De Russische schrijver Isaak Babel had in 1920 tijdens de Pools-Russische oorlog een opmerkelijke ontmoeting met een gevangen genomen Amerikaanse piloot in Poolse dienst. Beiden zouden een plek in de geschiedenis krijgen, alleen hebben ze dat nooit van elkaar geweten.
Isaak Babel trok in 1920 tijdens de Pools-Russische oorlog op met het cavalerieleger van de onstuimige bolsjewistische generaal Boedjonny. Babel deed dat op aanraden van de schrijver Maksim Gorkii die vond dat meer levenservaring goed zou zijn voor de ontwikkeling van zijn schrijverschap. Babel hield een dagboek bij van de vaak huiveringwekkende gebeurtenissen die hij meemaakte. Het dagboek vormde de basis voor zijn latere befaamde verhalenbundel De rode ruiterij.
“Een neergeschoten Amerikaanse piloot, blootsvoets maar elegant, nek als een pilaar, verblindend witte tanden, zijn uniform onder de olie en viezigheid”,
…schrijft Babel op 26 juli 1920 in zijn dagboek.
“Hij vraagt me bezorgd: heb ik misschien een misdaad begaan door tegen Sovjet-Rusland te vechten?”
In het dagboek noemt de neergeschoten piloot zich korporaal Frank R. Mosher, maar zijn ware identiteit was jarenlang onbekend. Nu weten we dat de man die Babel ondervroeg de legendarische Amerikaan Merian Caldwell Cooper was.
Piloot
Toen de nieuwgevormde Tweede Poolse Republiek begin 1919 de strijd om gebiedsuitbreiding aanging met de jonge Russische Sovjetrepubliek van de Bolsjewieken, meldde Cooper zich als overtuigd anti-communist aan bij de Poolse luchtmacht. Samen met een aantal Amerikaanse piloten uit zijn oude squadron, vormde hij het Kosciuszko Eskader dat vooral in Galicië actief was. Op de bewuste 26 juli 1920 werd het toestel van Merian Cooper neergehaald.
Joods
Frank R. Mosher heeft echt bestaan. In een jaarboek van de University of Southern California staat zijn naam met de vermelding “Class of 1920. Naval Aviation”. Maar de grote vraag is natuurlijk: waarom nam Cooper zijn naam aan? Er is wel eens beweerd dat Cooper de sympathie van de Bolsjewieken hoopte te winnen door zich uit te geven voor een Jood. Veel Bolsjevieken waren immers van Joodse komaf, was de gangbare overtuiging in het Westen. Als dat inderdaad de verklaring zou zijn geweest, dan zou Cooper Babel niet alleen met een ontnuchterend Westers beeld van de revolutie hebben geconfronteerd, maar ook met de pijnlijke werkelijkheid van zijn eigen Jood-zijn. Babel had zelf namelijk zijn Joodse identiteit min of meer afgezworen door onder een schuilnaam dienst te nemen, bevreesd als hij was voor het virulente antisemitisme in Boedjonny’s cavalerieleger, met name onder de Kozakken.
Harrison stuurt hem pakketten met voedsel en kleding. Als ze Mosher laat weten wie ze is, krijgt ze weer een briefje van hem met een onthullende mededeling.
“Mijn naam is niet Mosher. Toen ik gevangen werd genomen gaf ik die naam op omdat die toevallig op mijn ondergoed stond dat ik van het Amerikaanse Rode Kruis had gekregen.”
Hij schrijft vervolgens dat hij in werkelijkheid Merrian C. Cooper uit Jacksonville, Florida, is. Het blijkt dezelfde man te zijn met wie Harisson in 1920, net na het begin van de Pools-Russische oorlog, op een bal in hotel Bristol in Warschau heeft gedanst.
Cooper legt in het briefje uit dat hij Moshers identiteit heeft aangenomen uit lijfsbehoud. De bolsjevieken kenden zijn naam als kapitein van het Kosciusko Eskader, en hadden een prijs op zijn hoofd gezet. Als ze achter zijn ware identiteit zouden komen, zou het zeker met hem gedaan zijn. Dat Mosher de rang van korporaal had was een bijkomend voordeel. Cooper wist namelijk dat bij een eventuele uitwisseling van gevangenen gewone soldaten en lagere officieren het eerst in aanmerking zouden komen.
Cooper bracht uiteindelijk bijna negen maanden door in Russische gevangenschap. In april 1921, net nadat de Polen en de Russen de Vrede van Riga hadden getekend, ontsnapte hij met twee Engelse officieren uit een gevangenkamp bij Moskou en vluchtte naar Letland. Naar men zegt kwam hij daar aan zonder laarzen, want die had gebruikt om de grenswachten om te kopen. Cooper had een heldenstatus in Polen. Hij kreeg een monument en er werd een film over hem gemaakt. Maar de Russen waren hem niet vergeten en sloopten na de Tweede Wereldoorlog het monument en vernietigden alle kopieën van de film.
Autobiografie
Cooper staat bekend als “the man who lived hundred lives”. Na zijn Europese belevenissen keerde hij terug naar de Verenigde Staten. Maar na een kortstondig baantje als journalist bij de New York Times, lonkte opnieuw het avontuur. Cooper reisde naar Borneo en Abyssinië, waar hij de latere keizer Haile Selassie ontmoette, leerde ondertussen om te gaan met een camera, en belandde uiteindelijk in Perzië, het huidige Iran. Daar maakte hij zijn eerste film, Grass (1925). Deze film over het nomadische leven in de woestijn is eigenlijk een van de eerste documentaires in de filmgeschiedenis. In de jaren dertig werd Cooper regisseur en filmproducent, onder meer van King Kong (1933). Cooper heeft zelf een aandeel in de beroemd geworden slotscène van de film. Als King Kong met zijn liefje bovenop het Empire State Building is geklauterd, wordt hij onder vuur genomen door vier Curtiss-vliegtuigen. Cooper is de boordschutter die, weliswaar in een close-up studioshot, het beslissende salvo afvuurt waardoor King Kong dodelijk getroffen naar beneden tuimelt.
“We should kill the son-of a-bitch ourselves”,
…zou Cooper tegen zijn co-regisseur Ernest B. Schoedsack (die de rol van piloot speelde) hebben gezegd.
Cooper produceerde ook een aantal films over de Eerste Wereldoorlog, waarvan Before Dawn (1933) de bekendste is. De film kwam vrijwel gelijktijdig uit met Howard Hughes’ Hell’s Angels, de eerste Hollywoodfilm die meer dan een miljoen dollar kostte. Beide films bevatten klassiek geworden vliegscènes met nog originele toestellen uit de Eerste Wereldoorlog waarin tientallen piloten in zogenaamde dog fights verwikkeld zijn.
Cooper richtte tussendoor nog Pan American Airways op en bracht het in de Tweede Wereldoorlog tot brigade-generaal bij de Amerikaanse luchtmacht. Hij overleed in 1973 op 82-jarige leeftijd. Het lot was Isaak Babel minder gunstig gezind. In 1939 werd hij op beschuldiging van spionage opgepakt door de NKVD, de geheime dienst van Stalin, en 27 januari 1940 geëxecuteerd.