Op 31 maart 1755 opende de Ópera do Tejo voor het eerst zijn deuren. Een select publiek, aangevoerd door koning José I en zijn jarige echtgenote Mariana Vitória, genoot er van de première van Alessandro nell’Indie, speciaal voor die gelegenheid gecomponeerd door hofcomponist David Perez. Precies zeven maanden later, op 1 november 1755, stortte dit mooiste en meest vooruitstrevende operatheater in elkaar tijdens de grote aardbeving die Lissabon trof. De koning was er kapot van en treurde meer om zijn verloren speeltje dan om de duizenden doden en de vernielde stad.
Passie voor muziek
Het operagebouw aan de Taag in Lissabon was het persoonlijk prestigeproject van de vorst, die al zijn hele leven gek was van opera. Toen hij nog prins van Brazilië en hertog van Bragança was, leefde hij alleen voor zijn muziek. Staatszaken interesseerden hem geen zier. Zijn tijd verdeelde hij tussen zijn gezin, de kerk en de opera. De eerste twee beschouwde hij als zijn plicht, de derde als zijn ontspanning. In een bewaard gebleven brief uit 1743 van Mariana Vitória aan haar moeder lezen we:
‘Ik denk dat als zijn vader zou sterven – wat God verhoede – het er helemaal anders aan toe zou gaan.’
En inderdaad, toen zijn vader João V op 31 juli 1750 het leven liet en zijn zoon als José I koning van Portugal en de Algarve werd, gaf deze het dagelijkse bestuur van het land al gauw in handen van zijn vertrouweling Sebastião José de Carvalho e Melo, die tot op vandaag vooral bekend is gebleven als de markies van Pombal. Eindelijk kon José zich ten volle aan zijn passie voor muziek wijden.
Castraatzanger
Al in maart van het jaar daarop voerde hij tal van onderhandelingen met de beste Italiaanse operazangers van dat moment. In 1752 wist hij de beroemde Gioacchino Conti Giziello – een lyrische castraatzanger – te strikken die op dat moment aan de opera van Milaan verbonden was. Die stelde zeer hoge eisen bovenop de al exorbitante geldsom die José hem bood. Zo wilde hij een eigen huis met alle faciliteiten en personeel, een koets die hem te allen tijde ter beschikking zou staan en een clausule in het contract die hij na een jaar mocht beschikken. Ook de tenor Anton Raaff liet de koning vanuit Bologna naar Lissabon overkomen en nog tal van andere zangers, die met grote regelmaat privéconcerten en kameropera’s verzorgden in het Koninklijk Paleis.
Farinelli gemist, Caffarelli gestrikt
Maar de ambities van José I gingen veel verder. Hij droomde ervan in het centrum van Lissabon een operahuis laten bouwen dat alle andere muziekhuizen in heel Europa zou overtreffen. Begin 1752 gaf hij daarvoor al opdracht aan architect Giovanni Carlo Sicini Bibiena, zoon van de beroemde opera-architect Ferdinando Bibiena. Tegelijk zond hij de zanger Francesco Ferraci naar Rome om daar een select operagezelschap samen te stellen en te engageren met de grootste namen van die tijd. De belangrijkste daarvan was de castraatzanger Caffarelli, die gezongen had in Napels, Bologna, Wenen, Londen en Madrid en nu dus ook in Lissabon. Zijn vriend én rivaal Farinelli – ze hadden samen gestudeerd bij Nicola Porpora – was op datzelfde moment geëngageerd in Madrid en kwam dus niet in aanmerking voor Lissabon.
Kunst- en vliegwerk
Intussen werden de plannen getekend en begon men met de bouw van luxueuze theater. De schilder Giacomo Azzolini zorgde voor de decoratie en achter de scène bouwde architect en theatermachinist Petronio Mazzoni alle installaties nodig voor het in die tijd zo populaire kunst- en vliegwerk op de scène. In de eerste maanden van 1755 was het gebouw voltooid. En inderdaad, het was het mooiste en indrukwekkendste operagebouw van heel Europa. De zaal had tweeëndertig loges in vier verdiepingen boven elkaar. Achteraan was de koninklijke loge, bekleed met marmer en brons, en overal in de zaal schitterden versieringen in bladgoud.
Paarden op de scène
De première op 31 maart 1755 was een triomf. David Perez had er speciaal de nieuwe opera Alessandro nell’Indie voor gecomponeerd, een waar spektakelstuk waarbij echte paarden op de scène stonden en een heel leger soldaten. De hoofdrol werd gezongen door Caffarelli, die ontzettend trots was dat de koning hem geëngageerd had voor dit prachtige theater. Hij zong zijn aria’s met de hoogste noten die ze in Lissabon ooit een man hadden horen zingen. De rollen van zijn tegenspelers werden gezongen door Gallieni, Luciani, Morelli, Raaff en Carlo Reina. Na afloop bleef het applaus maar duren; het hield niet meer op! Wat een triomf! De koning straalde.
Oog- en oorstrelend
Van toen af aan was er drie tot vier keer per week een voorstelling en minstens eens per week woonde de koning met zijn gevolg die zelf bij. Beeld je vooral niet in dat je als gewone Portugees een kaartje kon kopen voor zo’n voorstelling. Alleen genodigden van de koning mochten erin. Dus waren de loges gevuld met de adellijke families van Lissabon en omstreken, buitenlandse ambassadeurs, hoge militairen, kardinalen en bisschoppen en ook wel eens de kapitein van een buitenlands handelsschip dat de haven aandeed. Een van de gelukkigen was de Chevalier des Courtils, een officier van de Franse vloot, die met een klein gezelschap door de koning tot tweemaal toe werd uitgenodigd als eregast bij de voorstelling La clemenza di Tito. Hij noteerde daarover:
‘De decoraties en het spektakel waren superbe! Het enorme toneel, overdadig versierd, bekoorde onze ogen. De meesten van ons lieten ook hun oren strelen door de Italiaanse muziek, al waren er anderen die daar minder van hielden. Die Italiaanse muziek is wellicht niet echt voor de Franse smaak gemaakt.’
In de herfst ging een derde opera in première: Antigono, deze keer op muziek van Antonio Mazzoni. Het is deze opera die nog gespeeld werd op de avond van 31 oktober 1755. Caffarelli had er een eerder kleine rol in.
De volgende morgen omstreeks kwart voor negen schudde de aarde in Lissabon. Er vielen duizenden doden, veelal onder het puin van de instortende kerken die vanwege het Allerheiligenfeest afgeladen vol zaten. Een klein uur later golfde een tsunami de Taag op en veegde de oevers schoon, waarbij alweer duizenden doden vielen die zich daar of op de schepen veilig achtten. Daarna kwam het vuur dat zich over de hele stad verspreidde en vijf dagen woedde.
Ook het splinternieuwe operagebouw deelde in de klappen. De achtergevel en het dak stortten vrijwel onmiddellijk in. De brand maakte het karwei af. Koning José I hoorde de verslagen in zijn privépaleis in Belèm aan de rand van de stad, dat nauwelijks schade had opgelopen. De koning stortte geheel in en liet het regeren meteen over aan de Carvalho. Hij had slechts één vraag:
‘Mijn opera. Weet je al iets van mijn opera? Is er schade?’
– Willy Schuyesmans, Hoerenjong. Eigen beheer, 2013. Historische roman over de aardbeving van Lissabon en het belang daarvan voor de verspreiding van de prille Verlichting. De geschiedenis van de Ópera do Tejo en de figuur van de castraat Caffarelli komen erin aan bod.