Gelre tegen het Bourgondisch-Habsburgse Huis
Van oudsher vochten verschillende grafelijke en hertogelijke families om de macht in Gelre. In de tweede helft van de vijftiende eeuw lieten ook Bourgondische en Habsburgse vorsten hun oog op Gelre vallen. In 1492 probeerde Gelre de buitenlandse heersers buiten de deur te houden door zich onder het bestuur van de vierentwintigjarige Karel van Egmond te stellen. De nieuwe vorst ging vanaf dat moment door het leven als Karel van Gelre.
In 1502 probeerden Arnhem en Karel van Gelre het op Kleefs grondgebied gelegen Huissen te veroveren. Dat mislukte en Karel wist ternauwernood in een klein bootje over de Rijn te ontsnappen. De Bourgondische vorst Filips de Schone belegerde drie jaar later de stad. Om de inname tot een succes te maken liet Filips alle bomen rondom de stad kappen. Het Arnhemse stadsbestuur en Karel van Gelre moesten al snel blootsvoets de overgave aanbieden in de ‘voetval te Rosendael’.
De strijd om Arnhem en Gelre duurde onverminderd voort. In 1514 veroverde Karel van Gelre met een variant op het paard van Troje Arnhem. Soldaten verstopten zich op een wagen onder korenzakken en drongen zo de stad binnen.
Roem en roemloos einde
Rond 1520 was Karel op het toppunt van zijn macht en had hij het oppergezag in Gelre, Friesland en Groningen. Zijn veldheer Maarten van Rossum bezette bovendien korte tijd Den Haag en Utrecht. Uiteindelijk bleken zij niet opgewassen tegen die andere Karel: Karel V, keizer van het Heilige Roomse (Duitse) Rijk, koning van Spanje en heer van al zestien Nederlanden.
In een wanhoopspoging zijn onafhankelijke positie te behouden, onderhandelde Karel van Gelre in het geheim met de koning van Frankrijk. Door die toenadering, Karels hoge belastingdruk en voortdurende oorlogen, zagen de Gelderse steden het niet meer zitten. Ze kozen nog voor de dood van de oude hertog een nieuwe landsheer, Willem van Kleef. Karel stierf een half jaar later op 15 juni 1538, verlaten en verbitterd in zijn hertogelijke residentie op de Markt in Arnhem. Hij werd in de stad in een imposante marmeren graftombe in de Grote Kerk begraven. Vijf jaar later, bij het Tractaat van Venlo in 1543, nam keizer Karel V de hertogstitel van Gelre over en was het met de uitzonderlijke positie van Gelderland binnen de zeventien Nederlanden gedaan.
Schilderij Jelgerhuis
De marmeren tombe van hertog Karel van Gelre werd in 2022 weer op zijn oorspronkelijke plek in de Eusebiuskerk geplaatst. Ook kwam de hertog zelf terug als de knielende ‘man in ’t kastje’. De gerestaureerde zestiende-eeuwse houten pop met de gelaatstrekken van Karel, zijn harnas, wapenrok en een replica van zijn zwaard, staan weer boven het grafmonument. Al direct na zijn dood in 1538 trok de combinatie van graf en kastje talloze bewonderaars aan. In de negentiende eeuw legde schilder Johannes Jelgerhuis het monumentensemble vast.
Voetval te Rosendael
De strijd tussen Karel van Gelre en het Bourgondisch-Habsburgse Huis is deels te verklaren uit persoonlijke onvrede van Karel. De Bourgondiërs weigerden jarenlang een losgeld voor de door de Fransen gevangen genomen jonge Karel te betalen. De hertog herinnerde zijn opponent Filips de Schone daar in 1505 nog aan in Karels ‘voetval te Rosendael’.
Ick ben, mijn heer, uwe ootmoedige dienaer en hier gekomen om te betuighen dat mij de maght ontbreekt om u te wederstaan. Derhalve legh ick mijn moed en de wapenen neder en smeek u om een billijke vrede. De vorsten van Burgondien hebben mij van mijn sevende tot mijn vijftiende jaar opgevoed. Daarna ben ick van de Fransen gegrepen en tot mijn twintigste jaar in een verschrickelijke gevangenis bewaard. Nochtans ben ick niet zozeer aan hen verplicht, alswel aan u en uw geslacht.
Arend van Slichtenhorst, XIV. boeken van de Geldersse geschiedenissen, 1654
Eenzame dood
De dood van Karel van Gelre is met veel raadsels omgeven. Hoewel bijna geen Arnhemmer hem de laatste eer kwam bewijzen, zorgde de burgerij wel voor het prachtige praalgraf in de Eusebiuskerk.
Sijn lighaam wierd gebalzemd en veertien dagen onbegraven gelaten op het hof te Aarnhem. Het ligchaam lag onder een silveren tapeet met een kruis van goudlak. Daarbij stonden vier silveren stoven met vuur en wierook. De zaal en trappen waren met swart laken behangen. Er was een altaar waarbij monniken dag en nacht missen opdroegen, totdat het lijck in de Grote Kerck wierd begraven. Middelertijt zag men nauwlijks een mensche dan de monnik die de misse bediende.
Arndt toe Boecop, Cronijck, omstreeks 1560
Hertogelijk, stadhouderlijk en prinselijk
Hertog Karel van Gelre en keizer Karel V vestigden in Arnhem hun bestuurlijke instellingen. Met de gewestelijke rechtbank, het Hof van Gelre, de Kanselarij en de Rekenkamer werd Arnhem Gelre’s hoofdstad. Op deze achttiende-eeuwse prent staat rechts de ingebouwde Sabelspoort en links aan de oostzijde van de Markt de gebouwen van het provinciale bestuur. Voor het hof staan het ‘houten paard’ en de ‘schandton’, die voor de uitvoering van lijfstraffen werden gebruikt.