Op amper tien kilometer van Brussel ligt, verdoken in de groene oase van het park van Tervuren, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Niet alleen viert het museum dit jaar zijn honderdste verjaardag maar ook het park en de gemeente zelf kunnen bogen op een fascinerende en tumultueuze geschiedenis want eeuwenlang was Tervuren de geliefkoosde verblijfplaats van vorsten en adel.
Een schets, hoe het begon:
Het was Hendrik I (1165-1235), de eerste Hertog van Brabant, die in het begin van de dertiende eeuw het Warandepark van Tervuren als het ware op de kaart zette door aan de samenvloeiing van de Voer en de Maalbeek een waterburcht te bouwen. Gedurende de latere jaren werd het waterslot veelvuldig verbouwd. Lodewijk van Male (1330-1384), Graaf van Vlaanderen, huwde er in 1347 met Margaretha van Brabant (1323-1368) de dochter van Hertog Jan III, Keizer Karel vertoefde er dikwijls en uiteindelijk, vier eeuwen later, werd het slot de semi-permanente residentie van de aartshertogen Albrecht en Isabella die toen onze landvoogden waren.
Het was de zeer katholieke Isabella van Spanje die in 1617 opdracht gaf om volgens de plannen van de Vlaamse bouwmeester Wenceslas Coeberger (1561-1634) een barokke slotkapel op te richten ter ere van Sint-Hubertus die volgens een legende in 727 stierf in Tervuren. Nu nog is deze kapel iedere laatste zondag van oktober het toneel van de St-Hubertusviering, waarbij aan de deelnemers het āHubertusbroodā wordt uitgedeeld, paarden en huisdieren worden gezegend en waarna een groots jachthoornconcert de feestelijkheden afsluit. Van het eigenlijke kasteel is echter niets overgebleven. Tijdens de Oostenrijkse overheersing liet keizer Jozef II (1741-1790) het immers met de grond gelijk maken.
Na de nederlaag van Napoleon te Waterloo kwamen onze contreien met het Congres van Wenen onder het gezag te staan van de Nederlandse vorst Willem I (1772-1843). Diens zoon, Willem-Frederik (1792-1849) de latere Willem II, kreeg van zijn vader het ganse domein van Tervuren toegewezen. De kroonprins liet er prompt een nieuw kasteel bouwen volgens de plannen van de Belgische architect Charles Van der Straeten (1771-1834), maar door de Belgische opstand van 1830 diende de Oranjeprins echter spoorslags zijn residentie in Tervuren te verlaten. Het kasteel werd daarna enige tijd verwaarloosd om uiteindelijk in 1867, na een grondige opknapbeurt op last van koning Leopold II (1835-1909), de verblijfplaats te worden van zijn zuster Charlotte van Mexico (1840-1927). Lang heeft deze echter ook niet van het kasteel kunnen genieten want op 3 maart 1879 verwoestte een hevige brand het gehele complex.
Op de plaats van het afgebrande kasteel besloot Leopold II enkele jaren later het Koloniƫnpaleis op te trekken en deed hiervoor een beroep op de architect Ernest Acker (1852-1912). Voor de binnenarchitectuur werden niet minder dan vier architecten aangetrokken die later internationale faam zouden oogsten als protagonisten van de Art Nouveau stijl, namelijk Paul Hankar (1859-1901), Henry Van de Velde (1863-1957), Georges HobƩ (1854-1936) en Gustave Serrurier-Bovy (1856-1910). In het gebouw moest het koloniale gedeelte van de wereldtentoonstelling van 1897 ondergebracht worden. Leopold II wou immers uitpakken met zijn privƩkolonie Congo Vrijstaat die hij in 1885 op de Conferentie van Berlijn officieel had verworven en liet in de Warande zelfs enkele Congolese dorpen opstellen, bevolkt met Congolezen die de inheemse levensgewoonten moesten uitbeelden aan de bezoekers. Zeven van hen overleefden dit avontuur niet en kwamen in een massagraf terecht. Pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw kregen ze een waardige rustplaats naast de dertiende-eeuwse St-Jan-Evangelistkerk te Tervuren waar ironisch genoeg ook de drie zonen van Jan III, Hertog van Brabant, begraven liggen.
Tegelijkertijd en geheel volgens de hem eigen visie liet Leopold II megalomane bouwwerken en grootschalige urbanistische projecten opstarten. Zo werd de Tervurenlaan aangelegd die begon aan de triomfboog in het Jubelpark (zie artikelen Jubelpark, geschiedenis en Jubelpark, beelden en gebouwen) en precies eindigde voor het Koloniƫnpaleis.
Het park zelf werd volledig hertekend door de architecten Jules Vacherot en Edouard Keilig, terwijl de Franse landschapsarchitect Emile LainĆ© nadien opdracht kreeg er een neoklassieke Franse tuin in aan te leggen naar het voorbeeld van āLe Petit Palaisā in Parijs (zie artikel Architecturale affiniteit tussen Brussel en Parijs).
Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika
Na afloop van de wereldtentoonstelling kreeg het KoloniĆ«npaleis een permanent karakter en werd het omgevormd tot het āMusĆ©e du Congoā, maar de collecties groeiden dermate snel aan dat al vrij vlug het gebouw te klein werd. Leopold II liet dan ook reeds in 1904 beginnen met de bouw van een nieuw museum in neoclassicistische stijl volgens de plannen van de Franse architect Charles Girault (1851-1933). Het nieuwe museum opende uiteindelijk zijn deuren in 1910.
Nu honderd jaar later is het museum uitgegroeid tot ās werelds grootste museum op het gebied van Afrikaanse etnografische kunst, Centraal-Afrikaanse muziekinstrumenten, hoofdtooien en bezit het eveneens enkele indrukwekkende collecties mineralen, fossielen en biedt het voorts een gevarieerd overzicht van de bestaande Midden-Afrikaanse fauna en flora. Daarnaast herbergt het museum het volledig archief van Henry Morton Stanley (1841-1904) alsook een xylarium met meer dan 55.000 houtstalen.
EĆ©n van de blikvangers in de etnografische zaal van het museum is ongetwijfeld de pleistersculptuur van Paul Wissaert (1885-1972) die een luipaardman voorstelt waardoor vermoedelijk HergĆ© zich in zijn stripverhaal āKuifje in Congoā liet inspireren. Andere blikvangers zijn onder meer de Lenogola boot, een 22 meter lange prauw, uitgehakt uit een mahonieboom die 60 meter hoog moet geweest zijn en de enorme stenen olifant die recht tegenover de ingang van het museum aan de Leuvensesteenweg staat. Het is een kunstwerk van de Antwerpse beeldhouwer AlbĆ©ric Collin (1886-1962), door hem vervaardigd naar aanleiding van de wereldtentoonstelling in 1930 te Antwerpen. De olifant prijkte daar op een sokkel voor het Congopaviljoen. De sculptuur werd in 1938 overgebracht naar Tervuren.
Een andere beeldenpartij die sinds 2005 aan het voormalig KoloniĆ«npaleis naast het museum een harmonieuze plaats heeft gevonden, is de āBandundu Water Jazz Bandā van de kunstenaar Tom Frantzen (1954). Het stelt een jazz-ensemble voor van Afrikaanse dieren, waarbij uit de diverse muziekinstrumenten waterstralen de hoogte worden ingestuwd en zo een feeĆ«rieke fontein vormen.
Naar aanleiding van het 100-jarig bestaan en tevens de 50 jaar onafhankelijkheid van Congo heeft het museum een hele reeks projecten activiteiten en tijdelijke tentoonstellingen op stapel staan die meer dan zeker een bezoek waard zijn. Een overzicht hiervan kun je bekijken op de website van het museum www.africamuseum.be