Friezen waren eeuwenlang een spil in de Europese handel

8 minuten leestijd
Friesland in de Romeinse tijd, deel van een bijkaartje van ‘Frisia Occidentalis’ van Abraham Ortelius (1579).
Friesland in de Romeinse tijd, deel van een bijkaartje van ‘Frisia Occidentalis’ van Abraham Ortelius (1579).

Het Friese handelsnetwerk overspande in verschillende fasen vanaf de zesde eeuw bijna een millennium. Een moeilijkheid is echter dat Friesland en Friezen zowel geografisch als etnografisch geen eenduidige begrippen zijn. Het gebied dat als Frisia werd aangeduid, was bijvoorbeeld aan grote verandering onderhevig. Het strekte zich rond 700 nog uit van de Wezer tot het Zwin, dus langs het hele Nederlandse kustgebied vanaf Oost-Friesland en inclusief delen van het achterliggende rivierenland. Die geografische reikwijdte kromp sterk in. Vanaf de twaalfde eeuw werden de West-Friezen geleidelijk ‘Hollanders’, in tegenstelling tot de Friezen aan de oostkant van het Vlie.

Ontvolking

De middeleeuwse Friezen stammen waarschijnlijk af van landverhuizers in de vijfde en zesde eeuw, niet van de Frisii die Tacitus beschreef. De nieuwe bewoners waren vermoedelijk Angelen, Saksen en mogelijk ook Juten uit Jutland en Noord-Duitsland. Een voorafgaande ontvolking van de Friese gebieden was al begonnen in de latere derde eeuw, mede als gevolg van het opdringen van de zee, waardoor landbouw en veeteelt steeds moeilijker werden.

Deze ‘oude’ Friezen vertrokken naar gebieden ten zuiden van de limes, of staken de Noordzee over. Noord-Nederland was tussen de vierde en zevende eeuw voor een groot deel onbewoond, zo blijkt uit archeologische gegevens.

Pot van Fries terpenaardewerk
Pot van Fries terpenaardewerk (ca. 250 v.Chr.-100 n.Chr.). Coll. RMO, Leiden.

Friese schepen

Toch kwam vanaf de latere zesde eeuw de langeafstandshandel weer op gang. De ‘nieuwe’ Friezen speelden hierin een sleutelrol. De waterrijkdom van hun woongebied bevorderde de ontwikkeling van scheepvaart en scheepsbouw. Friese platbodems met scherp oplopende voor- en achterstevens, verwant aan de latere Scandinavische langschepen en knarrs, waren goed manoeuvreerbaar. Ze konden overal aanlanden en zo nodig tot ver in het achterland komen. Ze voeren op Jutland door gebruik te maken van de relatief veilige lagunes in het waddengebied.

Model van een knarr.
Model van een knarr. Museum Birka Vikingastaden, Björkö. Foto H.M.D. Dekker.
Zeilvaart werd in zuidelijk aangrenzende gebieden al toegepast in de eerste eeuw voor het begin van onze jaartelling. De noordelijke Galliërs tegen wie Caesar omstreeks 57 v.Chr streed, beschikten volgens zijn Commentarii de Bello Gallico over schepen met lederen zeilen. Ook het in 1899 gevonden ‘schip van Brugge’, daterend tussen ongeveer 80-180, voerde één rechthoekig zeil. Dit gold eveneens voor Nederlandse, inheems-Romeinse rivierschepen zoals de kort na 205 gebouwde ‘Zwammerdam 2’. Ook de zesde-eeuwse Friezen zullen de zeilvaart hebben beheerst. Sommige auteurs menen zelfs dat de tuigage van de langschepen van de latere Vikingen door de Friezen naar Scandinavië is gebracht.

Noordzeecultuur

In de zesde eeuw ontplooide zich aan beide zijden van de Noordzee een ‘Noordzeecultuur’, waarmee ook de Scandinavische netwerken en de westelijke Baltische streken verknoopt raakten en waarin de Friezen een grote rol vervulden. Dankzij de migraties heersten aan beide zijden van de Noordzee aanzienlijke culturele overeenkomsten. Men kon elkaar in het hele gebied redelijk verstaan. Tussen de elites aan beide kanten van de Noordzee ontstond een web van relaties, berustend op verwantschap, huwelijk en handel. Nu en dan vonden ook gewelddadige raids plaats.

De Noordzeecultuur functioneerde dankzij de aanwezigheid van handels- en stapelplaatsen (emporia) en havens (porti), waar agrarische en ambachtelijke producten werden verhandeld, maar ook andere zaken, inclusief slaven. Met de migratiebewegingen van Angelen, Saksen en Juten waren ook Friezen over de Noordzee naar Brittannië getrokken.

Belangrijke knooppunten waren Dorestad, Walacria of Walichrum (bij Domburg), Witla aan de monding van de Maas en Quentovic in Noord-Frankrijk. Verder Eoforwic (York), Lundenwic (Londen), Hamwih (Southampton), Haithabu (Hedeby) in Sleeswijk-Holstein en Birka in Zweden (omgeving Stockholm). Het nog altijd bestaande, hoewel naar de overkant van de rivier verplaatste Ribe in Denemarken, ‘de oudste stad van Scandinavië’, is in 710 gesticht als marktplaats waar Scandinaviërs en Friezen elkaar troffen. Ook functioneerde nog de oude landweg van de Noordzee naar de Rijn; deze liep van Quentovic over Atrecht, Kamerijk, Tongeren, Maastricht en Aken naar Keulen.

Gereconstrueerde huizen van Haithabu. Wikinger Museum Haithabu, Busdorf.
Gereconstrueerde huizen van Haithabu. Wikinger Museum Haithabu, Busdorf. (CC BY-SA 2.5 – wiki)

Een vroege Friese koopman wordt genoemd voor het jaar 678, in de kroniek van de Engelse monnik en geschiedschrijver Beda Venerabilis. Hij beschrijft hoe een krijgsgevangene in Londen aan een Friese koopman (als slaaf) werd verkocht. Van enige tijd later dateert een gebeurtenis in York, waar de zoon van een Engelse hertog door een Friese koopman was gedood. York telde een permanente kolonie van Friese handelaren. De Friezen, inclusief de bekende Friese missionaris Liudger, vertrokken na de moord echter met gezwinde spoed uit York, uit angst voor represailles door de machtige familie van het slachtoffer.

Het Friese handelsnetwerk in de zevende-negende eeuw.
Het Friese handelsnetwerk in de zevende-negende eeuw.

Sceatta’s

Friezen hadden eveneens een permanente vestiging in Birka. In het Duitse Rijngebied streken ze neer in Duisburg, Keulen, Mainz en Worms. Ook in Xanten waren in de negende eeuw veel Friezen gevestigd. Net als in de latere Hanzenetwerken ging in het Friese handelsnetwerk een uitgebreid arsenaal aan producten rond: aardewerk, maal- en slijpstenen, sarcofagen, graan, hout, wijn, bont, barnsteen, andere luxegoederen en slaven.

Het Friese laken, al of niet door de Friezen zelf vervaardigd of alleen verhandeld, was eveneens gewild. Keizer Karel de Grote zou dit zelfs hebben geschonken aan kalief Haroen al-Rasjid in Bagdad, van wie hij op zijn beurt in 802 onder meer de beroemde olifant Abul Abbaz ten geschenke kreeg. De Frankische zwaarden werden eveneens alom gewaardeerd en afgenomen, en zouden spoedig de Vikingen dienen bij het over de kling jagen van de Franken zelf. De omvang van de Friese handel wordt eveneens weerspiegeld in de grote hoeveelheden teruggevonden kleine zilveren munten, zogeheten sceatta’s uit Friese ateliers, die na 700 zijn geïntroduceerd.

Maquette van handelsplaats Birka (frg).
Maquette van handelsplaats Birka (frg). Museum Birka Vikingastaden, Björkö. Foto H.M.D. Dekker.

De zuidelijke Noordzee heette ook wel Oceanus Fresonicus, de Friese oceaan. Net als later bij de Lombarden, Italiaanse geldhandelaars, ging de etnische aanduiding Friezen allengs ook een beroep aanduiden: dat van internationaal opererende kooplieden, die nog maar vaag werden geassocieerd met een herkomstgebied.

Karolingische rijk

Friese sceatta
Friese sceatta, 695-740, mogelijk geslagen in Walichrum (Domburg).
Dorestad was al vroeg een twistappel tussen Friezen en Franken. De Frankische hofmeier Pippijn II verdreef de Friese koning Radbod uit dit gebied, genaamd Frisia citerior, met de Slag bij Dorestad tussen 689 en 695. Radbod heroverde het gebied in 714, maar overleed ongeveer vijf jaar later. Na zijn dood kwam Friesland stap voor stap in Frankische handen, met als sluitstuk het gebied van Lauwers tot Wezer (785). Het gebied ten westen daarvan was in 734 al ingelijfd door Karel Martel. Opname in het spoedig tot enorme proporties uitdijende Karolingische rijk betekende een nog grotere reikwijdte van de Friese handel, getuige bijvoorbeeld de verspreiding van de sceatta’s.

Vikingperiode

Tweehonderd schepen vol Denen verschenen in 810 voor de Friese kust, het traditionele begin van de Vikingperiode in de geschiedenis van de Lage Landen. Een aanleiding voor de Deense aanval was de bouw van een Frankische vesting benoorden de Elbe. De Friezen werden in drie veldslagen verslagen en gedwongen tot het betalen van een schatting in zilver. Vanaf ongeveer 830 hadden de Denen langere tijd de macht in de Friese landen. Friezen waren zeker niet uitsluitend passieve slachtoffers van de noordse agressie, ze hebben zelf ook volop deelgenomen aan Vikingcampagnes, zoals die van het Grote Heidense Leger vanaf 865. Een van de leiders daarvan, de beruchte Ubbo Ragnarsson (Ubbe, Ubba, Hubba), komt in bronnen zelfs voor als dux of rex Fresonum, koning van de Friezen.

Ook in de strijd tegen de Vikingen waren Friezen actief. In 884 versloegen ze bij Norden in Oost-Friesland onder leiding van bisschop Rembertus (Rimbert) van Hamburg-Bremen een Deens leger. De Vikingleider Siegfried, een oude strijdmakker van Godfried de Zeekoning, landde enkele jaren later eveneens in Frisia, waar hij in 887 door de Friezen werd gedood.

Pommelkap, koperlegering met sporen van verguldsel. Witmarsum, 900-1000
Pommelkap, koperlegering met sporen van verguldsel. Witmarsum, 900-1000 – Fries Museum, foto door Allison James

Koopmansgilden

Het Friese handelsnetwerk overleefde in gewijzigde vorm ook de Vikingperiode. Het oude overwicht verdween weliswaar, maar ‘Friezen’ doken nog steeds in de bronnen op. In de elfde eeuw bijvoorbeeld op het Oostzee-eiland Bornholm en op runenstenen in Sigtuna, ten noorden van Stockholm. Hier waren Fries-Zweedse koopmansgilden of kildar actief. Twee van vier op runenstenen genoemde gilden zijn opgericht door individuele Friezen, die de stenen van runen lieten voorzien ter nagedachtenis aan hun gildegenoten Thórkell en Albod.

Friese en Angelsaksische kooplui hadden in de elfde eeuw in Sigtuna hun eigen kerken, waar ze ook hun gildebijeenkomsten hielden. In het bij de verkwijning van Dorestad opkomende Tiel wordt ook gewezen op aanwezigheid van Fries-Scandinavische kooplui: ruwe lieden, aan geen enkele tucht gewend. Aldus benedictijn en kroniekschrijver Alpertus van Metz aan het begin van de elfde eeuw.

Friese steden en de Hanze

Friese steden draaiden enkele eeuwen later ook weer mee in het netwerk van de Duitse Hanze; min of meer vaste contacten met de Hanzesteden dateren van na 1250. Een vergelijking tussen de oude Noordzeecultuur en dit veel latere netwerk is mogelijk door zowel de lang doorwerkende rol van de Friezen als door het feit dat taalverwantschap opnieuw een grote rol speelde. Gedurende de bloei van de Duitse Hanze kon je van Holland en Vlaanderen in het westen tot Reval (Tallinn) in het oosten terecht met het Middelnederduits, zij het soms met moeite omdat de varianten van deze lingua franca van de Hanzehandel uiteraard flink uiteenliepen.

De Hanze - De belangrijkste Hanzesteden en –routes (CC BY-SA 3.0 - Doc Brown - wiki)
Overzichtskaart van het in 1356 officieel opgerichte Hanzeverbond, dat ongeveer tweehonderd steden omvatte. (CC BY-SA 3.0 – Doc Brown – wiki)

Een belangrijke schakel in de continuïteit was Frieslands oudste stad Stavoren. Deze had al voor de ‘voltooiing’ van de Zuiderzee, in de late dertiende eeuw, toegang tot de zee via het Vlie. Dit vormde de scheiding tussen het destijds veel grotere Vlieland en West-Friesland, maar liep door tot de omgeving van Stavoren. Het belang van Stavoren bleek later ook uit een privilege bij de Sonttol, waar de schippers uit deze stad voorrang genoten.

De tijdwinst die dit opleverde en de goede contacten in Scandinavië en het Baltische gebied waren belangrijke factoren in de handelsbetrekkingen met Holland, via de haven van het opkomende Amsterdam. Holland was afhankelijk geworden van de graanimport uit het Oostzeegebied en Stavoren profiteerde daarvan.

‘Het vrouwtje van Stavoren’ aan de haven van Stavoren; beeld van Pier Arjen de Groot, 1969.
‘Het vrouwtje van Stavoren’ aan de haven van Stavoren; beeld van Pier Arjen de Groot, 1969. (CC BY-SA 3.0 – Emperoredwin – wiki)
Na de doorbraak en verruiming van de Zuiderzee knoopten ook andere Friese steden zoals Workum, Harlingen en later Hindeloopen connecties aan met het Baltische gebied en Scandinavië, waarmee een soort herleving van de vroegmiddeleeuwse Friese ‘internationale’ handel ontstond. Ook met Vlaanderen, Frankrijk en Engeland herleefden de contacten.

De Friezen verscheepten door het Vlie onder meer hout, pek, teer, houtskool, haring, huiden en vee. Door oorlogen met Holland vanaf de veertiende eeuw en de twisten tussen de Schieringers en Vetkopers, met als dieptepunt de Grote Friese Oorlog (1413-1422), ging de Friese Hanzehandel vrijwel teloor. De bekendste sage over deze ontwikkeling is Het vrouwtje van Stavoren, een verhaal dat pas in de negentiende eeuw zijn definitieve vorm kreeg en waarin de ondergang van Stavoren wordt toegeschreven aan hoogmoed en, geheel in Hanzesfeer, aan een lading graan uit Danzig. Toch bleef juist Stavoren tot in de Gouden Eeuw op Europese schaal actief in de maritieme handel.

Literatuur

– John Hines & Nelleke IJssennagger (eds.), Frisians and their North Sea Neighbours from the Fifth Century to the Viking Age (Woodbridge 2017).
– Jan J.B. Kuipers, De Hanze. Kooplui, koningen, steden en staten (Zutphen 2019).
– Jan J.B. Kuipers, Vikingen. IJzeren eeuwen om de Noordzee (Zutphen 2020).
– Luit van der Tuuk, De Friezen. De vroegste geschiedenis van het Nederlandse kustgebied (Utrecht 2013).
– Annemarieke Willemsen, Dorestad, een wereldstad in de middeleeuwen (Zutphen 2009).
– Annemarieke Willemsen, Gouden Middeleeuwen, Nederland in de Merovingische wereld, 400-700 na Chr. (Zutphen 2014).

Jan J.B. Kuipers (1953) publiceerde meer dan 80 boeken over veelal historische onderwerpen. Hij won verschillende prijzen en was stadsdichter van Middelburg. Bij Walburg Pers verschenen o.m. boeken over de Beeldenstorm, de VOC, de Franse tijd, de Hanze en tegenculturen in de twintigste eeuw.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×