Het Fouchet-plan (1961-1962)

3 minuten leestijd
Satellietfoto van Europa - cc
Satellietfoto van Europa - cc

Ze hadden geestverwanten moeten zijn. Charles de Gaulle (1890-1970) en Joseph Luns (1911-2002) waren allebei conservatief, rooms-katholiek en anticommunistisch; pragmatische Realpolitiker die hechtten aan de natiestaat. Bondgenootschappen dienden de belangen van de betrokken staten te bevorderen. Ze dachten alleen anders over hoe dit het beste kon gebeuren.

Charles de Gaulle
Charles de Gaulle
Dit bleek vooral op het punt waar de twee voor Europa belangrijkste bondgenootschappen, NAVO en EEG, elkaar kruisten. Luns zag beide als wenselijk en noodzakelijk. De Gaulle meende echter dat de Amerikanen de NAVO enkel als gelegenheidscoalitie zagen. Amerika was een onbetrouwbare partner, Europa moest zich verenigen om zelf een rol te kunnen spelen op het wereldtoneel, tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Luns had ook bezwaar tegen het veronachtzamen van de Europese belangen in Afrika en Azië door Amerika, maar zonder westerse eenheid zou Europa niet opgewassen zijn tegen het communistische blok.1

Dit had Luns gezegd in 1960, toen De Gaulle, bij wijze van biechtstoelprocedure, de leiders van de vijf andere EEG-landen een voor een sprak. Het weerhield Frankrijk er niet van februari 1961 voor te stellen de Europese samenwerking op nieuwe leest te schoeien. In plaats van bevoegdheden af te dragen aan Europese instellingen die boven de staten stonden (supranationalisme), zouden de autonome staten in overleg bepaalde beleidsterreinen op elkaar af moeten stemmen (confederalisme)

Luns verzette zich hier tegen. Hij voorzag dat Duitsland en Frankrijk – groot genoeg om een veto van een ander land naast zich neer te leggen – zouden domineren. Daarnaast vreesde hij dat een ‘continentaal’ Europa zich zou afwenden van de Verenigde Staten. Daarom verklaarde hij geen verregaande politieke samenwerking te willen zonder Groot-Brittannië, de préalable anglais. Onder vier ogen vroeg De Gaulle hem waarom hij zich uitsloofde voor Engeland dat toch niet bij Europa wilde.2

Christian Fouchet

Besloten werd dat een commissie onder leiding van de Franse (gaullistische) ambassadeur te Denemarken, Christian Fouchet, een plan zou uitwerken. Hoewel overheersing door de grote landen nadelig was voor alle Benelux-landen, stond Luns aanvankelijk alleen. België werd op dat moment geregeerd door de katholieke/conservatieve CVP. Deze wilde Frankrijk te vriend houden en had sympathie gekregen voor het gaullisme.3 Het enige wat Luns restte was tijd rekken.

Paul-Henri Spaak
Paul-Henri Spaak
De omstandigheden keerden zich in zijn voordeel. In april werd socialist Paul-Henri Spaak, principieel voorstander van een supranationaal Europa en trans-Atlantische samenwerking, opnieuw buitenlandminister. Aan Luns vertrouwde hij toe:

“Om aan de macht te komen en te blijven heeft De Gaulle iedereen in Frankrijk bedrogen”.4

Daarnaast maakte Groot-Brittannië 31 juli 1961 bekend toe te willen treden tot de EEG.

Dit veranderde de discussie. Frankrijk stond erop dat de Zes eerst overeenstemming bereikten over het landbouwbeleid en de politieke eenheid, zodat Groot-Brittannië voor voldongen feiten zou staan. Luns en Spaak daarentegen wilden de Britten laten meebeslissen, opdat de Franse dominantie gebroken werd.

Oktober 1961 maakte de commissie-Fouchet haar plan bekend. Gestreefd moest worden naar een Europese Unie met gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en daarnaast samenwerking in het beleid voor cultuur, wetenschap en mensenrechten. Alle besluiten moesten unaniem genomen worden. België en Nederland misten een verwijzing naar de NAVO. Ze koppelden eventuele instemming aan Britse intrede tot de EEG én aan Britse deelname aan verdere besprekingen van het plan.

Januari 1962 werd een tweede versie van het plan gepresenteerd. In plaats van de Benelux tegemoet te komen, werd in dit ontwerp de NAVO en de mogelijkheid van nieuwe lidstaten niet vermeld. Bovendien zou de politieke unie ook economische bevoegdheden krijgen. Daarmee zou de autoriteit van de al bestaande Europese instituties in het gedrang komen. Daar konden Nederland en België niet mee akkoord gaan en in april werd het Fouchet-plan definitief afgevoerd.

Tegenstrijdigheid

Er zat een tegenstrijdigheid in het conflict: Nederland en België wilden supranationaliteit én Brits lidmaatschap, Frankrijk was tegen beide, terwijl Groot-Brittannië altijd tegen supranationaliteit was geweest. De ironie hiervan ontging Franse diplomaten niet:

“Jullie willen de Engelsen geven wat jullie de Fransen weigeren”.5

Het Fouchet-plan zou bewerkstelligd hebben dat België en Nederland op beide punten van Frankrijk verloren, vandaar het verzet.6

Dit conflict kende alleen verliezers. Frankrijk bleef namelijk Brits lidmaatschap – daardoor feitelijk iedere uitbreiding van de EEG – blokkeren zolang de landbouwkwestie niet geregeld was. Deze patstelling werd pas december 1969 opgelost, op een conferentie in Den Haag. President De Gaulle was een half jaar eerder opgevolgd door partijgenoot Georges Pompidou.

Noten

1 – Albert Kersten, Luns. Een politieke biografie (Amsterdam, 2010), 229, 252-255, 270-271; Mathieu Segers in Contemporary European History 19:2 (2010), 116-120; Henk Wesseling, De man die nee zei. Charles de Gaulle 1890-1970 (Amsterdam, 2012), 224-227.
2 – Kersten, Luns, 257-259.
3 – Rik Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek 1830-1990 (Leuven, 1998), 407.
4 – S. Nasra en M. Segers in D. Hellema, R. Coolsaet en B. Stol, Nederland-België. De Belgisch-Nederlandse betrekkingen vanaf 1940 (Amsterdam, 2011), 134.
5 – Kersten, Luns, 305.
6 – Vincent Dujardin e.a. (red), Nieuwe geschiedenis van België dl III 1950-heden (Tielt, 2005), 1500.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×