De geschiedenis van Antwerpen in vogelvlucht. De stad aan de Schelde waarvan de inwoners ook wel sinjoren genoemd worden.
Noormannen aan de werf
De Schelde was in de elfde eeuw net zoals nu een getijdenrivier. Met die nuance dat de verschillen tussen hoog- en laagtij in die periode veel minder groot waren. Is het verschil tussen beide tegenwoordig meer dan 5 meter, 1000 jaar geleden was dat amper 1 meter. De hoofdreden voor de veel minder aanwezige getijden in de elfde eeuw was, dat de Schelde niet rechtstreeks verbonden was met de Noordzee. Enkele kleinere waterwegen zorgden tussen de negende en de twaalfde eeuw voor de watertoevoer van de Schelde. Een van de bekendste riviertjes in de toenmalige delta was de Honte, ter hoogte van het huidige Perkpolder.
Aangezien de riviertjes in de Schelde-delta ondiep waren, konden enkel schepen met weinig diepgang verder inlands varen. Voor de Noormannen, die zich met hun zeer wendbare schepen op zowat alle wateren konden redden, was het bevaren van deze rivieren een koud kunstje. In 836 na Christus bereikten ze op die manier het toenmalige Antwerpen, dat ze meteen verwoestten.
De Noormannen bouwden, op een stuk grond dat uitsprong in de Schelde en dat met de rechttrekking van de Scheldekaaien na 1875 verdween, een nieuwe nederzetting. Deze werd naar goede Noormannengewoonte cirkelvormig geconcipieerd en in vier gesneden door de (niet meer bestaande) Mattestraat en de Zakstraat. Rondom Antwerpen werd een verdedigingsgracht gegraven, de latere Burchtgracht (waar een stukje van bewaard is gebleven en waarvan de straatnaam verwijst naar haar vroegere functie).
Een stenen burcht en stadsrechten
Tijdens de regeerperiode van keizer Otto I (912-973) werd een verdrag gesloten met de Noormannen. De houten omwalling rondom het tiende-eeuwse Antwerpen werd vervangen door een stenen omwalling. Otto had zo zijn redenen voor deze beslissing. Als keizer van het Duitse rijk was het zijn taak om de westelijke grens, de Schelde dus, te versterken. Aan de andere kant van de Schelde lag immers het aan macht winnende graafschap Vlaanderen, het noordelijk deel van het West-Frankische rijk (ook Neustrië genoemd). Met als doel de rijksgrens te versterken creëerde Otto markgraafschappen, militaire grensgebieden met elk een versterkte burcht. Naast Antwerpen werden ook Ename en Valenciennes in grensmarken veranderd.
In 1221 verkreeg Antwerpen stadsrechten. Het was de Brabantse hertog, Hendrik I (1165-1235), die persoonlijk naar Antwerpen afzakte om de stadsrechten te overhandigen. Dat de hertog van Brabant deze plechtigheid waarnam kwam omdat het Antwerpse markgraafschap in 1106 deel was gaan uitmaken van het hertogdom Brabant.
De restanten van de middeleeuwse burcht zijn in de negentiende eeuw verdwenen. Wat overbleef was een stuk van de omwalling die dienst deed als gevangenis. Tegenwoordig ligt dit stuk, het Steen genaamd, ietwat afgezonderd op de Scheldekaai. Het lijkt alsof het Steen een op zichzelf staand kasteel was, maar dat is slechts schijn. De neogotische afwerking werd in de jaren 1890 aangebracht, puur om het gebouw wat te verfraaien.
Stormvloeden en het ontstaan van de Westerschelde
Vanaf de dertiende eeuw zorgden zware stormvloeden ervoor dat de Schelde-delta in een estuarium werd getransformeerd. Een eerste periode van stormvloeden, tussen 1288 tot 1304, speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Hontemond. Honderd jaar later volgde een tweede periode van stormvloeden (tussen 1375 en 1404) en deze zorgde ervoor dat het belang van de noordelijker gelegen Oosterschelde daalde, ten faveure van de zuidelijker gelegen Honte. Geleidelijk aan begon men de Oosterschelde als oude Schelde aan te duiden. De Honte werd vanaf de zestiende-zeventiende eeuw als Westerschelde aangeduid.
Intussen ging het bergaf met de andere grote havenstad in Vlaanderen: Brugge. De verzanding van het Zwin vond plaats in dezelfde periode waarin de Westerschelde vorm kreeg. De in Brugge gevestigde handelshuizen (Venetianen, Genuezen, Portugezen, enzovoort) zagen in dat de toestand steeds hopelozer werd. Daar kwam nog bij dat keizer Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) de Bruggelingen zwaar strafte voor hun aandeel in de opstand tegen zijn bewind (1483-1492). Brugge moest onder meer haar stadsmuren afbreken en een groot deel van de bevolking zocht zijn heil elders, waaronder in Gent en Antwerpen. Toen in 1501 de Portugezen hun stapelmarkt voor specerijen in Antwerpen vestigden, was het lot van Brugge helemaal bezegeld. De bloeiperiode van het Venetië van het Noorden kwam ten einde en Antwerpen begon aan haar Gouden Eeuw.
Kogge’s, galeien en kraken
In Antwerpen was het ontstaan van de Westerschelde tegen de zestiende eeuw een feit. De getijdenwerking werd aanzienlijk groter en dus ook de mogelijkheid om met grotere schepen verder landinwaarts te varen. Voor Antwerpen vormde deze rechtstreekse verbinding met de Noordzee een Godsgeschenk. In combinatie met de zwanenzang van Brugge zorgde de rechtstreekse route naar de zee via de Schelde voor een toestroom van mensen, schepen en andere zaken.
Al in de loop van de dertiende en veertiende eeuw had Antwerpen als havenstad aan belang gewonnen. Met koggeschepen (platbodems met beperkte diepgang) voeren zeelui vanuit de Brabantse havenstad naar onder meer de Hanzesteden aan de Oostzee. Hoewel zelf nooit tot de Hanzeliga toegetreden, slaagde Antwerpen er op die manier in een graantje mee te pikken van de internationale handel die dit verbond met zich meebracht (in 2000 werd tijdens werken aan het Deurganckdok bij Doel een veertiende-eeuwse kogge blootgelegd).
Maar ook Mediterrane boottypes slaagden er in diezelfde periode in Antwerpen te bereiken. In de jaren twintig van de veertiende eeuw meerden de eerste Venetiaanse galeien aan langs de Antwerpse Scheldekade. Hoewel Brugge toen nog steeds de hoofdbestemming was van de Venetianen, werd de basis voor de Italiaans-Antwerpse handelscontacten uit de zestiende eeuw twee eeuwen eerder gelegd. Net zoals de kogge had ook de galei een geringe diepgang, wat maakt dat de nog steeds vrij ondiepe Schelde van de Late Middeleeuwen voor dit type schepen bevaarbaar was. Toen de Westerschelde tegen 1500 een feit was konden ook zwaardere scheepstypes, zoals de kraak, tot Antwerpen varen. Kraken werden gebruikt om op open zee te varen (Columbus’ schip, de Santa Maria, was een karveel, een voorloper van de kraak).
Het spreekt voor zich dat dit gegeven van onbetaalbare waarde was voor de groei van Antwerpen. Beetje bij beetje breidde de stad uit. Een evolutie die op Antwerpse stadskaarten vrij nauwkeurig te volgen valt. De stadsgrenzen werden gemarkeerd door natuurlijke en uitgegraven kanaaltjes, vlieten of ruien genaamd. Van deze “openbare riolen” rest nu niks meer. Een deel werd in de negentiende eeuw overwelfd, terwijl een ander deel gedempt werd. De redenen hiervoor vormden de uitbraken van de cholera, die vooral havensteden trof. De cholerabacil gedijt bovendien in vuil en stilstaand water.
Enkel de naamgeving herinnert nog aan het belang dat het Scheldewater ook voor de bewoners die verder van de kaai af woonden speelde. De Burchtgracht werd al vernoemd, maar ook de namen Sint-Jansvliet, Sint-Pietersvliet, Suikerrui, Brouwersvliet en zo meer, klinken als echo’s van een niet zo heel ver verleden.
En net zoals dat in sommige delen van Nederland nog het geval was, bestonden ook in het oude Antwerpen legenden die tot doel hadden om mensen (en vooral kinderen) te verhinderen in een van de Antwerpse binnenwateren te vallen. Waar het Nekkermenneke in het Zuiden van Nederland kinderen van de waterputten moest weghouden, moest Lange Wapper in Antwerpen onder meer dienen om ze bij de vlieten vandaan te houden. Lange Wapper, die van gedaante kon veranderen, huisde nabij het water. Reden te meer om die plaatsen te mijden.
De sinjoor en de Spanjaard
Antwerpen groeide in de zestiende eeuw uit tot een internationale metropool. De boekdrukkunst floreerde onder invloed van de uit Tours afkomstige Christoffel Plantijn (1520-1589), de cartografie kreeg een enorme boost (onder meer Abraham Ortelius’ samenvoeging van kaarten, door Gerard Mercator korte tijd later ‘Atlas’ genoemd, was een belangwekkend feit); Antwerpen kreeg een van de meest moderne stadswallen uit die tijd (de architect was een Italiaan, Donato de Boni), een nieuw stadhuis (1565), een door dezelfde architect ontworpen Ooster- of Hanzehuis (waar nu het MAS ligt), een beurs (1531) en tal van andere gebouwen.
Woorden zoals sinjoor (een ‘echte’ Antwerpenaar) en pagadder (een klein iemand) herinneren ons vandaag de dag nog aan de talrijke Portugezen, Italianen, Spanjaarden en andere vreemdelingen die in de Scheldestad resideerden. Sinjoor is een verbastering van het Spaanse señor en werd door onder meer de Spanjaarden gebruikt om de Antwerpse hoge heren aan te spreken. Pagadder is dan weer een verbastering van het Spaanse pagador. De pagadores waren Spanjaarden die te klein waren om dienst te nemen in het leger. Dientengevolge maakten ze zich nuttig door de soldij aan de soldaten uit te betalen (pagare). En wie kent het sappig Antwerps poppentheater niet, ook bekend als het poesjenellentheater? De uit de Italiaanse commedia dell’arte afkomstige pop Pulcinella fungeerde in de zestiende-eeuwse Antwerpen als schelmenfiguur en mascotte van het verzet tegen de Spanjaarden.
Want ook dat was een gevolg van het kosmopolitische karakter van Antwerpen in die tijd. Religieuze hervormingsbewegingen, met name het protestantisme en het calvinisme, kregen voet aan de grond in de Scheldestad. En dat konden katholieke koningen zoals Karel V en vooral diens zoon Filips II van het Spaans-Habsburgse huis absoluut niet waarderen. De gevreesde Spaanse inquisitie trad dan ook meedogenloos op, vooral na de Beeldenstorm van 1566. De Tachtigjarige Oorlog brak uit en na Brugge begon nu ook voor Antwerpen de zwanenzang. Filips stuurde de ijzeren hertog van Alva naar de Scheldestad, met de bedoeling orde op zaken te stellen. Alva liet stante pede een kasteel bouwen ten zuiden van de stad, de zogenaamde Spaanse Citadel of Zuiderkasteel (gebouwd tussen 1567 en 1572).
In 1585 viel het doek definitief. De hertog van Parma, Alexander Farnese (1545-1592), slaagde erin Antwerpen weer te veroveren voor de Spanjaarden. Van de 100.000 inwoners die Antwerpen medio zestiende eeuw telde, was enkele jaren later minder dan de helft over. Met tienduizenden trokken de veelal geschoolde Antwerpenaren naar elders. Een groot deel strandde in Amsterdam en legde daar het fundament van een nieuwe Gouden Eeuw, zij het ditmaal die van de Nederlandse Republiek.
Tussen 1585 en 1863 bleef de Schelde “gesloten”. In 1648, bij de Vrede van Münster die het einde van de Tachtigjarige Oorlog inluidde, werden de puntjes wat dit betreft nog eens op de i gezet. Grote vrachtschepen mochten niet passeren en alle andere schepen moesten ter hoogte van de Westerschelde tol betalen aan de Nederlanders. Pas met het afkopen van de Scheldetol (1863) door de Belgische regering werd de Schelde weer bevaarbaar voor vrachtverkeer. Op dat moment bestond dat vrachtverkeer niet meer uit kogge’s, galeien of kraken, maar wel uit grote zeil- en stoomschepen.
De Antwerpse kaai was hierop niet voorzien. Met haar in de Schelde uitstulpende stukken land bood de kaai geen ‘parkeerplaats’ voor de nu veel langere schepen. Een rechttrekking van de kaai drong zich op. Hier moet bij vermeld worden dat Napoleon Bonaparte enkele decennia eerder al een gedeeltelijke rechttrekking van de Scheldekaaien had laten uitvoeren. Onder zijn bewind werd de Schelde ook effectief – zij het tijdelijk – vrijgemaakt. Wat Napoleon eveneens bewerkstelligde was het leggen van de basis van de latere dokkenhaven die Antwerpen nu nog steeds is. Naast het Hanzehuis liet hij twee dokken, Grand Bassin en Petit Bassin (nu: Willemdok en Bonapartedok) genaamd, uitgraven. Napoleons bedoeling was om van Antwerpen – dat hij ‘een pistool gericht op Engeland’ noemde – een militaire basis te maken. Naast de aanleg van scheepswerven in het zuiden van de stad – waar Napoleon oorlogsschepen liet maken en waar de vader van Hendrik Conscience (1812-1883) werkte als timmerman – zette Napoleon in het noorden van de stad dus dokken neer als ‘parkeerruimte’ voor de op de zuidelijke werf afgewerkte schepen.
De dood van het historische Antwerpen
Er is veel water naar zee gestroomd vooraleer de knoop werd doorgehakt, maar vanaf 1875 begon de afbraak van wat steeds het kloppende hart van de metropool was geweest. De Werf, dat eeuwenoude trefpunt van de Antwerpenaar uit het verleden, die legendarische strook aangespoeld land waar 1000 jaar daarvoor de Noormannen hun kamp hadden opgeslagen, verdween. Ook de stadswallen verdwenen, om plaats te maken voor grote boulevards (nu: Frankrijklei, Italiëlei, Amerikalei).
Het Zuiderkasteel werd in de jaren zeventig van de negentiende eeuw afgebroken en op dezelfde locatie verrees een compleet nieuwe wijk: het Zuid, met als een van de meest markante gebouwen het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (1885). Ter compensatie van het afnemen van de Scheldekaai, kregen de Antwerpenaren aan het eind van de jaren tachtig van de negentiende eeuw een Noorder- en Zuiderterras (1885). Omdat een ijzeren hek de toegang tot de kaai versperde en de daken van de op de kaai gebouwde magazijnen het zicht op de Antwerpse levensader teniet deed, konden de sinjoren via trappen naar beide terrassen wandelen. Op die manier zagen ze ‘hun’ Schelde nog eens.
De tijd haalde de feiten in. Met de komst van alsmaar grotere en zwaardere schepen ontstond de behoefte aan nieuwe, diepere aanmeerplekken. De Scheldekaai raakte al gauw gedateerd en waar de Antwerpse haven zich aanvankelijk zowel naar het noorden als naar het zuiden uitbreidde, sloeg de balans uiteindelijk toch in het voordeel van het noorden door. De dokken in het Zuiden van de stad werden gedempt (nu: ‘gedempte Zuiderdokken’/1969) en in het noorden kwamen er steeds nieuwe dokken bij. Omdat de grens met Nederland de doorgang wat blokkeert, is men niet zo lang geleden ook op de linker-Scheldeoever begonnen met het graven van dokken. Het eerder in dit artikel genoemde Deurganckdok is daar het levende bewijs van.
Boek: Antwerpen – Biografie van een stad
Lees ook: De Spaanse Furie in Antwerpen (4-7 november 1576)