Het Drents Museum in Assen heeft er patent op: prachtige tentoonstellingen over oude culturen op basis van vooral archeologische vondsten. Zo vertoonde het brutaal-ambitieuze museum het terracottaleger uit China, Dode Zee rollen uit Israël, vondsten uit Georgië, Iran, Soedan (Zwarte Farao’s) en Guatemala (de Maya’s). In die rijke reeks past ook de huidige tentoonstelling: In de ban van de Ararat – schatten uit het oude Armenië.
Aan de hand van 160 voorwerpen, die zijn uitgeleend door het Armeense Geschiedenis Museum, toont het museum wat de (pre)historie tot aan de introductie van het christendom in de vierde eeuw te bieden heeft. Vrijwel alle voorwerpen, zo schrijft museumdirecteur Harry Tupan, zijn voor het eerst in Nederland te zien.
Ark
Een tentoonstelling dus om trots op te zijn, maar je moet er wel publiek mee trekken. Niet iedereen zal de Ararat of Armenië op de blinde kaart kunnen aanwijzen. Zo’n onderwerp verdient dus een ‘haakje’, waar publiek op aanslaat. Op de Brink nabij het museum blinkt daarom een kleine houten Ark. In het museum, net voor je de tentoonstellingszaal ingaat, attendeert een tweede Ark je op dit beroemde verhaal. Deze boot is conform het Bijbelverhaal volgestouwd met dieren die Noach in tweetallen verzamelde om na de rampspoed/vloed de schepping nog es dunnetjes over te doen.
Het verhaal over zondvloed, ontsnapping per Ark en zachte landing op de berg Ararat is óverbekend en nog in 2014 zo overtuigend verfilmd, dat jongeren de beroemdste bootvluchteling ooit Noah noemen. Deze krasse grijsaard, zeshonderd jaar oud tijdens de tewaterlating van zijn schuit, spaart met zijn boot de opvarenden voor de straffende hand van God. Als het hoge water na honderdvijftig dagen zakt, strandt de boot op de Ararat, aldus Bijbelboek Genesis. Die twee toppen pieken op 5165 en 3896 meter. Gods water liep dus tot op grote hoogte over de menselijke akkers. Dankzij Noach was een herstart mogelijk.
De tentoonstelling knoopt dus aan bij een overbekend verhaal uit een mythisch verleden dat een paar gletscherbreuken en klimaatrampen later ook zo maar onze toekomst kan worden. Ark en Ararat resoneren bij een groot publiek. De Drent Frank Westerman schreef er in 2007 terug een prachtig boek over. Een marketingtechnisch goed gevonden haakje dus, maar toch ook misleidend. Want de tentoonstelling gaat nauwelijks over deze oerramp en in feite ook niet over de Ararat. Het zondvloedverhaal kreeg immers pas betekenis toen het christendom kwam, zag en overwon. De tentoonstelling gaat vooral over de duizenden jaren die daar aan vooraf gingen. De subtitel Schatten uit het oude Armenië klopt gelukkig helemaal.
Lijden aan het verleden
En de Ararat? Dat gebergte ligt tegenwoordig in Turkije. De Armeniërs moesten in 1921 deze bergen aan hun buurland afstaan. Vanuit hun eigen hoofdstad zien ze beide toppen wel liggen maar ze kunnen er niet heen. Armeniërs of ‘Hay’ zoals ze zichzelf noemen, zijn dus ‘in de ban van de Ararat’ omdat hun ‘Hayastan’ ooit zo veel groter en machtiger was. De Ararat is ‘spiritueel vaderland’ en ‘nationaal symbool’. Meer nog lijden ze aan het trauma van de genocide tijdens de Eerste Wereldoorlog, gepleegd op last van de Ottomaanse regering. Andere optaters zijn nog heel vers. Het herstel van de eigen soevereiniteit in 1991 leidde tot strijd met buurland Azerbeidzjan. In 2020 leidde een oorlog opnieuw tot verlies van mensen en land. Wijnand van der Sanden, oud-conservator van het Asser museum en eindredacteur van de catalogus draait er gelukkig niet om heen, al gaat het boek gaat niet over deze conflicten.
Dieren
De tentoonstelling gaat dus nauwelijks over Ark of Ararat maar beide zijn wel noodzakelijke haakjes. De gave uitstalling toont zoals gezegd topvondsten uit de Armeense prehistorie tot aan ongeveer 300 na Christus. De vitrines staan gegroepeerd rondom grote afbeeldingen van de Ararat en enkele grote dierfiguren. Opvallend is dat veel van de getoonde kunst- en gebruiksvoorwerpen met dieren versierd zijn, al is niet altijd duidelijk waarom. Een van de toppers is een halssierraad van 62 cm met een ovalen agaat; in het snoer kralen van kornalijn en goud. Het is zo’n 4000 duizend jaar oud.
Enkele ruige stenen koppen imponeren. Kleitabletten berichten uit de Urartuperiode (9e tot 6e eeuw voor Christus). Een ervan meldt dat twee dienaren van ‘Tsipa’ gearresteerd zijn wegens spionage. Een andere tablet bevat een brief van de koning (nee, niet van Tonke Dragt) over uithuwelijking van een jonge vrouw die in het paleis werkt. Op een tufstenen stèle van na de jaartelling prijkt een man met varkenskop, vermoedelijk koning Trdat die voor straf, toen hij het christendom in eerste instantie niet omarmde, zo’n zwijnetronie kreeg. Na genezing bekeert hij zich en maakt van het christendom staatsgodsdienst.
Catalogus
In de begeleidende catalogus krijgt de tentoonstelling een toelichting. Een bronsplastiek van een edelhert met drie massieve ringen om de nek, ruim 3000 jaar geleden gemaakt, siert de titelpagina. Honderden afbeeldingen maken er een echt blader- en kijkboek van, zodat je het land een beetje leert kennen. Van der Sanden vergelijkt in zijn bijdragen vaak met de Nederlandse prehistorie en plaatst die zo – één van de doelstellingen van de ‘exotische’ tentoonstellingen in Assen – in een internationale context. De 5000 jaar oude Drentse hunebedden zijn dus niet zó verschrikkelijk oud.
In wat langere bijdragen gaan verschillende auteurs in op de diverse tijdperken. Wil Roebroeks doet dat voor de oude steentijd, Leendert P. Louwe Kooijmans voor de eerste boeren. Jammer genoeg, zegt de eerste, komen veel vondsten uit deze periode nog van ‘niet te dateren en contextarme oppervlaktevindplaatsen’, maar het potentieel is hoog, want in het nabije Georgië zijn al wel topvondsten gedaan. Kooijmans beschrijft de vroegste boerengemeenschappen vanaf rond 6000 voor Christus. Ze bouwden hoge woonheuvels, haast een soort wierden dus eigenlijk, al hield de zee zich – na de zondvloed – hier koest. Kooijmans maakt de vergelijking dan ook niet.
De Leidse archeoloog Bleda During introduceert de Kura-Arax cultuur uit de vroege Bronstijd (vanaf 3500 voor Chr.). Kenmerk is onder meer fraai gepolijst zwart aardewerk. Duizend jaar later worden doden in grote grafheuvels begraven, die soms verbonden zijn door processiewegen. In deze ‘koergans’ zijn veel pronkstukken gevonden, waaronder zilveren, cilindervormige bekers met jachtscenes en wilde dieren. In de late bronstijd overheersen kleinere kuil- of steenkisten. De necropool van Lchashen aan het Sevanmeer is de bekendste en kwam in de Sovjettijd tevoorschijn na een forse waterpeilverlaging. Onder de vondsten bevond zich een aantal houten (strijd)wagens met houtsnijwerk en bronzen kunstwerken. In deze periode bouwden de mensen forten op strategisch gelegen heuvels. Diederik Meijer en Jona Lendering nemen jongere periodes voor hun rekening.
Sint Servaas
Naast achtergrondartikelen zijn er anekdotische bijdragen, zoals over een in 2016 bij de Servaasbasiliek geplaatste Armeense kruissteen. Dat was een cadeau van de lokale Armeense gemeenschap. Servaas trok in de vierde eeuw naar Maastricht en nam uit het – volgens hem – verdoemde Tongeren alle kerkschatten mee. Zijn relikwieën trokken later honderdduizenden pelgrims. Van der Sanden vindt Servaas nogal ‘ongrijpbaar’ wat ‘het ergste doet vrezen voor diens Armeense herkomst’. Dezelfde auteur schrijft ook over de ‘oudste schoen van Eurazië’ en de Romeinse veldheer Gnaeus Domitius Corbulo, die een halve eeuw na Christus zowel in Romeins Nederland als in Armenië actief was.
De tentoonstelling is voor wie van archeologie houdt, van mooie, oude kunstvoorwerpen of voor wie het geplaagde Armenië een warm hart toedraagt, een bezoek meer dan waard. Tenslotte: ook Arkzoekers kunnen hun hart ophalen, want het land leende ook een stukje Ark uit. Dat houtfragment kreeg Jacob van Nisibis, heremiet/bisschop uit de vierde eeuw, van een engel toen het hem niet lukte de top van de berg te bereiken. Een troosthoutje, van de Ark, in een prachtige schrijn.