Geschiedschrijving gaat meestal over bloedserieuze zaken. Toch valt er ook best wat te lachen of minimaal te glimlachen. En om met dichter Piet Paaltjens/François Haverschmidt (1835-1894) te spreken: soms is er aanleiding voor een ‘grimlachje’. Onderstaand een heel kleine greep uit historische vermakelijkheden.
Op de lachspieren werkt in elk geval een verhaal dat Dudo de Quentin vertelt in De moribus et actis primorum Normanniae ducum (Over de gebruiken en daden van de eerste Normandische hertogen). Dudo (geboren tussen 960 en 970, overleden tussen 1026 en 1043) kreeg de opdracht voor die geschiedschrijving van hertog Richard I en na diens overlijden vroeg opvolger Richard II Dudo om zijn werk voort te zetten.

Eind negentiende en begin twintigste eeuw kwam De moribus precies daarom bloot te staan aan forse kritiek. Volgens sommige historici zou het werk vol staan met verzinsels, pluimstrijkerij waarmee de auteur het zijn opdrachtgevers naar de zin wilde maken. Latere historici zorgden echter voor een rehabilitatie. Ze toonden aan dat in elk geval belangrijke delen van Dudo’s werk wel degelijk de werkelijkheid weergeven. Niettemin is bij het gebruik van De moribus enige voorzichtigheid gepast.
Het volgende verhaal – door de Britse historicus Robert Ferguson aangehaald in zijn boek The Hammer and the Cross (Londen 2009) – zou dus wel of misschien niet op waarheid kunnen berusten. Als het echt is gebeurd is het een prachtige episode, en als het uit Dudo’s fantasie is voortgevloeid illustreert het in elk geval de werkelijkheid van toen. Die werkelijkheid was dat Viking-voorman Rollo in 911 formeel wel de vazal werd van Karel de Eenvoudige, maar dat hun ‘verdrag van Saint-Clair-sur-Epte’ vooral betekende dat Karel aanvaardde dat hij van de Vikingen als vijanden slechts verlost kon raken als hij het met hen op een akkoordje gooide.
Het verhaal speelt zich af als in het dorpje Saint-Clair-sur-Epte overeenstemming is bereikt over dat verdrag. Rollo werd erop gewezen dat het gepast zou zijn als hij, nu formeel vazal van Karel de Eenvoudige, de voet van de koning zou kussen. De trotse Viking-leider weigerde resoluut. Hij verklaarde voor niemand zijn knieën te buigen en van niemand een voet te kussen.
Vervolgens gaf Rollo een van zijn mannen opdracht in zijn plaats de voet van de koning te kussen. Deze kennelijk nauwelijks minder trotse Viking pakte een van de voeten van de koning en bracht die, rechtop staand, tot bij zijn lippen. Karel de Eenvoudige viel daardoor achterover op de grond, wat volgens Dudo leidde tot veel gelach (ongetwijfeld van de Vikingen) en grote ontzetting (onder Karels gevolg).
Haagse zuiningheid
Zonder twijfel waargebeurd zijn de volgende tot een lach of een grijns aanleiding gevende voorvallen uit de tijd van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Stuk voor stuk zijn ze gedocumenteerd, de meeste in de Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950, deel XV (’s-Gravenhage 1989).

Iets in diezelfde sfeer, maar op grotere schaal, deed zich voor in oktober 1948. Een aantal weken lang waren zogeheten federalisten uit Indonesië voor overleg met Nederlandse ministers in Den Haag. Het ging over de vraag hoe de bestuursstructuur er in Indonesië precies uit moest zien op weg naar de overdracht van de soevereiniteit over de kolonie. In zijn boek Naar een federaal Indonesië (Hilversum 2020) schrijft Tjalling Bouma over de afronding van het bezoek:
“De feestelijke rijsttafel in het restaurant Bali waarmee het bezoek van de Indonesische politici aan Nederland werd afgesloten, moest waarschijnlijk de suggestie wekken dat er ondanks (…) onopgeloste meningsverschillen (…) sprake was van een succes.”

Een kijkje achter de schermen leert dat het anders in elkaar zat. Om te beginnen hadden de federalisten zo ongeveer zichzelf uitgenodigd voor een mooie rijsttafel op kosten van de Nederlandse regering. In de ministerraad van 11 oktober 1948 vertelde minister Maan Sassen (Overzeese Gebiedsdelen) althans dat ‘van de zijde der federalisten vernomen’ was dat zo’n afscheidsdiner ‘op hoge prijs zou worden gesteld’. Een datum was er ook al: 13 oktober. Minister-president Drees zag er niets in. Hij zei dat voor de bezoekende federalisten ‘reeds vele kosten zijn gemaakt’ en dat hij het daarom zou ‘toejuichen indien deze rijsttafel achterwege zou kunnen blijven’. De meerderheid van zijn collega’s vond echter dat de federalisten ‘juist op dit gebied zeer gevoelig zijn’. In gewoon Nederlands: Laten we dat afscheidsetentje nou maar betalen, dan houden we ze aan onze kant. Het onderwerp afsluitend noteerde de secretaris van de ministerraad:
“Er wordt besloten dat de rijsttafel doorgang zal vinden.”
Koninklijke portretten
Een paar dagen later beklaagde de commissaris van de kroon voor Oost-Indonesië, Mendelaar, zich bij topambtenaar Koets in Batavia. Mendelaar was in Makassar (Celebes/Sulawesi) geplaatst bij de autoriteiten van de deelstaat Oost-Indonesië. Die autoriteiten waren federalisten. Mendelaar klaagde dat in Batavia/Jakarta een begrotingspost van 5.000 gulden was geschrapt die was bedoeld ‘voor aankoop en verspreiding van portretten van H.M. de Koningin’.
Verkeerde zuinigheid, vond Mendelaar, want de maatregel zou bij de Oost-Indonesische autoriteiten vast slecht vallen. Hij vroeg daarom aan hem snel enkele exemplaren te sturen van ‘het nieuwste beschikbare portret van H.M. Koningin Juliana’. Ruim een maand eerder, op 4 september, was Juliana in Amsterdam ingehuldigd als de nieuwe koningin. Haar portretten wilde Mendelaar graag ‘met enig vertoon’ overhandigen aan de Oost-Indonesische president, de parlementsvoorzitter en de ministers (‘althans enkelen hunner’). Of hij zijn zin kreeg, vermeldt de geschiedenis niet.
Het was niet het eerste ‘gedoe’ over koninklijke portretten in de Oost. Ook begin 1947 was er al een akkefietje, in Batavia namelijk. En ook toen speelde zuinigheid een rol. Het enige verschil was dat het toen nog ging om koningin Wilhelmina.
Deze episode is overgeleverd door oud-premier Willem Schermerhorn. Van september 1946 tot en met oktober 1947 was hij in Indonesië als hoofdonderhandelaar. Van zijn bevindingen hield hij een ‘geheim verslag’ bij dat later wel is uitgegeven: Het dagboek van Schermerhorn (2 delen, Den Haag 1970).

Op 25 maart 1947 ratificeerden de Nederlandse en Indonesische delegaties het akkoord dat ze eerder overeen waren gekomen in het Javaanse bergplaatsje Linggarjati. De plechtigheid in Batavia vond plaats in de troonzaal van Paleis Rijswijk (tegenwoordig Istana Negara), met aan de wand een groot portret van koningin Wilhelmina. Diezelfde avond zou luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook een receptie houden in de grote zaal van het aanpalende Paleis Koningsplein (tegenwoordig Istana Merdeka). Van Mook wilde dat ook daar de koningin zou toekijken. Probleempje: de twee paleizen beschikten samen over slechts één portret van Wilhelmina.
Er zat dus niets anders op dan het grote portret van Paleis Rijswijk over te brengen naar Paleis Koningsplein. Zes personeelsleden lieten er geen gras over groeien. De delegaties hadden de troonzaal van Paleis Rijswijk al verlaten maar nog niet alle genodigden toen het personeel al aan de slag ging en het grote portret daar van de muur haalde. Stanley M. Swinton, correspondent van het Amerikaanse persbureau Associated Press, zag het en wilde het paleis snel verlaten. Een hoge ambtenaar, mr. K.F.J. Verboeket, hield hem staande en vroeg waar hij zo snel heen ging. Waarop Swinton eerlijk antwoordde dat hij…
‘…een telegram wilde versturen met de mededeling, dat na afloop van de plechtigheid het portret van de Koningin was verwijderd’.

Kennelijk wist Verboeket de journalist te overtuigen dat niet te doen, want Schermerhorn vervolgt in zijn dagboek:
“Stel je voor, dat deze onzin in Holland zou zijn aangekomen! Het had de heele zaak bij tallooze eenvoudige lieden radicaal bedorven (. . .).”
Zo’n bericht, bedoelde Schermerhorn, zou de indruk wekken dat Nederland alvast begon met de ontruiming van Indonesië. Zijn aantekeningen van die dag besloot Schermerhorn met de verzuchting: ,,Het zou te wenschen zijn, indien de regeering in deze gekkigheid aanleiding zou kunnen vinden een tweede groot portret van de Koningin ter beschikking te stellen.’’
Of dat gebeurd is? Vermoedelijk niet. Er zou een aardig prijskaartje aanhangen. En dat voor slechts anderhalf jaar, want begin september van het volgende jaar volgde Juliana haar moeder op.
Beeldvorming
Niet over zuinigheid, maar over beeldvorming gaan de laatste twee voorbeelden van historische anekdotes uit Indië/Indonesië die allicht aanleiding zijn voor een grijns of een ‘grimlachje’.
De eerste kwestie sneed de Indische legercommandant Simon Spoor aan in een telegram dat hij op 18 september 1948 stuurde aan kolonel Willem J. van Gulik, hoofd van de afdeling militaire zaken op het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen in Den Haag. Het was de tijd waarin Nederland bereid was de naam Nederlands-Indië officieel in te wisselen voor Indonesië.
Op zichzelf had Spoor daartegen geen bezwaar maar voor het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) verwierp hij de nieuwe benadering. Het ‘Nederlands-Indisch’ in die naam vervangen door ‘Indonesisch’ was volgens Spoor uitgesloten, ‘aangezien de afkorting KIL, in verband met gedachtenassociaties met het Engelse woord, bepaald ongewenst moet worden geacht om zijn psychologisch en politiek minder geslaagde strekking’. Nu is het niet ongebruikelijk dat een leger tegenstanders doodt, maar om dat zo expliciet te maken in de afkorting KIL (to kill = doden, red.) zou voor de beeldvorming inderdaad niet zo handig zijn tijdens het Nederlands-Indonesische conflict. Daarom stelde Spoor voor de naam te veranderen in Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger, zodat dat afkorting KNIL gehandhaafd kon worden. Zo is het ook gebeurd.

Hoezeer beeldvorming en realiteit van elkaar kunnen afwijken blijkt uit aantekeningen van minister Dirk Stikker (Buitenlandse Zaken). Begin november 1948 was hij in Indonesië, waar hij onder anderen sprak met de apostolisch vicaris Georges de Jonghe d’Ardoye, een Belg. De Jonghe vertelde dat ‘naar zijn overtuiging in dit land geen rust zou zijn te herstellen zonder dat Nederland haar militaire kracht nog eens zou hebben bewezen’.
De rooms-katholieke prelaat bezwoer Stikker om aan zijn standpunt ‘geen enkele publiciteit te verlenen omdat hij zich bewust was dat hij als Priester uit de aard der zaak alleen voor de vrede mag spreken’. Maar toen Nederland anderhalve maand later de tweede ‘politionele actie’ lanceerde, zal De Jonghe daarmee zonder twijfel hebben ingestemd – in stilte.
Hoge nood
Tot slot een op de lachspieren werkende anekdote uit een recenter verleden, begin 1990. De Berlijnse Muur was gevallen, de Sovjet-Unie ging met rasse schreden zijn einde tegemoet, de Roemeense dictator Ceausescu was verjaagd, de Bulgaarse Communistische Partij liep op zijn laatste benen en in Kosovo broeiden de eerste onrust en opstandigheid.
Voor de Gemeenschappelijke Pers Dienst (GPD, waarbij veel regionale kranten in Nederland waren aangesloten) nam ik in januari en februari 1990 poolshoogte in Roemenië, Bulgarije en Kosovo. Zo was ik erbij toen de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken James Baker III de Bulgaarse hoofdstad Sofia bezocht. Hij maakte er een vanwege brandende actualiteit ingelaste tussenstop na pittige besprekingen in Moskou en vóór een kort bezoek aan Boekarest (Roemenië). De hele Witte Huis-pers was uitgerukt, de grote Amerikaanse persbureaus, kranten en omroepen hadden verslaggevers meegestuurd.

Plots ging een deur open, Baker betrad de brede gang. Opgewonden stortte de Witte Huis-pers zich op hem. Was er nieuws? Ging het goed? Was het gesprek misschien afgebroken? Baker zei niets en liep door. Ik zag het van een afstandje, vanachter een lage afscheiding van wat metalen paaltjes die er voor de gelegenheid waren neergezet. Toen Baker vlak bij was, hief ik mijn beide handen een stukje en trok zwijgend een vragend gezicht. Waarop de minister meldde: “Ik moet alleen even naar de wc’’. Waar ik stond, sloeg hij de hoek om en verdween door een deur. Daarachter, wist ik, was inderdaad het herentoilet. Na een paar minuten kwam hij weer tevoorschijn, vriendelijk glimlachend. Verderop deden de Amerikaanse collega’s nogmaals pogingen nieuws te scoren, maar Baker gaf geen krimp.
Zwijgend verdween hij in de vergaderzaal. Van het internationale journaille was ik de enige die wist wat er aan de hand was. Voor de lezers van de GPD-kranten heb ik het destijds niet opgeschreven. Maar nu we het toch hebben over tot een (glim)lach uitnodigende historische zaken kan ik voor u, Historiek-lezer, wel onthullen: ook in tijdens van grote politieke verschuivingen, zoals destijds in Oost- en Midden-Europa, moet een minister wel eens plassen.