de religieuze stichting’, werden een stuk minder goed gelezen dan hun voorgangers.
Bekommernis
Op de vraag wat literatuur voor de lezers van toen betekende, heeft Mathijsen een glashelder antwoord. Literatuur was het veiligheidsventiel van hun tijdperk, een…
“…dubbelspion van de samenleving. Of eigenlijk een driedubbele spion. (…) in dienst van de lezer, schrijver en samenleving. Ze signaleert via verhalen wat er aan de hand is, ze verraadt wat mensen op een bepaald moment bedrukt, wat hen angstig maakt, waar ze niet voor kunnen vluchten. Schrijvers hebben het vermogen die collectieve bekommernis in literatuur vast te leggen, ook al zullen ze dat wat lang niet altijd bewust doen. De maatschappij profiteert ervan, want wat onder de oppervlakte ligt wordt door literatuur zichtbaar en herkenbaar gemaakt.” (8)
Literatuur dus als seismograaf van zijn tijd, als de ‘angel en de trooster, de onheilsbode en de aanklager, de goede herder en de pestkop, de regelsteller en de regeldoorbreker’, concludeert Mathijsen. In vijf tijdvakken/hoofdstukken laat ze zien hoe en waarop dat maatschappelijke metertje zoal uitsloeg. Ze opent met een vervloeking door schrijver/politicus van Hall van de net verstreken achttiende eeuw:
“Zink in het niet terug, rampzaligste der Eeuwen, ga onder, in een zee van tranen en van bloed!”
De orkaan die in november 1799 het land teisterde, stond voor Van Hall symbool voor de voorbije eeuw.
Alles kon aanleiding zijn voor een gedicht of pamflet: kruiend ijs, een uitbraak van cholera, zedenverwildering, verhitte gemoederen rond inenting, slavernij of kinderarbeid, politieke onderdrukking. De Amsterdamse durfal Maria Aletta Hulshoff liet in 1806 per beurtschip en postwagen pamfletten sturen naar winkels in het hele land. De vijfentwintigjarige (!) riep op te protesteren tegen de vreemde overheersing door Lodewijk Napoleon die ‘ons voor altoos tot slaven’ dreigde te maken. ‘Mietje’ had haar actie zelf georganiseerd en betaald. Daarna ‘eiste ze’ – alsof ze een cursus burgerlijke ongehoorzaamheid had gevolgd – arrestatie om tijdens een proces haar kritiek te uiten. Toen het eenmaal zo ver was, sloeg ze jammerlijk dicht. Het vonnis was twee jaar celstraf.
Jan Frederik Helmers tapte in 1812 met zijn gedicht ‘De Hollandse natie’ uit hetzelfde anti-Franse vaatje:
‘Zijn broederschap is moorderije, zijn vrijheid de slavernije, gelijkheid niets dan moord’.
Hendrik Tollens wist na het vertrek van de Fransen met het gedicht ‘Wien Neerlands bloed’ de euforie te verwoorden. Het land moest zichzelf weer gaan besturen. Later, toen die aanleiding al lang vergeten was, kreeg dat lied, met daarin de regel ‘Van vreemde smetten vrij’, natuurlijk een andere lading. Zo komen talloze halve en helemaal vergeten schrijvers en actievoerders aan bod, waaronder veel vrouwen. Een van hen was de blinde dichter Petronella Moens wier (kinder)boeken populair bleven. Ze nam ook als een van de eersten stelling tegen slavenhandel.
Iets minder vergeten zijn misschien Willem Bilderdijk en zijn leerling Isaac Da Costa die polemisch stelling namen tegen de Verlichting en de opkomende vrijzinnigheid in de kerk. Jacob van Lennep, Geertruida Bosboom-Toussaint, Jan Frederik Oltmans en later Louwrens Penning schreven historische romans die tegemoet kwamen aan de behoefte bij een groot publiek.
Leesgezelschappen
Het literaire bedrijf veranderde enorm. Eerst trok poëzie de meeste lezers, pas later de roman. Het gedicht over het ‘Tafereel van de overwintering van de Hollanders op Nova Zembla’ uit 1828 was uitermate populair. Vele voordrachtskunstenaars leerden de 708 versregels van Tollens uit het hoofd om er en public de blits mee te maken. Mensen lazen vaak in groepsverband: de (dure) boeken rouleerden via een leesgezelschap. Ze luisterden graag naar goede verhalen. Uitgevers drukten de prijzen door innovatie en ook stijgende lonen leidden tot meer boekaankopen. Auteurs schreven bij feesten of rampen verzen en riepen op om aan collectes bij te dragen.
Tijdschriften publiceerden recensies en droegen zo bij aan de smaakontwikkeling. Literatuurvorsers schreven leerzame en sturende handboeken. Wetenschappers kwamen met spellingsvereenvoudigingen, woordenboeken en bliezen het stof van stokoude middeleeuwse teksten. Modes uit het buitenland (de romantiek, de historische en realistische romans, wetenschappelijke vernieuwingen a la Grimm) waaiden over. Een enkele Nederlander zoals Multatuli wekte internationaal grote belangstelling. Langzaam maar zeker kreeg het boekenbedrijf moderne contouren.
Wat lazen/hoorden mensen het liefst? Het samenstellen van een Top Tien is geen sinecure, zo blijkt. Verkoop- en uitleencijfers ontbreken. Het samenlezen helpt ook niet echt bij het kwantificeren van voorkeuren. Wat zich wel enigszins laat reconstrueren is welke reacties schrijvers los maakten en hoeveel oplages er telkens bijgedrukt werden. Mathijsen brengt dat mooi in beeld. Maar ze past nog een andere kunstgreep toe: ze laat lezers van toen aan het woord. Een fictieve L. (lezer of lezeres) mag voortdurend reageren op literaire gebeurtenissen of boeken. Het is een ingreep waarmee de auteur net even een andere toon kan aanslaan. Het is een mooie vondst en prettig leesbaar, maar hebben we daarmee nu de lezer te pakken? In deze lichtblauw afgedrukte L-teksten lezen we toch eigenlijk gewoon wat de auteur er zelf zoal van vindt.
Huilen
‘De lezer van de negentiende eeuw’ is voorzien van prachtige afbeeldingen uit het literaire wereldje van toen. Blijft staan dat de lezer er wel zin aan moet hebben, aan al die oude boeken. Mathijsen roept deze vraag zelf op, want ze schrijft dat “wat men toen waardeerde, nu over het algemeen niet meer gelezen kan worden puur voor het genoegen.” (onderstreping JE) Ze vervolgt dan met
“Maar het wil niet zeggen dat het niet meer de moeite waard is. Want schrijven, dat konden ze, de negentiende-eeuwers…. Ze konden je laten huilen, ze konden je laten lachen.”
Het is een ietwat dubbele boodschap. Laten we er maar van uitgaan dat ze bedoelt dat je niet perse van rauwe ui en ongeschrapte wortel hoeft te houden om toch van hutspot te kunnen genieten.
Een paar zure bommetjes tot slot. Sommige schrijvers komen in twee of meer tijdvakken (hoofdstukken) aan bod. Dat leidt tot herhalingen en ‘nog steeds’ zinnen. (bijvoorbeeld: ‘Nog steeds schreef Nicolaas Beets zijn gelegenheidsgedichten …). Dat haalt de vaart er uit. Andere kwestie: helpen al die anglicismen echt om vroegere toestanden beter te begrijpen? De roman ‘Sara Burgerhart‘ was, schrijft Mathijsen, een ‘coming out’ roman met daarin een ‘me-too’ ervaring, het lezen van de zes delen van Adriaan Loosjes’ ‘Mejuffrouw Suzanna Bronkhorst’ kun je vergelijken met het ‘bingewatchen’ van een Netflix-serie; sommige tijdschriften waren ‘booming’ en veel schrijvers ‘woke’. Dieptepunt is als Mathijsen beschrijft hoe Bilderdijks ideeën zijn leerling Da Costa ‘overwelmden’ (pag. 109). Tenslotte, de Nederlandse literatuur lijkt in dit boek (bijna) samen te vallen met die van Amsterdam. Nederland is echt groter, het boekbedrijf elders blijft onderbelicht. Jammer.
Boek: L. De lezer van de negentiende eeuw