Dark
Light

Mehmed Celal Bey (1863-1926) – Ambtenaar in het Ottomaanse Rijk

Held van de maand september
Auteur:
3 minuten leestijd
Mehmed Celal Bey
Mehmed Celal Bey

De genocide op de Armeniërs bestond uit twee overlappende processen die samen een doelbewust en samenhangend proces van vernietiging teweeg brachten: massa-executies en deportaties.

Mehmed Celal Bey (1863-1926)
In de nacht van 23 op 24 april 1915 beval de Jong-Turkse dictator Talaat Pasja een grootscheepse razzia van Armeense elites, eerst in Istanbul en daarna in de rest van het Osmaanse Rijk. De slachtoffers waren intellectuelen, geestelijken, artsen, journalisten, advocaten, leraren en politici, vrijwel allemaal mannen van middelbare of hoge leeftijd met invloed, rijkdom en status. Zij werden in kort bestek opgepakt, gevangengezet, gemarteld en uiteindelijk in het binnenland vermoord. De vernietiging van de Armeense intelligentsia werd adembenemend snel voltooid: de complete bovenlaag van de gemeenschap was binnen enkele weken geëlimineerd.

Een maand later, op 23 mei 1915, beval Talaat de integrale deportatie van de gehele Armeense burgerbevolking naar het onherbergzame Syrische woestijnstadje Der el-Zor. Hoewel het leger veel gezag werd toebedeeld de deportaties te organiseren, werd het dagelijkse beheer ervan overgedragen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Maar door middel van telegrafische correspondentie en assistentie van lokale functionarissen bleef Talaat het proces overzien. Soms volgde al binnen enkele uren de mobilisering van een enorme boerenbevolking die grotendeels op het Anatolische platteland woonde. Deze deportaties, midden in de zomerhitte, liepen voor de meesten uit op een dodenmars. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog waren de ongeveer 3000 Armeense nederzettingen (dorpen, steden, wijken) ontvolkt en circa 1,2 miljoen inwoners vermoord.

Midden-1915 was de beurt aan de grote Osmaanse provincie Konya, dat onder bestuur stond van gouverneur Mehmed Celal Bey (1863-1926). Celal Bey werd geboren in Istanbul in een welgestelde familie van Osmaanse ambtenaren. Hij studeerde in 1883 af in de bestuurskunde in Istanbul en studeerde in opdracht van het ministerie van Handel en Landbouw ook in Duitsland. Werkzaam als docent werd hij in 1908 benoemd tot directeur van de Akademie voor Staatsbestuur, en werkte respectievelijk in Erzurum, Edirne, Aleppo, Konya en Adana.

Onderduikadressen

In de lente van 1915 kwamen konvooien Armeniërs, die vanuit elders waren gedeporteerd, in Celal Bey’s provincie aan. Hij vroeg het Ministerie van Binnenlandse Zaken om financiële middelen voor de huisvesting en het onderhoud van de verzwakte en berooide Armeniërs. Dit bleek een naïef verzoek, schreef hij in 1919:

“In plaats daarvan stuurden ze een officieel benoemde “Directeur voor de Vestiging van Immigranten”, die er in werkelijkheid op uit was om de Armeniërs met vrouwen en kinderen te deporteren.”

Toen de vernietiging van de Armeniërs zich in de zomer van 1915 daadwerkelijk begon te ontvouwen, ontving Celal Bey bevelen uit Istanbul om alle Armeniërs uit zijn provincie te registreren en te deporteren. Hij weigerde en begon in het geheim verzet te plegen, door in samenwerking met Soefi-ordes (de bekende Anatolische ‘dansende derwisjen’) Armeniërs bescherming, onderdak en verzorging te bieden. Celal Bey hielp honderden Armeniërs te vluchten naar veiliger provincies (zoals İzmir) en regelde onderduikadressen in verschillende dorpen en steden.

Afgezet, bedreigd en gemarginaliseerd

In oktober 1915 ontdekte de regering Celal Bey’s verzetsdaden en ontsloeg hem uit zijn functie. Voor zijn verzet tegen de genocide werd hij afgezet, bedreigd en gemarginaliseerd. Voortaan was het voor hem verboden om te werken in de overheidssector. Daarnaast werden tal van hooggeplaatste Soefis, zowel sjeiks als volgelingen, in ballingschap gestuurd. De overgebleven Armeniërs uit Konya werden onteigend, gedeporteerd naar Der el-Zor en grotendeels vermoord.

Achteraf verklaarde Celal Bey dat het nooit in hem was opgekomen dat de ontvangen deportatie-orders bedoeld konden zijn voor de vernietiging van Armeniërs.

“Ik achtte het niet waarschijnlijk dat een regering het meest waardevolle kapitaal in een land, namelijk het menselijk kapitaal, dus haar eigen burgers, kon vernietigen. […] Om te ijveren voor hun ondergang zou een onherroepelijk verlies voor het vaderland opleveren, wat onmogelijk zou zijn om ooit te compenseren.”

Hij had eerst geloofd dat de maatregelen een goedaardige poging waren om Armeniërs tijdelijk uit de oorlogsgebieden te verwijderen. Toen hij de ware aard van de genocide had doorgrond, waren al honderdduizenden mensen vermoord.

Onbekend

Mehmet Talaat Pasja
In 1919 schreef Celal Bey zijn memoires, die als essay werden gepubliceerd in de liberale krant Vakit. Hij beschreef zijn ervaringen tijdens de genocide en openbaarde de geheime deportatiebevelen van Talaat Pasja. Met zijn weigering deze bevelen op te volgen, redde Celal Bey het leven van duizenden Armeniërs. Door dit moedige verzet tegen de Armeense genocide is hij één van de grootste helden uit de Eerste Wereldoorlog.

Celal Bey stierf op 11 februari 1926 in armoede in Istanbul. Met zijn dood werden zijn daden en naam in Turkije vergeten: zijn verhaal is er nagenoeg onbekend en naar Celal Bey is niets vernoemd in de publieke sfeer – in wrang contrast met Talaat Pasja, wiens naam voortleeft in vele straten, lanen, scholen, moskeeën, parken en wijken.

~ Ugur Ungor, NIOD

Lees ook: De Armeense genocide (1915)

×