Vanaf het midden van de negende eeuw verplaatsten bewoners van het noordelijke Cantabrisch gebergte zich zuidwaarts op zoek naar landbouwgebieden. Daarbij werd in de loop van twee eeuwen veel terrein veroverd op de Moren. In dat gebied ontwikkelden zich tal van mini-graafschappen die verenigd werden in het graafschap Castilië. Dit graafschap groeide uit tot het gelijknamige koninkrijk dat met het koninkrijk Aragón de hoofdrol speelde in de ontwikkeling van het moderne Spanje.
Situering
Romanisering
Toen de Romeinen rond het midden van de tweede eeuw voor Christus aan de verovering van het noordwesten van het Iberisch schiereiland begonnen, troffen zij een aantal Iberische stammen aan die zich in diverse stadia van ontwikkeling bevonden. Langs de noordkust leefden er van oost naar west: Basken, Vardulen, Caristen en Autrigonen, stammen die gewend waren te leven onder een vorm van schatplicht aan lokale heersers en die zich relatief gemakkelijk konden schikken onder het Romeinse bestuurssysteem. Dat lag anders bij de Cantabriërs en ten westen van hen wonende Asturianen, die geen enkele vorm van gezag kenden en zich hevig verzetten tegen de Romeinen.
Het duurde van 150 tot 30 voor Christus voordat de Romeinen behalve de hierboven genoemde stammen ook de ten zuidoosten van het Cantabrisch gebergte levende Turgonen en Vacceos hadden onderworpen, waarmee zij de Asturianen en Cantabriërs beroofden van hun handelsmarkten. Dit leidde tot strooptochten van de bergbewoners op zoek naar voedsel en zelfs pogingen om rijke gebieden in handen te krijgen.
Vanaf de Cantabrische oorlogen tot aan het eind van de eerste eeuw begon de Romeinse cultuur veld te winnen in het door hen veroverde gebied, zij het niet overal in gelijke mate. In het oosten en midden van de meseta integreerde de lokale bevolking goed in de nieuwe cultuur, maar in de kustgebieden was daarvan veel minder sprake, terwijl de bergbewoners gewoon hun aloude gebruiken in ere hielden. Laatstgenoemden waren dus nauwelijks geromaniseerd toen aan het begin van de vijfde eeuw het Romeinse rijk zijn greep op het Iberisch schiereiland begon te verliezen en de Sueven en Vandalen binnenvielen. De Sueven namen bezit van de in het noordwesten gelegen Romeinse provincie Gallaecia (Galicië) terwijl de Vandalen jarenlang huis hielden in het centrale en zuidelijk deel van Spanje.
Visigotische periode
De Visigoten verdreven rond het midden van de vijfde eeuw de Vandalen en rukten daarna in noordwestelijke richting op om tegen het eind van die eeuw de Sueven te verdringen. Dat betekent dat het gebied bewoond door de Cantabriërs, bijna een eeuw lang grote onafhankelijkheid had gekend en een eigen ontwikkeling doormaakte. De bewoners in het noorden leefden van jacht, houtverwerking en schapenteelt, terwijl op de zuidflank van het bergmassief landbouw en veeteelt werd bedreven. Deze bevolkingsgroepen werden in de loop van de zesde en zevende eeuw overmeesterd door de Visigoten die een centraal bestuur voor het hele schiereiland handhaafden en regionaal een soort graafschappen instelden. Ook voerden zij het slavensysteem in en verbreidden zij het christelijk geloof. Eén van de nieuwe graafschappen was het zuidelijk deel van Cantabrië dat werd aangeduid als Ducatus Cantabriae met als bestuurscentrum de plaats Amaya Patricia, gelegen ten noordwesten van het huidige Burgos. Het was de voorloper van het latere graafschap Castilië.
De ondergang van het Visigotische rijk tekende zich af tegen het eind van de zevende eeuw. Er ontstonden sociale onlusten omdat de uitbuiting van de slaven zijn grenzen had bereikt én omdat de privatisering van gronden, die in handen kwamen van de aristocratie de inkomsten van de staat deed slinken en de bodem werd weggeslagen onder staatsinstellingen. Het slavensysteem kreeg de genadeklap toen het antagonisme tussen de maatschappelijke klassen op een hoogtepunt kwam en de aristocraten besloten hun koning te verraden op het meest ongelukkige moment: dat van de slag bij Guadalete, waarin de laatste Visigotische koning Rodrigo het onderspit delfde tegen de Moorse troepen onder aanvoering van Táriq ibn Ziyad.
Moorse overheersing
De snelle verovering van Hispania door de Moren werd evenzeer veroorzaakt door hun militaire slagkracht als door de verwarring waarin de bewoners verkeerden. Ook de manier waarop de Moren de bewoners van het noorden behandelden droeg bij aan hun succesvolle veldtocht. Er werden milde belastingen opgelegd en de bewoners verkregen de kwaliteit van belastingbetaler, wat voor hen een zekere statusverbetering betekende. Een garnizoen werd gevestigd in Gijon, waar de Moorse vorst Munuza regeerde over de noordelijke gebieden. Dat duurde niet lang, want een aantal vooraanstaande Visigotische landeigenaren, die hun positie ondermijnd zagen door de komst van de Moren, kwam in opstand. Onder hen was Pelayo, die zich in 722, na de door hem gewonnen slag bij Covadonga, aan het juk van de islamieten wist te ontworstelen en het koninkrijk Asturië stichtte. Het garnizoen in Oviedo werd ontmanteld en Munuza vervolgd en vermoord. De moslims trokken zich terug en lieten het gebied ten noorden van de waterscheiding vanaf het uiterste westen van Galicië tot aan de Pyreneeën in handen van de christenen.
Het Duerodal wordt niemandsland
Bergbewoners trekken zuidwaarts
Decennia nadat de Asturianen zich hadden teruggetrokken uit Asturias de Santillana, begon dit gebied sociaal-economisch te herleven. De bevolking nam toe en velen gingen ertoe over zich te vestigen op de zuidhellingen van het Cantabrisch gebergte. Dit kon gebeuren zonder inmenging van de Moren, die hun handen op dat moment vol hadden aan de interne consolidatie van al-Ándalus. Weliswaar vormden de vanaf 791 telkens terugkerende aceifas ofwel strafexpedities van de Moorse heersers een bedreiging voor de ontwikkeling van de jonge christelijke samenleving, maar deze hield stand. Een keten van verdedigingswerken – castellas – werd geconstrueerd en het is mogelijk dat de naam Castilië daarvan is afgeleid. Maar evenzeer is denkbaar dat deze naam van oudere datum is en al bestond in de tijd dat de Visigoten binnenvielen en castellas aantroffen in deze streek, ooit gebouwd om de Romeinen te weerstaan.
Castilië krijgt vorm
Vanaf 842 werd de zuidflank van het gebergte langzaamaan weer opgenomen in het Asturiaanse rijk. Aan de oostkant ervan ontstond een proto-graafschap, Castella Vetula ofwel Castilla Vieja (Oud Castilië). Koning Ordoño II van León benoemde in 854 Rodrigo (?-873) tot opperheer, belast met de verdediging van het gebied tegen de aceifas.
Van graafschap naar koninkrijk
Rond 912 werd door de christenen het gebied aan de bovenloop van de rivier de Duero bereikt. Deze uitbreiding leidde tot de ontwikkeling van een wirwar van mini-graafschappen die het besturen van het gebied niet vereenvoudigde. Het was de Leonese koning Ramiro II die in 932 besloot het bestuur van het gehele gebied in handen te leggen van Fernán González (de Goede Graaf), telg uit het huis van Lara, een van de meest vooraanstaande Castiliaanse families. Daarmee werd een bestuurlijke eenheid gecreëerd van grote omvang en kracht. Dit vertoon van christelijke macht lokte een reactie uit van de kalief van Córdoba, Abd al-Rahman III, die in 934 optrok tegen de christelijke rijken in het noorden en onder meer Burgos verwoestte. De kalief werd echter in 939 door een gezamenlijk leger van de christelijke vorsten verslagen in de slag bij Simancas. Daarop wist de graaf van Castilië de ten zuiden van de Duero gelegen stad Sepúlveda in te nemen.
Fernán González overleed in 970 en werd opgevolgd door zijn zoon García Fernández, die veel te stellen kreeg met de aceifas van de Moorse potentaat Almanzor. Delen van het graafschap vielen weer in Moorse handen. Vanaf 992 had Almanzor een bondgenoot in de opstandige zoon van García Fernández, Sancho García. In 995 werd García Fernández door Almanzor verslagen, gevangen genomen en vermoedelijk niet lang daarna gedood. Met toestemming van de Moorse vorst nam Sancho García het graafschap over van zijn vader.
Zijn zoon García Sánchez, op dat moment negen jaar oud, volgde hem op onder regentschap van Castiliaanse edelen. In 1029 werd deze jonge koning vermoord door leden van zijn schoonfamilie die bezwaar hadden tegen zijn huwelijk met prinses Sancha, dochter van koning Alfons V van León. Het graafschap kwam in handen van koningin Munia, zuster van de overledene die gehuwd was met Sancho de Grote, koning van Pamplona. Het Pamplonese vorstenpaar liet het bestuur tussen 1029 en 1035 over het grootste deel van Castilië aan hun oudste zoon Ferdinand Garcés. Na de dood van Sancho de Grote kreeg Ferdinand het graafschap definitief in handen.
Na de toenmalige koning Bermudo III van León verslagen en gedood te hebben, besteeg de graaf van Castilië de troon van León als Ferdinand I. Bermudo had geen nakomelingen en omdat Ferdinand gehuwd was met de zuster van de overledene, Sancha, kon hij rechten doen gelden op deze troon. Castilië werd als zelfstandig graafschap met Burgos als hoofdstad gevoegd onder de Leonese kroon. Na de dood van Ferdinand in 1065 werd Castilië een zelfstandig koninkrijk.
Overzichtspagina: Geschiedenis van Spanje
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje
Volg ons: