Hitlers vredesjaren (1933-1939)

Gelijkschakeling in Marburg
26 minuten leestijd
Hitler toont zich op de avond van 30 januari 1933 aan de enthousiaste menigte vanuit een raam van de Rijkskanselarij i
Hitler toont zich op de avond van 30 januari 1933 aan de enthousiaste menigte vanuit een raam van de Rijkskanselarij in Berlijn. Hij was eerder die dag benoemd tot rijkskanselier. (Bundesarchiv, Bild 146-1972-026-11 / Robert Sennecke / CC-BY-SA 3.0)
Dit artikel maakt onderdeel uit van de achtdelige serie De bruine stad over de opkomst, machtsperiode en ondergang van het nationaalsocialisme in Marburg. Wekelijks verschijnt een nieuwe aflevering.

Op de avond van 30 januari 1933 marcheerden leden van de SA, de conservatief-nationalistische veteranenorganisatie Stahlhelm en studentencorpora met fakkels door het centrum van Marburg ter viering van Hitlers benoeming tot rijkskanselier. Ook in Berlijn en elders in het land werd Hitlers overwinning op dezelfde wijze gevierd. Hitlers partij was een coalitie aangegaan met de conservatief-nationalistische DNVP. Niet-nazi’s waren in het kabinet in de meerderheid.

De reactionair-katholieke vicekanselier Franz von Papen dacht, met rijkspresident Hindenburg aan zijn zijde, binnen de coalitie de nationaalsocialisten wel te kunnen beteugelen. Daarmee onderschatte hij echter de kracht en invloed van Hitler en zijn beweging. Op 27 februari, enkele weken na de inauguratie van Hitlers regering, werd de Rijksdag, het parlementsgebouw in Berlijn, in de brand gestoken. De nazi’s gebruikten de brandstichting, die waarschijnlijk een eenmansdaad was van de Nederlandse radencommunist Marinus van der Lubbe, als excuus om president Von Hindenburg de noodwet uit te laten roepen die belangrijke burgerrechten buiten werking stelde.

Gelijkschakeling

De Rijksdagverordening vormde, naast de Machtigingswet van 24 maart 1933, die het parlement zijn macht ontnam, het fundament van de dictatuur. Alle andere politieke partijen dan de NSDAP, inclusief de DNVP, werden verboden of opgeheven, zodat Duitsland een eenpartijstaat werd. Overal in het land werden gedurende de eerste maanden van het naziregime communisten, sociaaldemocraten en andere politieke opponenten opgepakt en in provisorische concentratiekampen gevangen gezet. Daarnaast werd begonnen met het proces van gelijkschakeling, wat inhield dat de volledige samenleving, inclusief bijvoorbeeld het onderwijs, de ambtenarij en de media, werden aangepast aan de nazinormen. Joden, communisten en democraten werden ontslagen uit overheidsdienst en de nationaalsocialisten maakten voortaan overal de dienst uit.

In Marburg verliep de nazimachtsgreep zonder protest van de meerderheid van de bevolking. De lokale sociaaldemocratische en communistische partij (de SPD en KPD) reageerden elk op hun eigen wijze; terwijl de SPD een afwachtende houding aannam, erop vertrouwend dat de democratische waarborgen hun werk zouden doen, wilde de KPD alle linkse krachten verenigen om de nazi’s te bestrijden. Op 3 februari 1933 organiseerde de aan de KPD gelieerde Antifaschistischen Aktion een bijeenkomst in de stadsfeesthal. Burgemeester Müller had hiervoor toestemming gegeven, omdat het evenement niet in de open lucht plaatsvond.

Die maand verspreidden communisten ook antinazistische vlugschriften onder studenten. Tegenstanders pakten de pamfletten af en verscheurden deze, waarna de politie ingreep om verdere escalatie te voorkomen. Begin februari 1933 doorzocht de politie, geholpen door SA-leden, de woningen van ten minste 123 personen, van wie 65 communisten. Veertig leden van de communistische partij werden opgepakt, van wie enkelen werden afgevoerd naar een concentratiekamp. Het bestaan van zulke kampen was geen geheim; ook de regionale kranten die in Marburg werden gelezen, informeerden over het in maart geopende concentratiekamp in Dachau nabij München.

Het Eiserne Front, waarbinnen de sociaaldemocraten een prominente rol vervulden, hield op 26 februari 1933 in Marburg een manifestatie waaraan leden van Reichsbanner (de paramilitaire groepering van de SPD) en socialistische studenten deelnamen. De Oberhessische Zeitung telde 223 mannelijke en 10 vrouwelijke deelnemers. De SA was uit op confrontaties, maar volgens het Hessische Tageblatt werd “het ergste voorkomen” door “de bedachtzaamheid van deelnemers en het uitstekende handelen van de lokale politie”.57 Na de Rijksdagbrand werden de kantoren van de KPD en SPD in Marburg door de SA bezet en werd alle propagandamateriaal in beslag genomen. Drie prominente communisten werden opgepakt op beschuldiging van het voorbereiden van een communistische opstand.

De brandende Rijksdag. Brandweermannen proberen het vuur te blussen.
De Rijksdag brandt, 27 februari 1933

Het bruine leger

Op 1 maart 1933 werd Marburg bezocht door de man die in de oorlog als president van het Volksgerichtshof in Berlijn tussen 1942 en 1945 ongeveer 2.300 doodstraffen zou uitspreken tegen ‘vijanden’ en ‘verraders’ van het volk. Deze Roland Freisler, die van 1930 tot 1933 NSDAP-afgevaardigde was van de provincie Hessen-Nassau in de Landdag van Pruisen, hield in de stad ter gelegenheid van de aanstaande rijksdagverkiezingen op 5 maart een toespraak met als thema ‘5 maart, de dag van de afrekening!’ “De Duitse revolutie [van de NSDAP] kent geen compromissen”, zo hield ‘razende Roland’, zoals hij als rechter spottend zou worden genoemd, zijn publiek voor. Hij sloot zijn verhitte toespraak als volgt af:

Het is klaar met iedereen die onze vrouwen en kinderen wil gijzelen, die onze Führer wil vergiftigen! Alles wat ongezond is moet worden uitgeroeid. De zuivering is al begonnen, iedereen die het wil zien kan het zien. De strijd zal na 5 en 12 maart met dezelfde vasthoudendheid worden voortgezet. Er zijn geen compromissen in de strijd voor de wederopbouw van het Duitse volk… Het bruine leger zal geen stap terug doen. Hitler zal kanselier van het Duitse Rijk blijven zolang de laatste SA-man nog twee vuisten heeft.58

Met 57,4% van de stemmen voor de NSDAP gaf een ruime meerderheid van de Marburgers op 5 maart 1933 haar steun aan Hitler, al vonden deze verkiezingen niet onder democratische omstandigheden plaats. Bruinhemden stonden bij stembureaus geposteerd om kiezers te intimideren. Acht functionarissen van de KPD werden die dag in Marburg opgepakt door de Hilfspolizei, die bestond uit leden van SA, SS en Stahlhelm. De SPD en KPD kregen samen ondanks de repressie gezamenlijk toch nog 3.000 stemmen.

Op 12 maart behaalden de nazi’s in Marburg bij de gemeenteraadsverkiezingen twintig van de dertig zetels in het stadhuis. Nadat hun partij in juni werd verboden, werden de sociaaldemocraten uit de raadskamer geweerd; tien sociaaldemocraten werden in Schutzhaft genomen, een eufemistische benaming voor het gevangenzetten van politieke tegenstanders zonder vorm van proces. In totaal circa honderd Marburgers zou dit lot treffen gedurende de eerste maanden van 1933. Nadat alle andere partijen dan de NSDAP waren verboden, werden stemmingen in de gemeenteraad telkens unaniem aangenomen en kwamen de raadsleden steeds minder vaak samen. In 1935 werd de gemeenteraad helemaal opgeheven en vervangen door een adviserend orgaan bestaande uit leden zonder stemrecht die benoemd werden door de nazipartij en burgemeester. Bij de rijksdagverkiezingen van 12 november 1933, die slechts een referendum vormden ter goedkeuring van het naziregime, waren in Marburg toch nog 851 personen (4,2%) die ‘Nein’ stemden of een ongeldige stem uitbrachten. 812 stemgerechtigden (4%) stemden niet.

Hermann Göring in Marburg
Hermann Göring wordt in zijn rol als minister-president van Pruisen tijdens zijn bezoek aan Marburg op 8 juni 1933 door de stad gereden in een open wagen. Bron: Stadtarchiv Marburg, S 3/3, 1317

Ontslagen

Het ontslag van in de ogen van de nazi’s ongewenste personen uit overheidsdienst verliep in Marburg vlekkeloos. Zo werden op de universiteit tussen 1933 en 1935 vijftien professoren ontslagen vanwege hun politieke voorkeur of ‘ras’. Op één na behoorden ze allemaal de faculteiten theologie en filosofie toe.59 Eén van hen was de Joodse linguïst en linksliberaal Hermann Jacobsohn, die een dag na zijn ontslag zelfmoord pleegde. Opvallend is dat enkele ontslagen professoren na bepaalde tijd weer in dienst werden genomen en dat sommige republiekgezinde hoogleraren helemaal ongemoeid werden gelaten. Ook andere onderwijsinstellingen in de stad kregen te maken met nazicontrole. Zo werden in 1937 twee leraren in Marburg ontslagen omdat ze zich antinazistisch zouden hebben geuit in hun lessen.

Burgemeester Müller ontsnapte niet aan ontslag. Hij werd op 27 april 1934, nadat de stad ruim een jaar zonder burgemeester had gezeten, opgevolgd door dr. Ernst Scheller, chef-redacteur van de antidemocratische Oberhessische Zeitung en sinds 1931 NSDAP-lid. Het was zijn doel dat “ook hier in Marburg de wil van de Führer wordt vervuld”.60 Toen hij begin december 1942 overleed aan een aan het Oostfront opgelopen verwonding, werd hij opgevolgd door Walter Voß die zich in mei 1933 bij de NSDAP had aangesloten. De leiding over het district Marburg was vanaf juni 1934 in handen van NSDAP-politicus Hans Krawielitzki, een oud-student van de Marburgse universiteit, die op 1 april 1936 formeel tot Landrat werd benoemd.

Boycot en nieuwe straatnamen

Op 1 april 1933 vond in Marburg net als in andere Duitse steden een boycot van Joodse winkels plaats. Deze was hier al begonnen op 28 maart, toen SS’ers in de hele stad pamfletten ophingen bij Joodse winkels, kantoren van Joodse advocaten en woningen van Joodse handelaars. Op de dag van de boycot zelf probeerden bruinhemden te voorkomen dat winkelend publiek inkopen deed bij Joodse middenstanders. Twee dagen eerder, op 30 maart 1933, was de Israëlitische Gemeente van Marburg nog met een verklaring gekomen waarin stond dat “tot op heden geen Jood in Marburg ook maar een haar is gekrenkt”. De Joodse gemeente koos ervoor om de nationaalsocialisten niet aan te vallen en vooral te laten zien dat ze de Duitsland goed gezind was:

In oorlog en vrede hebben de Marburgse Joden zich Duitser en Marburger gevoeld… Een groot aantal van de Marburgse Joden heeft aan het front voor Duitse grootsheid gestreden en gebloed. De grootsheid en het nieuwe versterken van Duitsland gaat hen ook aan het hart.61

Hun patriottisme maakte op de nazi’s geen indruk. De boycot vormde het startpunt van de ondergang van het Joodse ondernemerschap in de stad. Joodse winkeliers werden onder druk gezet om hun bedrijfspanden voor een prijs ver beneden de marktwaarde te verkopen aan niet-Joodse ondernemers. Historicus Richard J. Evans somt de volgende cijfers op:

In Marburg […] waren in 1933 al 11 van de 64 Joodse zaken in de stad ‘geariseerd’ of failliet gegaan; in 1934 waren dat er 7; in 1935 8; in 1936 9; in 1937 6 en in de eerste drie kwartalen van 1938 5.62

SA-leden bezetten begin 1933 het redactiebureau van het Hessische Tageblatt, dat kritisch stond ten opzichte van de NSDAP. Eind april werd de krant onder nazidruk opgeheven. Voortaan kregen Marburgers slechts ‘nieuws’ onder ogen dat de goedkeuring van de nationaalsocialisten kon verdragen. Zelfs tijdens een wandeling door hun stad konden ze meer om het nazisme heen: behalve dat overal nazivlaggen wapperden, werden ook straatnamen aangepast. Zo stond de Friedrichsplatz voortaan bekend als Adolf-Hitler-Platz en werd de Schullstrasse vernoemd naar de antisemitische Hessische politicus Otto Böckel (1859-1923). In juni 1935 werd het nieuwe partijhoofdkwartier geopend aan de Otto-Böckel-Strasse. In de Kilianskapelle, het oudste kerkgebouw in het centrum, vestigde de Gestapo zich in 1933. Hier vonden verhoren plaats, waarbij arrestanten vaak mishandeld werden. De geheime politie maakte ook gebruikt van de arrestantencellen in de kelder van het stadhuis.

Brief van 3 april 1933
Brief van 3 april 1933 waarin Adolf Hitler tot ereburger van de stad Marburg wordt benoemd. Bron: MR, S 3/3, 1268

Boekverbrandingen

Hitlers machtsovername werd op de universiteit door velen toegejuicht. Vanaf januari 1933 werden hier vaak lezingen gegeven waarin het nationaalsocialistische gedachtegoed werd aangeprezen. De nationaalsocialistische studentenbond (NSDStB) telde in de zomer van 1934 256 leden en was daarmee de grootste studentenorganisatie. Nazistudenten organiseerden in het voorjaar van 1933 net als elders in het land boekverbrandingen, waarbij literatuur van linkse, pacifistische en Joodse schrijvers in de vlammen werd geworpen. De Oberhessische Zeitung van 11 mei 1933 versloeg deze gebeurtenis als volgt:

Gisteravond vonden op alle universiteiten in het Reich manifestaties tegen de on-Duitse geest plaats, die met grote fakkeltochten werden ingeleid. Ook in Marburg trok rond 10 uur ‘s avonds een enorme fakkeltocht door de straten van de stad in de richting van de Kämpfrasen,63 waar zich al een ontelbaar aantal mensen op straat had verzameld. In het midden van de Kämpfrasen werd een brandstapel opgericht waar de on-Duitse geschriften in de vlammen opgingen.

De krant publiceerde een lijst van de verbrande “pacifistische, on-Duitse boeken”64 en parafraseerde een nazistudentenleider die in een toespraak verkondigde “dat de oude Duitse geest weer hersteld zal worden, die door de novemberrevolutie [van 1918] was verdreven”. “Werp de on-Duitse boeken op de brandstapel en steek ze in de fik”, zo riep de student zijn medestudenten op.65

Wilhelm Pfannenstiel
Naoorlogse foto van professor Wilhelm Pfannenstiel als gevangene van de Amerikanen. Bron: U.S. Army
Van de meeste professoren hoefden studenten geen kritische opstelling ten opzichte van het nationaalsocialisme te verwachten. Sommigen waren zelf uitgesproken nazi’s, zoals Wilhelm Pfannenstiel, een gerenommeerde professor in de hygiëne die aan de universiteit van Marburg leiding gaf aan het Hygiëne Instituut. Binnen de SS had hij de rang van SS-Standartenführer en was hij plaatsvervangend opleidingsleider van het Rasse- und Siedlungshauptamt dat zich bezighield met de ‘raciale zuiverheid’ van SS-leden. De professor werd in 1942 naar vernietigingskamp Belzec in Polen gezonden om advies te geven over het gebruik van gaskamers en keek hier door een kijkgat toe hoe een groep Joden door middel van koolmonoxide werd vergast. Na de oorlog werd hij gearresteerd door de Amerikanen en zat hij tot 1950 geïnterneerd. Daarna ging hij werken als leider van de afdeling vaccins voor een farmaceutisch bedrijf.

Oppositie op de ‘bruine’ universiteit

Een afdeling op de universiteit die de nazi’s niet in hun greep kregen, was de faculteit theologie. Deze wees op 19 september 1933 de invoering van de Ariërparagraaf af, die behelsde dat bekeerde Joden binnen de kerk geen officiële functies mochten bekleden. Echter, “de motivatie van hun handelen”, legt Ulrich Schneider uit, “lag niet in een afwijzing van de fascistische staat en de terreur tegen andersdenkenden, maar slechts in de zorgen om het behoud van de ‘onafhankelijkheid van geestelijken’ en de kerk in religieuze aangelegenheden.”66 De maatgevende autoriteit die ze erkenden was die van de Schrift. Ze namen het op voor bekeerde Joden binnen de protestantse kerken. De nazi’s probeerden door ingrijpen in het personeelsbestand controle te verkrijgen over de faculteit. Zo werd professor Heinrich Hermelink, die onder andere kerkgeschiedenis doceerde, in 1935 ontslagen en opgedragen Marburg te verlaten. Er werd op de faculteit een aanhanger van de NSDAP benoemd, maar daarmee kwam het totaal aantal nazi-sympathisanten binnen de faculteit nog slechts uit op twee.

In maart 1935 verbood de landelijke onderwijsminister Bernhard Rust het theologieprofessoren en -docenten om stelling te nemen in de kerkenstrijd, het conflict tussen kerk en overheid. Onder anderen professor Hans von Soden trok zich daar niets van aan. De Gestapo was hiervan op de hoogte en constateerde:

Professor Von Soden is een vertegenwoordiger van de radicaalste vleugel van het belijdende front [Bekenntnisfront], die op kerkelijk-politiek gebied actief is op een wijze die voor een universiteitsprofessor onwenselijk is.67

Met het Bekenntnisfront werd de protestantse Bekennende Kirche (BK) bedoeld, die was ontstaan in 1934 als tegenbeweging van de dominante pro-nationaalsocialistische Deutsche Christen. De seminars en lezingen van docenten van de BK werden beter bezocht dan die van andere docenten. Op de universiteit was een van de grootste BK-studentengroepen in Duitsland actief, die onder invloed stond van professor Von Soden. De Gestapo rapporteerde in 1936 dat deze groep sinds 1934 bestond en circa 100 leden telde. Ze kwamen elke maandag samen in het verblijf van de voormalige christelijke studentenvereniging Wingolf. Het werd professoren verboden deze bijeenkomsten bij te wonen.

Ludwig Müller
Ludwig Müller, die in 1934 benoemd zou worden tot Rijksbisschop, en andere aanhangers van de Deutsche Christen brengen de Hitlergroet. De foto werd genomen op 27 september 1933 in Wittenberg (Bundesarchiv, Bild 183-H25547 / CC-BY-SA 3.0)

Aan de universiteit stond kunsthistoricus Richard Hamann ook bekend als tegenstander van de nazi’s. In de zomer van 1934 kreeg hij een verbod om les te geven, dat echter aan het einde van het wintersemester van 1934-1935 weer werd ingetrokken. Hamann beoordeelde volgens Schneider slechts de wetenschappelijke kwalificatie van personen, niet iemands politieke achtergrond. Joodse studenten en docenten werden binnen zijn kunsthistorische instituut gelijk behandeld. Ook met geëmigreerde Joden behield hij contact.

Von Papens toespraak

Op 17 juni 1934 werd op de universiteit een toespraak gehouden waarin de politiek van de nationaalsocialisten werd bekritiseerd. De spreker was nota bene vicekanselier Franz von Papen, de architect van het kabinet Hitler. In het grote audiotorium van de universiteit sprak hij zich vooraleerst uit tegen de republiek en prees hij de “eenheid van geest” in het nieuwe Rijk. Hij liet echter weten dat hij vond dat de nazi’s hun revolutie te ver wilden doorvoeren. “De staatsman en politicus kunnen de staat hervormen, maar niet het leven zelf”, zei hij.

De politicus vreesde dat een nieuwe revolutie kon uitbreken, uitgevoerd door “150% nationaalsocialisten” die een einde zouden maken aan het evenwicht tussen maatschappij en politiek. Deze fanatici zouden volgens hem “wereldberoemde wetenschappers” niet langer serieus nemen, omdat ze niet verbonden waren aan de nazipartij. Kort samengevat sprak Papen, die op dat moment nog een onafhankelijke politicus was, zich niet uit tegen Hitlers regering, waar hij immers zelf deel van uitmaakte, maar vond hij wel dat voorkomen moest worden dat de invloed van de NSDAP op de staat allesoverheersend werd. De nazileiding was niet blij met de toespraak, die op de radio werd uitgezonden. Propagandaminister Joseph Goebbels verbood verdere verspreiding.

kabinet van rijkskanselier Hitler
Het kabinet van rijkskanselier Hitler op 30 januari 1933. Naast hem zitten Hermann Göring (links op de foto) en vicekanselier Franz von Papen (rechts). (Bundesarchiv, Bild 183-H28422 / CC-BY-SA 3.0)

Nacht van de Lange Messen

Von Papen was niet de enige die zich zorgen maakte om de alomvattende invloed van de nazi’s op de samenleving. Het was vooral de gewelddadigheid van de bruinhemden van de Sturmabteilung (SA) die werd gevreesd. De Duitse legerleiding zag de paramilitaire SA als ongewenste concurrent. Om zijn conservatieve bondgenoten gerust te stellen liet Hitler van 30 juni tot 2 juli 1934 de top van de SA, inclusief SA-leider Ernst Röhm, vermoorden. Ook een Stürmbannführer met gezag in Marburg behoorde tot de slachtoffers.

Tegelijkertijd werden tijdens deze geweldsgolf enkele conservatieve Duitsers vermoord, onder wie twee medewerkers van Von Papen, namelijk zijn perschef Herbert von Bose en Edgar Jung, de schrijver van de ‘Marburgtoespraak’. Von Papen zelf werd gespaard en werd in augustus 1934 benoemd tot ambassadeur in Oostenrijk, om in april 1939 te worden overgeplaatst naar Turkije waar hij tot augustus 1944 dezelfde functie als in Oostenrijk bekleedde. In 1938 werd hij alsnog lid van de NSDAP. Tijdens het proces van Neurenberg na de oorlog werd hij door geallieerde rechters vrijgesproken van alle aanklachten.

Hitlers macht steeg enkele weken na de afrekening met de SA tot ongekende hoogte. Na het overlijden van rijkspresident Paul van Hindenburg op 2 augustus 1934 verkreeg hij naast de functie van rijkskanselier ook die van rijkspresident. 95% van het electoraat in Marburg stemde voor deze samensmelting van ambten die Hitler een onaantastbare macht gaf. Het landelijke gemiddelde bij deze volksraadpleging bedroeg 89,9%. Ook bij andere referenda, zoals die van 1936 over de militaire bezetting van het Rijnland, stemden Marburgers massaal in lijn met de nazipolitiek. Slechts 56 personen in de stad stemden op 10 april 1938 ‘nee’ tegen de Anschluss van Oostenrijk.

Bekennende Kirche

De speech van Von Papen bleef in Marburg ook buiten de muren van het universiteitsgebouw niet onopgemerkt. Volgens een politierapport van 5 juli 1934 gaf de toespraak “alle oppositionele krachten een sterke impuls” en werd de tekst volop gedistribueerd “binnen reactionaire cirkels”, onder meer door de liberale journalist Hermann Bauer. Die werd gearresteerd voor de verspreiding ervan. Zowel professoren van de universiteit als andere inwoners van de stad stonden achter de woorden van Von Papen, tot ontzetting van lokale nazileiders.68

Maar Papens woorden zetten niemand in Marburg tot actief verzet aan, wat ook niet de intentie was van de vicekanselier. De enige volhardende bron van niet-linkse oppositie in de stad tegen het regime bevond zich binnen de theologiefaculteit en de kerken in de stad. De Bekennende Kirche telde volgens Koshar in Marburg duizend leden. Een groot deel hiervan bestond uit theologiestudenten. Op een na sloten alle predikanten in de stad zich aan bij de in 1933 in Marburg opgerichte afdeling van de Pfarrernotbund, de voorloper van de BK.

Alle protestantse gemeenten in Marburg wezen de verkondigingen af die op de bijeenkomst van de Deutsche Christen in het Berlijnse Sportpalast op 13 november 1933 waren gedaan. Hier was niet alleen opgeroepen tot de invoering van de Ariërparagraaf, maar werd bijvoorbeeld ook het Oude Testament afgewezen vanwege de joodse achtergrond. Net als in verschillende andere kerken in het land werd in vier kerken in Marburg vanaf de kansel een verklaring tegen rijksbisschop Ludwig Müller uitgesproken. Een bijeenkomst van de kritische gemeenten op 14 november werd door de plaatselijke politie verboden, vanwege “verstoring van de openbare veiligheid en orde”.69

Ondanks dat de geestelijkheid in Marburg voor het grootste deel de Bekennende Kirche toebehoorde, was de invloed van Deutsche Christen groot. Samen met NSDAP-leden vormden DC-aanhangers twee derde van het gezamenlijke kerkbestuur van de lutherse en hervormde kerk. Het verzet van de BK was vooral apolitiek en uitte zich niet in directe conflicten met de Deutsche Christen of het regime. Het was vooral de liturgie en interpretatie van de Bijbel die beide richtingen van elkaar onderscheidde.

De BK in Marburg wees in 1934, bij monde van predikant Karl Bernhard Ritter, de leider van de BK in Marburg, een nazikandidaat af als kandidaat voor het ambt van Landesbisschof. Tussen de vijf- en achthonderd leden van de Deutsche Christen, die hier aanstoot aan namen, verzamelden zich vervolgens voor het huis van Ritter om te eisen dat hij werd gearresteerd en afgevoerd naar een concentratiekamp. Daarop werd Ritter ‘voor zijn eigen bescherming’ in hechtenis genomen. “Zijn onvermoeibare inzet voor de vrijheid van de kerk leidde tot bespiedingen, arrestaties, verstoringen van zijn kerkdiensten en een meervoudig verbod om te schrijven en te spreken”, aldus een artikel uit 2018 ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van Ritter. “Alleen zijn dienstplicht bij de Wehrmacht redde hem van een concentratiekamp.”70

Het universiteitsgebouw in Marburg
Het universiteitsgebouw in Marburg met rechts de universiteitskerk waaraan Karl Bernhard Ritter in de jaren twintig en dertig als predikant verbonden was. Bron: Collectie Hans-Michael Tappen

Kerkenstrijd

De BK zette zich in om vervolgde geloofsgenoten bijstand te verlenen. Er werden bijvoorbeeld gebedsdiensten gehouden voor predikanten die gevangen zaten. In maart 1935 werden in heel het Rijk achthonderd predikanten opgepakt, nadat ze vanaf de kansel hadden gesproken over de vervolging van de BK. Onder hen de Marburgse predikant Ritter. Ook andere BK-leden in Marburg kregen met vervolging door de autoriteiten te maken: zo werden drie theologiestudenten die sympathiseerden met de BK in 1938 verhoord door de Gestapo, omdat ze hadden geprotesteerd tegen het afleggen van een eed aan Hitler. Begin 1937 telde de BK-studentengroep 40 tot 50 studenten die bijeenkwamen. Deze groep werd in het wintersemester van 1937-1983 aangevuld met zeven studenten uit Berlijn. Een Gestapobericht van juli 1938 noemde Marburg een “bolwerk van de BK-theologie en daarmee een verzamelplaats van allerlei ontevreden elementen en querulanten onder theologiestudenten”.71

BK-studentengroepen werden op 3 december 1937 door het ministerie van Binnenlandse Zaken verboden, maar de groep in Marburg zette zijn activiteiten voort. Van de 130 theologiestudenten behoorde of sympathiseerde 90% met de BK. Ze hielden zich onder meer bezig met de verspreiding van geschriften over de kerkenstrijd. Op 24 mei 1938 werd een student opgepakt vanwege verspreiding van een kritisch pamflet. De volgende dag protesteerden medestudenten tegen zijn hechtenis door voor de gevangenis religieuze liederen te zingen. Tot 2 juni 1938 werden nog zes studenten opgepakt op verdenking van betrokkenheid bij de samenstelling en verspreiding van pamfletten. Zij kwamen op 17 juni 1938 vrij, maar kregen een verblijfsverbod voor het district Marburg. Op 18 juli 1938 werden nog acht theologiestudenten veroordeeld voor hun lidmaatschap van een verboden, staatsvijandige organisatie. Zij moesten hun studie het volgende semester aan een andere universiteit voortzetten.

Predikant Martin Niemöller
Predikant Martin Niemöller, een van de aanvoerders van de Bekennende Kirche, aan zijn bureau in zijn woning in Berlijn, omstreeks 1936. Bron: United States Holocaust Memorial Museum
Op 12 juli 1937 werd in drie kerken in Marburg een preek gehouden over de arrestatie van de bekende Duitse predikant Martin Niemöller. Die werd na een felle preek tegen het nationaalsocialisme zeven jaar gevangen gehouden in de concentratiekampen Sachsenhausen en Dachau als Hitlers persoonlijke gevangene. Van maart 1938 tot februari 1939 werden minstens tien geestelijken uit het district Marburg door het regime gewaarschuwd om hun kritiek voor zich te houden of beschuldigd van het overtreden van het Heimtückegesetz (wet tegen verraderlijke aanvallen op de partij en staat) van 1934. In september 1938 kwam het, in de woorden van Schneider, “tot een laatste grote antifascistische actie van de BK”.72

Predikanten door heel Duitsland en ook in Marburg waarschuwden vanaf de kansel voor de dreigende oorlog en riepen op tot vrede. Er werd door de nazi’s direct daarna landelijk actie tegen de BK ondernomen. Verschillende predikanten werden in een concentratiekamp opgesloten, waar velen van hen stierven. In Marburg werd eind 1938, begin 1939 het vermogen van de BK in beslag genomen, naast twee schrijfmachines en een kopieerapparaat. Dit vormde een grote klap voor de BK en bij het begin van de oorlog was de beweging, mede door interne verdeeldheid, veel van haar slagkracht verloren.

Communistisch verzet

Terwijl de sociaaldemocraten na het verbod op hun partij niet meer in georganiseerd verband samenkwamen in Marburg, bleef een groepje van aanvankelijk 15 tot 20 communisten hier wel illegaal actief. De communistische verzetsmensen onderhielden contacten met kameraden elders in het land en kwamen samen in elkaars woningen om plannen te bespreken. Onderling verspreidden ze illegale pamfletten en kranten, waaronder partijorgaan Die Rote Fahne, die uit Frankfurt afkomstig waren. Ze hadden niet de middelen om zelf publicaties uit te geven, omdat hun drukwerkapparatuur in 1933 in beslag genomen was. De leden van de communistische ondergrondse onderhielden ook contacten met andere antinazi’s, onder wie sociaal democraten, van wie er enkelen in Marburg individueel wel antinazistische activiteiten ondernamen.

Veel meer dan symbolisch was het verzet van de communisten niet, maar dat lag meer aan het gebrek aan mankracht en middelen dan aan hun wil. Nadat Hitler tijdens de rijkspartijdagen van 1935 had verklaard dat het communisme in Duitsland was verslagen, lieten de communisten in Marburg de bevolking met een, in de woorden van Schneider, “spectaculaire antifascistische actie”73 weten dat ze hun strijd niet opgaven. Op verschillende locaties in de stad, onder andere op de muren van het kasteel, werd in de nacht van 19 op 20 september 1935 met rode verf het opschrift “Der Kommunismus ist unsterblich!” geklad. Ook de Sovjetster met hamer en sikkel en de afkorting KPD werden op meerdere muren aangebracht. In totaal veertien communisten werden gearresteerd, onder wie de dader, maar ze werden na enkele dagen vrijgelaten bij gebrek aan bewijs. De actie werd gezien als opsteker voor tegenstanders van de nazi’s. De Gestapo verhoogde haar paraatheid, maar kon niet voorkomen dat ook daarna nog meermaals antifascistische slogans werden aangebracht op een muur in een park. Ook in dit geval lukte het niet de dader te vinden.

In de aanloop naar de oorlog was de repressie zo opgeschroefd dat het steeds moeilijker werd voor antinazistische krachten om zich te organiseren en contact met elkaar te onderhouden. Communisten kwamen desondanks samen in de woning van Jakob en Cilly Schäfer die zich aan de bosrand bevond en relatief ongezien betreden en verlaten kon worden. Schneider legt uit dat hier niet alleen sprake was van discussie en informatie-uitwisseling, maar dat ook “materiële solidariteit met vervolgde antifascisten [en] kortstondige opvang van verzetsstrijders” werd georganiseerd.

In januari 1939 werden verschillende communisten en sociaaldemocraten opgepakt. Op een na werden ze na korte tijd weer vrijgelaten. Jacob Heinrich Lauter, die ervan verdacht werd dat hij koeriersdiensten voor de KPD uitvoerde, werd vanwege “landverraad” tot gevangenisstraf veroordeeld, die hij in een concentratiekamp nabij Braunschweig doorbracht, waar hij in 1941 overleed aan een ‘arbeidsongeval’ in een groeve waar hij was terechtgesteld.74

Maatschappelijke vooruitgang

Hitler en Röhm op de Rijkspartijdag van 1933
Ernst Röhm met Hitler op de rijkspartijdagen in Neurenberg van 1933 (Bundesarchiv, Bild 146-1982-159-21A / CC-BY-SA 3.0)
De Marburgers met wie Milton Mayer na de oorlog gesprekken voerde, hadden op één na geen bedenkingen over Hitlers dictatuur. Volgens Mayer verklaarden al zijn ‘vrienden’ dat hun leven onder de nationaalsocialisten beter was dan ervoor. Op één na gingen ze er maatschappelijk op vooruit. Met negatieve berichten over de naziregering kwamen ze zelden in aanraking, ze stonden ver van de wereldpolitiek. Tot het uitbreken van de oorlog leefden ze hun leven zoals ze dat altijd hadden gedaan, maar dan – in elk geval voor hun gevoel – onder betere omstandigheden.

Niet-linkse, onkritische Duitsers zoals zij werden voor de oorlog zelden slachtoffer van vervolging, want dat lot trof slechts gestigmatiseerde groepen die werden beschouwd als ‘staatsvijanden’. Ze zagen hoe de nazi’s na de Rijksdagbrand het communisme in Duitsland grotendeels verdreven, wat ze beschouwden als een overwinning. De Nacht van de Lange Messen accepteerden ze volgens Mayer “als een zuivering van moreel gedegenereerden”, een verwijzing naar de homoseksualiteit van Ernst Röhm.

Veel Marburgers sloten zich na de machtsovername alsnog aan bij de NSDAP: in mei 1933 telde de partij in de stad meer dan 1.300 leden. Ook acht van de tien personen uit Mayers boek werden na 30 januari 1933 lid van de nazipartij. “Partijlidmaatschap in de NSDAP betekende helemaal niets”, volgens Mayer. Hij legt uit:

Mensen sloten zich aan bij de partij om een baan te krijgen, een baan te behouden, een betere baan te krijgen of zich te beschermen tegen het krijgen van een slechtere baan, of om een contract te krijgen of een contract te behouden, of een klant, cliënt, een patiënt.

Wie geen lid van de partij was geweest, kon zich na de oorlog voordoen als antinazi, maar volgens Mayer werden sommige Marburgers alleen maar geen lid van de NSDAP omdat ze geen contributie wilden betalen. Ook de twee meest religieuze ‘vrienden’ van Mayer sloten zich aan bij de partij, volgens hem omdat anderen dat ook deden. Ze lazen geeneens het partijprogramma, maar hoopten dat hun lidmaatschap hen voordeel bracht omdat ze allebei ondernemers waren.

Wolf in schaapskleren

Van de tien mannen uit Milton Mayers boek was er slechts één na de nazimachtsovername in de problemen geraakt. Dat was gymnasiumleraar Heinrich Haye, die oorspronkelijk uit Oost-Pruisen kwam waar hij actief was voor de liberale Deutsche Staatspartei. Begin jaren dertig gaf hij lezingen voor het volwassenenonderwijs die vooral door sociaaldemocraten en communisten werden bijgewoond. Ook presenteerde hij een radioprogramma over literatuur waarin hij het werk van schrijvers aanprees die door de nazi’s werden verguisd.

Na Hitlers machtsovername moest Haye zijn activiteiten te staken. Zijn werk als leraar mocht hij voortzetten, maar hij kwam niet in aanmerking voor promotie en werd van de ene naar de andere school overgeplaatst. Om een nieuwe start te maken, verhuisde Haye in 1935 naar Marburg, waar hij een betrekking kreeg als docent literatuur en Frans op het Realgymnasium. In 1937 sloot hij zich aan bij de NSDAP, naar eigen zeggen uit angst en om er voordeel uit te halen.

Ondanks dat hij naar eigen zeggen “een wolf in schaapskleren” was, kreeg hij oog voor wat hij zag als de voordelen van het nationaalsocialisme. “Er waren goede dingen, geweldige dingen, in het systeem – het systeem zelf was kwaadaardig”, zo zei hij.75 Als voorbeeld van iets positiefs noemde hij dat de nazi’s een einde maakten aan het klassenonderscheid, iets waar de democratie volgens hem niet toe in staat geweest was. Hij voelde zich verbonden met mensen die eerder onder of boven hem hadden gestaan.

De beste tijd

De andere onderzoekspersonen hadden nooit kritisch tegenover Hitler gestaan. Ludwig Schweinsberger, die een baan kreeg op het Ambachts- en Handelkantoor van de nazipartij, had het nationaalsocialisme gesteund “omdat het beloofde het werkloosheidsprobleem op te lossen. En dat deed het. Maar ik heb me nooit kunnen voorstellen waartoe het zou leiden. Niemand deed dat.”76 Daarmee doelde hij op de oorlog. Meubelmaker Conrad Kilian noemde de regeringsperiode van Hitler…

…de beste tijd. […] Het verschil tussen rijk en arm werd kleiner, dat zag je overal.77

Kilian werd in 1933 lid van de partij, omdat hij had gehoord dat partijleden voorrang kregen voor promotie bij de vrijwillige brandweer, waar hij lid van was. “Dus werd ik lid”, zei hij. “Bovendien, ik dacht dat de partij iets goed was.” Toch beweerde hij na de oorlog dat hij altijd tegen de eenpartijstaat was geweest en nimmer een sterke nationalist was. “En de rassenpolitiek sloeg nergens op; er is geen puur ras meer, en inteelt is hoe dan ook slecht”.78 Bij een verklaring als deze moet bedacht worden dat deze werd afgelegd na de ondergang van het Derde Rijk, toen het ten opzichte van de Amerikaanse bezettingsautoriteiten verstandig was om je te presenteren als criticus van de nazi’s.

Manifestatie in Marburg
Manifestatie in Marburg met op de achtergrond het kasteel. Vermoedelijk is de foto genomen tijdens de viering van de inlijving van het Saarland in 1935. Bron: Stadtarchiv Marburg, MR, S 3/5, 3435

Een groot gebrek in het onderzoek van Milton Mayer is dat er onder zijn tien personen geen enkele vrouw was, terwijl ook die op Hitler hadden gestemd, lid waren geweest van de NSDAP en aanverwante organisaties en het nationaalsocialistische regime hadden toegejuicht. In de jaren tachtig verklaarde een anoniem gebleven Marburgse het volgende:

Aanvankelijk zag de meerderheid van de bevolking alles wat Hitler verkondigde als goed. Al was het maar omdat de werkloosheid snel daalde en de nieuwe decreten en wetten alleen maar gunstig leken voor Duitsland. Zo dachten wij er toen ook over. […] Orde en veiligheid werden ingevoerd, je kon bijvoorbeeld je fiets zonder op slot te doen op straat laten staan, je kon je was in de tuin laten drogen. We voelden ons ook veilig in onze woning. Ik was geen lid van de NSDAP. We waren, ondanks alles, ook vol kritiek ja.79

Een eveneens niet bij naam bekende stadsgenote vertelde in diezelfde tijd dat ze “neutraal” was gebleven. “Ik had mijn werk en was zo druk met mijn persoonlijke zaken dat ik me niet echt druk kon maken over politiek”. Ze vervolgde:

In het begin werd het allemaal positief bekeken en waren er ook successen. Kun je dat ook begrijpen? […]Als alles op een dieptepunt is en dan komt er iemand die zegt: ik zal je redden. Alles was aan het verdrinken. Dan grijp je het aan en denk je er niet meer over na. En bovenal was er enthousiasme en dynamiek, en als een van de heren kwam, kwam heel Marburg samen als die een toespraak hield. Het was onmogelijk om te beschrijven waar deze sfeer vandaan kwam.

Illusie

In 1935 was de invloed van de nazi’s op de lokale cultuur van Marburg volgens Rudi Koshar op zijn hoogtepunt. “Partijlezingen, sociale bijeenkomsten, discussieavonden en vele andere door de partij gesponsorde vieringen domineerden nu het publieke leven van de stad,” zo constateert hij, “en niet-nazistische clubs en verenigingen waren ondergedompeld in nazi-ideologie.”80 Toch kon de partij de Marburgse maatschappij niet volledig in zijn greep krijgen. Koshar:

Het gestelde doel van de partij – het vernietigen van beschadigde verbindingen tussen het sociale en politieke leven en het bewerkstelligen van een totale vervlechting van de twee in een racistische volksgemeenschap – bleef een illusie.81

Het waren namelijk niet slechts aanhangers van de Bekennende Kirche die voorafgaand aan de oorlog het regime bekritiseerden, maar ook doorsnee burgers die inzagen dat de nazi’s hun beloften niet waarmaakten. Meestal verloren ze niet hun vertrouwen in Hitler en bleven ze enthousiast over het nazigedachtegoed, maar waren ze niet tevreden met lokale politieke en economische ontwikkelingen. Dit blijkt niet uit de getuigenissen die Milton Mayer verzamelde. Echter, toen hij in Marburg verbleef verheerlijkten zijn gesprekspartners de vredesjaren van het Derde Rijk vanuit het perspectief van de naoorlogse jaren waarin de Duitsers honger leden en hun land in puin lag.

Wolfgang Willrich
Het nationaalsocialistische ideaalbeeld van een boerengezin, zoals verbeeld doorkunstschilder Wolfgang Willrich
De door de nazi’s beloofde gouden bergen werden geen werkelijkheid, zoals de propaganda wel wilde doen geloven. Zo stonden in 1936 in het district Marburg 2.753 werklozen geregistreerd. Zulke negatieve cijfers werden echter niet geopenbaard. Veel inwoners van Marburg ervoeren onder de nazi’s ook een verslechtering van hun levensstandaard. Al voor de oorlog waren er tekorten aan vers fruit en klaagden burgers over de hoge prijzen voor vlees. Ondanks dat de nazi’s allerlei maatregelen namen ten gunste van de boeren, zoals de verstrekking van leningen met een lage rente, waren ook agrariërs in het district Marburg niet onverdeeld enthousiast over het nieuwe regime. Zo bleek dat het lastig handelen was nadat Joodse vee- en eierhandelaren hun werk niet meer mochten doen. Verkoopprijzen voor runderen, varkens en rogge namen voor de oorlog af, terwijl de prijs van veevoer toenam. Ook klaagden boeren in de regio over leden van de Hitlerjugend die akkers en weiden vertrapten tijdens hun vakantiekampen.

De partij trachtte de schuld voor alle problemen van de agrarische sector neer te leggen bij de Joden, maar dat was in de jaren na de nazimachtsovername steeds minder overtuigend, omdat Joden geen economische rol meer vervulden. Het echte probleem was dat de door de nationaalsocialisten ingevoerde marktregulering boeren beperkte in hun economische groei. Gemeten over heel Duitsland nam de landbouwproductie toe maar het aantal boeren af.

Anti-intellectualisme

Het zwaarst werd Marburg getroffen door de afname van het aantal studenten. Aangezien elke student de stad jaarlijks ongeveer 1.200 Rijksmark opleverde, was dit een hard gelag. Stonden tijdens het zomersemester van 1931 nog 4.000 studenten ingeschreven aan de universiteit, in de winter van 1936 waren dit er nog slechts 1.422 en in de zomer van 1938 1.124. “Men schat dat Marburg door deze afname aan studenten een jaarlijks verlies van 3.600.000 RM leed”, schrijft de Amerikaanse historicus John R. Willertz.82 Deze studentenafname valt te verklaren aan de hand van het anti-intellectualisme van de nazi’s.

Behalve dat de academische vrijheid werd beknot, verloor het academische onderwijs zijn reputatie door de neerbuigendheid waarmee het door leidinggevende nazi’s werd bejegend. Minstens vijf en mogelijk zeven van de tien door Mayer geïnterviewde Marburgers vonden intellectuelen onbetrouwbaar en academici het verraderlijkst. Werk met de handen en op het land werd opgehemeld. Meisjes werden al helemaal ontmoedigd om te gaan studeren, omdat hun gewenste rol binnen de nazi-ideologie die van huismoeder was. Verder werd de doorstroming van het voortgezet onderwijs naar het hogere onderwijs doorkruist door de Reichsarbeitsdienst en militaire dienstplicht voor mannen en het Landjahr voor meisjes, waarin ze boerengezinnen moesten helpen in het huishouden en op het land.

BDM in der Landwirtschaft
Duitse meisjes helpen met werk op het land, september 1939 (Bundesarchiv, Bild 183-E10868 / CC-BY-SA 3.0)

Niet alleen de middenstand liep inkomsten mis door de studentenafname, ook het stadsbestuur moest belastingen verhogen en bezuinigen omdat de gemeentelijke schatkist minder werd aangevuld. Er werd in het district Marburg onder andere beknibbeld op wegenonderhoud, wat leidde tot een slechte staat van het wegdek. Desondanks nam de schuld van de stad toe. Na de oorlog, toen de levensomstandigheden in de eerste jaren na de oorlog slechter waren dan in de naziperiode, herinnerden veel inwoners zich slechts de ‘positieve’ kanten van het naziregime, alsof alles toen beter was geweest dan ooit. Er was echter ook ten tijde van Hitlers dictatuur wel degelijk sprake geweest van burgerlijke onvrede, maar die had zich nimmer omgezet in daadwerkelijk verzet.

Zonder actief verzet kon de dictatuur Marburg in haar greep krijgen. Een collega-academicus van Milton Mayer aan de universiteit van Frankfurt legde hem uit dat de dictatuur zich in stapjes ontwikkelde en dat je het einde niet kon voorspellen. “Elke actie, elke gebeurtenis is erger dan de vorige, maar slechts een klein beetje erger”, zo schreef Mayer op basis van de woorden van zijn collega.

Je wacht op de volgende en de volgende. Je wacht op een grote schokkende gebeurtenis, denkend dat anderen, als zo’n schok komt, zich samen met jou op de een of andere manier zullen verzetten. Je wilt niet in je eentje handelen, of zelfs maar spreken, je wilt geen problemen veroorzaken.83

Dit artikel maakt onderdeel uit van de achtdelige serie De bruine stad over de opkomst, machtsperiode en ondergang van het nationaalsocialisme in Marburg. Wekelijks verschijnt een nieuwe aflevering.

NB: Notenapparaat wordt gepubliceerd bij laatste artikel van de serie

Kevin Prenger (1980) is verbonden aan TracesOfWar.nl. Zijn aandacht gaat uit naar de geschiedenis van de Holocaust en nazi-Duitsland. In 2015 verscheen zijn boek Oorlogszone Zoo, over de Berlijnse dierentuin tijdens de naziperiode. Verschillende boeken over de Tweede Wereldoorlog volgden: De boodschapper uit de hel, Een rechter in Auschwitz, Het masker van de massamoordenaar, Kerstmis onder vuur, Kolberg, Meer dan alleen Auschwitz, In de schaduw van Schindler en Van kinderwieg tot soldatengraf, over onderwijs en indoctrinatie van de jeugd in Hitlers Duitsland. Zie ook website of X-account.

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
2000
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 55.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×