Dark
Light

Toen Isaak Babel Merian Cooper ondervroeg

6 minuten leestijd
Isaak Babel en Merian Cooper
Isaak Babel en Merian Cooper

De Russische schrijver Isaak Babel had in 1920 tijdens de Pools-Russische oorlog een opmerkelijke ontmoeting met een gevangen genomen Amerikaanse piloot in Poolse dienst. Beiden zouden een plek in de geschiedenis krijgen, alleen hebben ze dat nooit van elkaar geweten.

Isaak Babel trok in 1920 tijdens de Pools-Russische oorlog op met het cavalerieleger van de onstuimige bolsjewistische generaal Boedjonny. Babel deed dat op aanraden van de schrijver Maksim Gorkii die vond dat meer levenservaring goed zou zijn voor de ontwikkeling van zijn schrijverschap. Babel hield een dagboek bij van de vaak huiveringwekkende gebeurtenissen die hij meemaakte. Het dagboek vormde de basis voor zijn latere befaamde verhalenbundel De rode ruiterij.

“Een neergeschoten Amerikaanse piloot, blootsvoets maar elegant, nek als een pilaar, verblindend witte tanden, zijn uniform onder de olie en viezigheid”,

…schrijft Babel op 26 juli 1920 in zijn dagboek.

“Hij vraagt me bezorgd: heb ik misschien een misdaad begaan door tegen Sovjet-Rusland te vechten?”

In het dagboek noemt de neergeschoten piloot zich korporaal Frank R. Mosher, maar zijn ware identiteit was jarenlang onbekend. Nu weten we dat de man die Babel ondervroeg de legendarische Amerikaan Merian Caldwell Cooper was.

Piloot

Merian Cooper in het uniform van de Poolse luchtmacht
Merian Cooper in het uniform van de Poolse luchtmacht
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Cooper bommenwerperpiloot. Tijdens een missie op 26 september 1918 werd zijn toestel boven de Duitse linies in de buurt van de Franse stad Metz in brand geschoten door Vizefeldwebel Otto Klaiber van Jagdstaffel 12. Cooper, in de veronderstelling dat zijn waarnemer Edmond Leonard dood was, wilde net uit het toestel springen om zich met zijn parachute in veiligheid te brengen, toen hij zag dat de waarnemer weer bij bewustzijn kwam. Cooper kroop terug in de cockpit en wist uiteindelijk het brandende toestel aan de grond te krijgen, hoewel zijn armen zo erg waren verbrand dat hij de stuurknuppel alleen nog maar met zijn knieën kon bedienen. Aanvankelijk werd gedacht dat Cooper was overleden (de Amerikaanse opperbevelhebber generaal John J. Pershing ondertekende persoonlijk zijn overlijdensakte), maar zowel hij als Leonard bleken gevangen te zijn genomen en beiden brachten de rest van de oorlog door in Duitse krijgsgevangenschap.

Toen de nieuwgevormde Tweede Poolse Republiek begin 1919 de strijd om gebiedsuitbreiding aanging met de jonge Russische Sovjetrepubliek van de Bolsjewieken, meldde Cooper zich als overtuigd anti-communist aan bij de Poolse luchtmacht. Samen met een aantal Amerikaanse piloten uit zijn oude squadron, vormde hij het Kosciuszko Eskader dat vooral in Galicië actief was. Op de bewuste 26 juli 1920 werd het toestel van Merian Cooper neergehaald.

Joods

Frank R. Mosher heeft echt bestaan. In een jaarboek van de University of Southern California staat zijn naam met de vermelding “Class of 1920. Naval Aviation”. Maar de grote vraag is natuurlijk: waarom nam Cooper zijn naam aan? Er is wel eens beweerd dat Cooper de sympathie van de Bolsjewieken hoopte te winnen door zich uit te geven voor een Jood. Veel Bolsjevieken waren immers van Joodse komaf, was de gangbare overtuiging in het Westen. Als dat inderdaad de verklaring zou zijn geweest, dan zou Cooper Babel niet alleen met een ontnuchterend Westers beeld van de revolutie hebben geconfronteerd, maar ook met de pijnlijke werkelijkheid van zijn eigen Jood-zijn. Babel had zelf namelijk zijn Joodse identiteit min of meer afgezworen door onder een schuilnaam dienst te nemen, bevreesd als hij was voor het virulente antisemitisme in Boedjonny’s cavalerieleger, met name onder de Kozakken.

Marguerite Harrison
Marguerite Harrison
Maar de werkelijkheid is een stuk prozaïscher. De Amerikaanse spionne Marguerite Harrison die begin jaren twintig in Moskou verbleef (en daar negen maanden in de beruchte Loebjanka-gevangenis doorbracht), vertelt in haar boek Marooned in Moscow (1921) dat ze op een gegeven moment via het Franse Rode Kruis een briefje kreeg van ene korporaal Frank R. Mosher, een Amerikaanse piloot in Russische gevangenschap. In het briefje zegt Mosher dat hij er erbarmelijk aan toe is en bijna niets te eten krijgt.

Harrison stuurt hem pakketten met voedsel en kleding. Als ze Mosher laat weten wie ze is, krijgt ze weer een briefje van hem met een onthullende mededeling.

“Mijn naam is niet Mosher. Toen ik gevangen werd genomen gaf ik die naam op omdat die toevallig op mijn ondergoed stond dat ik van het Amerikaanse Rode Kruis had gekregen.”

Hij schrijft vervolgens dat hij in werkelijkheid Merrian C. Cooper uit Jacksonville, Florida, is. Het blijkt dezelfde man te zijn met wie Harisson in 1920, net na het begin van de Pools-Russische oorlog, op een bal in hotel Bristol in Warschau heeft gedanst.

Cooper legt in het briefje uit dat hij Moshers identiteit heeft aangenomen uit lijfsbehoud. De bolsjevieken kenden zijn naam als kapitein van het Kosciusko Eskader, en hadden een prijs op zijn hoofd gezet. Als ze achter zijn ware identiteit zouden komen, zou het zeker met hem gedaan zijn. Dat Mosher de rang van korporaal had was een bijkomend voordeel. Cooper wist namelijk dat bij een eventuele uitwisseling van gevangenen gewone soldaten en lagere officieren het eerst in aanmerking zouden komen.

Cooper bracht uiteindelijk bijna negen maanden door in Russische gevangenschap. In april 1921, net nadat de Polen en de Russen de Vrede van Riga hadden getekend, ontsnapte hij met twee Engelse officieren uit een gevangenkamp bij Moskou en vluchtte naar Letland. Naar men zegt kwam hij daar aan zonder laarzen, want die had gebruikt om de grenswachten om te kopen. Cooper had een heldenstatus in Polen. Hij kreeg een monument en er werd een film over hem gemaakt. Maar de Russen waren hem niet vergeten en sloopten na de Tweede Wereldoorlog het monument en vernietigden alle kopieën van de film.

Autobiografie

Thins men die for - Cooper
Thins men die for – Cooper
Een paar jaren later kwam er een opmerkelijk vervolg op Coopers avonturen in Polen. Tijdens zijn gevangenschap had Cooper een autobiografie geschreven. Terug in de Verenigde Staten gaf hij het manuscript aan een vriendin, Dagmar Matson, om het aan een uitgever aan te bieden. Uiteindelijk kwam het boek in 1927 uit bij uitgever G.P. Putnam’s Sons in New York onder de titel Things Men Die For. Maar net toen het verschenen was kreeg Cooper spijt van de details die hij in zijn boek had opgenomen over een zogeheten Nina. Nina was in werkelijkheid Małgorzata Słomczyńska née Crosby, met wie Cooper in Polen een relatie had gehad. Voortvarend als altijd liet Cooper er geen gras over groeien. Hij vroeg Matson om elk exemplaar van het boek dat ze maar kon vinden op te kopen. Ze slaagde erin om bijna de hele verschenen oplage van 5.000 exemplaren in haar bezit te krijgen. Cooper gaf Matson een exemplaar, en hield ook een exemplaar voor zichzelf. De rest van de oplage liet hij vernietigen. Matson stuurde Małgorzata daarna elke maand een geldbedrag namens Cooper, zijn hele leven lang. Deze financiële bijdrage was niet alleen voor haar bestemd, maar ook voor de zoon die uit hun relatie was geboren. Deze Maciej Słomczyński (Małgorzata trouwde later met Aleksander Słomczyński, vandaar de achternaam) zou later een van de vermaardste vertalers van Polen worden.

Cooper staat bekend als “the man who lived hundred lives”. Na zijn Europese belevenissen keerde hij terug naar de Verenigde Staten. Maar na een kortstondig baantje als journalist bij de New York Times, lonkte opnieuw het avontuur. Cooper reisde naar Borneo en Abyssinië, waar hij de latere keizer Haile Selassie ontmoette, leerde ondertussen om te gaan met een camera, en belandde uiteindelijk in Perzië, het huidige Iran. Daar maakte hij zijn eerste film, Grass (1925). Deze film over het nomadische leven in de woestijn is eigenlijk een van de eerste documentaires in de filmgeschiedenis. In de jaren dertig werd Cooper regisseur en filmproducent, onder meer van King Kong (1933). Cooper heeft zelf een aandeel in de beroemd geworden slotscène van de film. Als King Kong met zijn liefje bovenop het Empire State Building is geklauterd, wordt hij onder vuur genomen door vier Curtiss-vliegtuigen. Cooper is de boordschutter die, weliswaar in een close-up studioshot, het beslissende salvo afvuurt waardoor King Kong dodelijk getroffen naar beneden tuimelt.

“We should kill the son-of a-bitch ourselves”,

…zou Cooper tegen zijn co-regisseur Ernest B. Schoedsack (die de rol van piloot speelde) hebben gezegd.

Cooper produceerde ook een aantal films over de Eerste Wereldoorlog, waarvan Before Dawn (1933) de bekendste is. De film kwam vrijwel gelijktijdig uit met Howard Hughes’ Hell’s Angels, de eerste Hollywoodfilm die meer dan een miljoen dollar kostte. Beide films bevatten klassiek geworden vliegscènes met nog originele toestellen uit de Eerste Wereldoorlog waarin tientallen piloten in zogenaamde dog fights verwikkeld zijn.

Cooper richtte tussendoor nog Pan American Airways op en bracht het in de Tweede Wereldoorlog tot brigade-generaal bij de Amerikaanse luchtmacht. Hij overleed in 1973 op 82-jarige leeftijd. Het lot was Isaak Babel minder gunstig gezind. In 1939 werd hij op beschuldiging van spionage opgepakt door de NKVD, de geheime dienst van Stalin, en 27 januari 1940 geëxecuteerd.

×