Het Nederlandse speciaal onderwijs is gericht op kinderen die extra aandacht en ondersteuning nodig hebben, zoals kinderen met een lichamelijke of geestelijke beperking, chronische ziekte of een gedragsstoornis. De aandacht voor deze kinderen nam in de negentiende eeuw toe, toen de eerste scholen ontstonden voor speciaal onderwijs aan bijzondere doelgroepen. Aan de hand van een van de oudste scholen voor speciaal onderwijs, de ‘Idiotenschool’ in Den Haag, behandelt Annemieke van Drenth in het boek De ontdekking van het speciale kind de vroege geschiedenis van onderwijsvormen toegespitst op kinderen met een beperking of stoornis.
Auteur Annemieke van Drenth publiceerde eerder diverse (historische) studies over gender, autisme, onderwijs en cultuurgeschiedenis. Ze werkt als assistent professor aan het Instituut Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Leiden. In 1991 behaalde Van Drenth haar doctorsgraad aan de Universiteit Leiden met een proefschrift op het gebied van genderstudies, getiteld De zorg om het Philipsmeisje. Fabrieksmeisjes in de elektrotechnische industrie in Eindhoven (1900-1960).
Opbouw & structuur van het boek
Van Drenths boek is geen chronologisch geschiedverhaal over het ontstaan en de ontwikkeling van de Idiotenschool in Den Haag (opgericht in 1855), maar heeft een doordachte thematische opzet. De rode draad door het boek is hoe in de negentiende eeuw de visie op speciale kinderen, aangeduid als ‘idioten’, veranderde. Er kwam in die eeuw meer aandacht voor de individuele ontwikkeling van kinderen, hun uniciteit en de specifieke behoeften van jonge individuen. Kinderen werden niet meer beschouwd als ‘minivolwassenen’, maar als unieke personen met een eigen psychische realiteit. Van Drenth vat deze negentiende-eeuwse ontwikkeling – met toenemende wetenschappelijke aandacht voor fysiek en psychisch ‘afwijkende’ kinderen – als volgt samen:
“Normaliteit is niet langer een tamelijk vanzelfsprekende fysieke rijping tot volwassenheid, maar krijgt betekenis in termen van een afwijkende ontwikkelingsgang in het innerlijk van imperfecte kinderen.” (31,32)
In het eerste hoofdstuk schetst Van Drenth hoe er eind achttiende eeuw en begin negentiende eeuw meer oog kwam voor ‘speciale kinderen’. Dat begon met speciale scholen voor doven en blinden. In de loop van de negentiende eeuw kwam de focus ook te liggen op fysiologisch en geestelijk afwijkende kinderen en kwamen zogenoemde ‘zwakzinnige’, ‘idiote’, ‘krankzinnige’ of ‘achterlijke’ kinderen in beeld. Een rol in deze omslag speelden onder meer de filosofen Jean-Jacques Rousseau, Goethe en Charles Darwin, maar ook de Duitse onderwijzer Johann Traugott Weise. De oprichting van de Haagse Idiotenschool en eerste jaren komen in dit hoofdstuk ook aan bod.
In de hoofdstukken twee tot en met vier verbindt de schrijfster het algemene thema van groeiende aandacht voor speciale kinderen met de geschiedenis van de Idiotenschool uit Den Haag. Hoofdstuk twee zoomt in op de interactie tussen ‘het sociale’ en het individuele’ in de kinderontwikkeling. In hoofdstuk drie staat het toenmalige onderzoek centraal dat naar kinderen met ‘idiotisme’ werd gedaan. Hoofdstuk vier schetst de verschuivende visievorming op kinderen, van een medisch-biologisch perspectief richting psychisch en innerlijk onderzoek. Ten slotte behandelt het vijfde hoofdstuk aan de hand van de Krankzinnigenwet uit 1841, die typeerde welke mensen als ‘idioot’ of ‘krankzinnig’ beschouwd werden, meerdere casestudies van speciale kinderen die op de Idiotenschool in Den Haag zaten.
De Idiotenschool in Den Haag: een korte geschiedenis (1855-1920)
De ontdekking van het speciale kind geeft verspreid over de hoofdstukken een goed onderbouwd beeld van de drijfveren en ontwikkeling van de Haagse Idiotenschool, met ruime aandacht voor de historische context waarbinnen dit initiatief tot stand kwam.
De Idiotenschool werd in het voorjaar van 1855 opgericht door de hervormde predikant Cornelis Elisa van Koetsveld (1807-1893) – een gevierd kanselredenaar en later, in 1878, hofpredikant van koning Willem III – en twee van zijn vrienden. Het ‘Geestelijk Gesticht voor Minderjarige Idioten’ nam een hoofdleraar aan en opende op 15 mei 1855 de deuren aan de Zuidwal (een jaar later verhuisde de school naar het Hoog Westeinde). Het motto van de kersverse school was:
“Genezing door opvoeding…” (41)
Lesdagen duurden van 9.00 uur tot 16.00 uur. Binnen het jaar kwam er een extra onderwijzeres in dienst, evenals negen andere hulpkrachten, die aanvankelijk lesgaven aan ruim dertig kinderen. Dit aantal groeide naar vijftig leerlingen in 1860 tot in 1898 met eenennegentig leerlingen een piek bereikt werd. Voor de allerarmsten was het onderwijs gratis, rijkere ouders betaalden een jaarbijdrage van 100 gulden (later oplopend tot liefst 600 gulden per jaar).
De klemtoon in het onderwijs op de Idiotenschool lag op spelend leren, ofwel fröbelen. Zo leerden de jongens sigaren en matten maken, terwijl de meisjes naai- en breilessen kregen. Verder stonden binnen het curriculum – het lesmateriaal maakte de school zelf – actieve en praktische vakken op de agenda als zang, dans, gymnastiek, leren klokkijken en handvaardigheid. In de school lag de focus zowel op klassikale lessen als op individuele aandacht via persoonlijke gesprekken.
Naast basisvakken als rekenen, schrijven en lezen besteedde de Idiotenschool ruime aandacht aan de morele en godsdienstige vorming van de kinderen, van wie de meesten protestants waren. Terecht legt Van Drenth hier een relatie met de beweging van het Réveil, een protestants-geestelijke stroming waar de predikant Van Koetsveld inspiratie uit haalde. Binnen het Réveil speelden filantropie, weldadigheid en sociaal engagement met de kwetsbare medemens een belangrijke rol. Ondanks zijn engagement met de onderkant van de samenleving, voelde Van Koetsveld zich echter meer verbonden met de moderne Groninger Richting dan met de conservatieve Réveilbeweging.
Na de piek in 1898 nam het leerlingaantal van de Idiotenschool snel af, tot enkele tientallen interne en externe leerlingen (er zaten ook leerlingen in een aangebouwd gesticht bij de school) in 1917. Door financiële problemen en enkele verhuizingen kwam er in juli 1920 een einde aan de Haagse Idiotenschool.
‘Dierlijk sprakeloos’: casestudies over enkele leerlingen van de Idiotenschool
In het laatste hoofdstuk maakt Van Drenth via drie casestudies van leerlingen duidelijk hoe de Idiotenschool invulling gaf aan het fenomeen ‘idiotisme’. Via…
“…de verslagen van de geneesheer en de hoofdmeester over hoe het hen vergaat, wordt een inkijkje in de leefwereld van de kinderen [verschaft].” (155)
In de schoolverslagen en medische dossiers van de Idiotenschool ontbreken helaas zelfreflecterende documenten van ouders en leerlingen zelf. We moeten het dus doen met de verslagen van observanten. Maar de beschikbare archiefstukken leveren gelukkig voldoende bijzondere lectuur en beschrijvingen op van de toestanden in de Haagse Idiotenschool. Zo kwamen er in 1867 drie plattelandszusjes met de achternaam Maayen de school binnen, afkomstig uit de boerenstand. Over hen lezen we het volgende:
“In september 1867 worden Agatha, Lijsje en Marrigje, dan respectievelijk twaalf, zeven en vijf jaar oud, voor dag en nacht opgenomen in de Haagse Idiotenschool. In het Algemeen Register der Leerlingen noteert hoofdmeester Van Putten hun ’toestand bij opname’. Agatha, het oudste meisje, karakteriseert Van Putten als ‘verwaarsloosd’ en ‘dierlijk sprakeloos’. Ook de beide jongere zusjes spreken maar spaarzaam. Daarnaast worden Lijsje en Marrigje aangeduid als respectievelijk ‘onontwikkeld’ en ‘overprikkeld’. (…) Het oudste meisje is ‘niet geheel zindelijk’, terwijl de twee jongere kinderen echt ‘onzindelijk’ zijn…” (p.187)
De drie zussen werden na jarenlange scholing (variërend van vier tot negen jaar) stuk voor stuk ontslagen uit de Idiotenschool, omdat ze goede progressie maakten. De familie nam de zorg voor de drie hierna over en kocht een pand in Benschop voor ze om dit te realiseren. Lijsje werd jaren later, in 1922, opgenomen in het Gesticht voor Krankzinnigen in Utrecht, en stierf kort na haar opname. Van de drie zusjes is bekend dat ze allen relatief jong, voor hun zestigste, overleden.
Naast de bovengenoemde korte casestudy behandelt Van Drenth de persoonlijke beslommeringen van het epileptische kind Wilhelmus van Breukelen – ‘klein van gestalte’, ‘zeer mager’, ‘het hoofd langwerpig’ – en de wees Aaltje van der Slagt alias Alida, een ‘achterlijk’ meisje dat flinke vooruitgang boekte op de Idiotenschool en het na enkele jaren zelfs tot hulp in de huishouding van de school schopte.
‘Krom Jantje’: een beschrijving van een bijzonder jongetje
Eén citaat dat eerder in Van Drenths boek naar voren komt, mag de lezer niet onthouden worden. Dominee Van Koetsveld publiceerde vanaf 1847, jaren voordat de Idiotenschool van start ging, in diverse delen het interessante werkje Godsdienstige en zedelijke novellen. In deze serie komt het verhaal ‘Krom Jantje’ voor, met als lange ondertitel: ‘Belangwekkende zielkundige studie. Geschiedenis van een misvormden idioot, die alleen met zijne dieren, konijnen, katten en een bok leeft, maar door de schooljeugd gesard, en door de menschen bedrogen wordt’.
Uit dit verhaal blijkt hoe de predikant op dat moment tegen ‘idiote kinderen’ aankeek en hoe hij deze fysisch en psychisch omschreef:
“Zijn gansche beengestel, van de teenen af, schijnt cylindersgewijze opgetrokken te zijn. De kromme, zonderling gedraaide benen waren nimmer met vleesch bekleed. De korte romp schuilt onder de gebogen ruggegraat en het holle borstbeen. De hals heeft zoo vele schuine en diep liggende plooijen, alsof men eens met geweld beproefd had, het hoofd van den romp af te draaijen, waarbij de groote en steil opstaande ooren wel tot handvatsels konden gediend hebben. (….) Gelijk bij het negerras, zijn bij onzen armen dwaas de organen der spijsvertering even krachtig, als de hersenen gebrekkig ontwikkeld. Maar wordt er aandoening of hartstogt bij ‘Krom Jantje’ opgewekt, dan verbreedt zich nog de breede mond tot een grijnzenden, aapachtigen lach; of de lippen puilen droefgeestig uit; of meer malen nog zwellen de kaken tot een waren luchtballon, waar uit het gas sissend en afgebroken schijnt te ontsnappen…” (p.18)
Contextueel sterk, gedegen onderzoek & fraaie vormgeving
Voordat we afsluitend de sterke punten van dit boek benoemen, toch één kleine kanttekening. Op diverse plekken in het boek staan typefoutjes. Heel dramatisch is het allemaal niet, maar een iets scherpere redactieronde zou foutjes als ‘franse’ (p.19), ‘Weisse’ (i.p.v. Weise, p.32), de typefout ‘1958’ (i.p.v. 1858, p.38) of ‘meisjes’ (i.p.v. meisje, p.187) eruit gefilterd hebben.
De kracht van Van Drenths boek over speciale kinderen in de negentiende eeuw zit hem vooral in de sterke contextuele kaders die de auteur schetst. Het ontstaan en de ontwikkeling van de Idiotenschool worden door de schrijfster overtuigend in de context van de tijd geplaatst, met aandacht voor onder meer de plaatselijke situatie (Den Haag), internationale contacten (zo bezocht een Japanse delegatie de school) en de godsdienstige en pedagogische opvattingen uit die tijd. Van Drenth zoomt onder meer in op het werk van Michel Foucault, een historicus en filosoof die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de geschiedenis van ‘marginale’ en ‘achtergestelde’ groepen die aan de onderkant van de samenleving bungelden. Ook prominente denkers en doeners uit de toenmalige medisch-educatieve zorg krijgen terecht aandacht, zoals de Zwitserse arts Johann Jakob Guggenbühl, de pedagoog Friedrich Fröbel en de Leidse hoogleraar Jan van der Hoeven. Laatstgenoemde introduceerde Van Koetsveld in de ‘schedelleer’ van de Oostenrijkse wetenschapper Franz Joseph Gall:
“Het is Van der Hoeven geweest die Van Koetsveld heeft aangestuurd in ideeën over idiotisme, die aanvankelijk gerelateerd zijn aan de vorm van de schedel.” (112)
Verder is duidelijk dat Van Drenths boek gebaseerd is op breed en goed gefundeerd onderzoek. Van Drenth heeft niet alleen gebruikgemaakt van veel secundair materiaal, maar via archieven (zoals het Koninklijk Huisarchief, Nationaal Archief en Haags Gemeentearchief) en oude periodieken ook veel primaire bronnen gebruikt. De gevarieerde literatuurlijst laat een grote belezenheid zien.
Als laatste pluspunt van De ontdekking van het speciale kind noemen we de fraaie vormgeving. Het boek bevat veel prachtige kleurenafbeeldingen, prenten en scherpe scans van interessant bronnenmateriaal.
Boek: De ontdekking van het speciale kind – Annemieke van Drenth