Zo’n drie eeuwen duurde het, voordat de Longobarden vanuit Scandinavië in Italië terechtkwamen. Grote delen van het schiereiland vormden vervolgens van 568-774 een Longobardisch koninkrijk. De Longobarden verwierven dit door de Byzantijnen te verslaan, die Italië kort tevoren na de verwoestende Gotische Oorlog hadden onderworpen.

Mythische afkomst
De naam Longobarden of Langobarden is verbonden met een mythe, verhaald in de Origo Gentis Langobardum, een tekst uit de zevende eeuw die later ook weer is gebruikt door Paulus Diaconus (ca. 728-799/800), de bekendste geschiedschrijver van de Longobarden (Historia gentis Langobardorum).
Volgens de Origo heetten de Longobarden eerst Winnili. Ze waren afkomstig van een eiland genaamd Scandanan en geraakten in oorlog met de Vandalen (of misschien de Wenden), die schatting hadden geëist. Op advies van de godin Frea (Freija) bonden de vrouwen van de Winnili hun haar onder hun gezicht zodat ze op bebaarde, weerbare mannen leken. Frea’s echtgenoot Godan (Wodan, Odin) vroeg: ‘Wie zijn deze langbaarden?’ Frea onthulde de list en Godan schonk de overwinning aan de Winnili, die voortaan Longobarden ofwel ‘langbaarden’ heetten.

Veranderingen
Vanaf ongeveer 200 verhuisden de uit Scandinavië afgezakte, Noord-Germaanse Longobarden zich vanaf de benedenloop van de Elbe verder zuidwaarts; het duurde anderhalve eeuw voordat de laatsten van hen dit gebied hadden verlaten. Via Saksen en Bohemen bereikten de intussen oppervlakkig tot het arianisme bekeerde Longobarden, versterkt met andere volksgroepen, in 493 de voormalige Romeinse provincie Noricum (in Oostenrijk/Slovenië). Hier overwonnen ze in 505 of 508-510 de Oost-Germaanse Herulen, waarvan het merendeel zich ook weer bij hen voegde.
De Longobarden ondergingen gedurende hun lange omzwervingen tot in Pannonië (Hongarije) niet alleen etnische en religieuze veranderingen, ook hun hiërarchische structuur wijzigde. Ze hadden nu behalve hoofdelingen of clanleiders ook een koning, waarmee ze het voorbeeld volgden van onder anderen de Herulen. De eerste Longobardische koning die we kennen was Tato, onder wiens leiding diezelfde Herulen waren verslagen.
Verovering van Italië

Opmerkelijk genoeg had Narses, de Byzantijnse gouverneur van Italië, de Longobarden aanvankelijk aangespoord om naar het uitgeputte Italië te komen om mee te strijden in de laatste fase van de Gotische Oorlog. Onder hun koning Audoin werden de Longobarden foederati (bondgenoten) van het Byzantijnse rijk. Later, nadat de Longobarden samen met de Avaren ook de Germaanse Gepiden hadden verslagen, trokken ze onder druk van de Avaren opnieuw Italië in. Onder koning Alboin rukten ze vrij gemakkelijk op tot Venetië (569), Milaan (569) en Pavia (571). Deze laatste stad, gelegen op de Povlakte, werd in de vroege zevende eeuw de Longobardische hoofdstad.
Alboin en Rosamunde
Alboin (vóór 526-572 of 573) was de eerste Longobardische koning in Italië, en ook een van de bekendste. Niet alleen door zijn verovering van het schiereiland; hij belichaamde ook in ander opzicht uitmuntend het standaardbeeld van een barbaarse koning uit de Volksverhuizingstijd. Hij viel ten prooi aan de wraak van zijn echtgenote Rosamunde, de dochter van de door hem onderworpen en vermoorde koning Cunimund van de Gepiden. Tijdens banketten dronk Alboin graag uit diens schedel en hij zou Rosamunde gedwongen hebben ditzelfde te doen. Niet alleen Paulus Diaconus, ook de Frankische geschiedschrijver Gregorius van Tours verhaalt in zijn Historia Francorum hoe Rosamunde haar vader wreekte:
De vrouw had haar man altijd gehaat en wachtte op een gelegenheid om het onrecht dat haar vader was aangedaan te wreken, en zo gebeurde het dat ze verliefd werd op een van de huisslaven en haar man vergiftigde.

Na de moord op Alboin vluchtte Rosamunde met deze dienaar Helmichis. Ze trouwde met hem en het paar vond een toevlucht in Ravenna. Rosamunde poogde hier Helmichis te vergiftigen, omdat ze haar oog had laten vallen op de Byzantijnse gouverneur Longinus. Helmichis kreeg de opzet tijdig door en dwong ook zijn verraderlijke geliefde van het vergif te drinken, zodat beiden stierven. Deze historie was gedurende de renaissance en de zeventiende eeuw een populair onderwerp bij toneelschrijvers, zoals de Engelsman William Davenant (1629). In 1961 verscheen nog de Italiaanse avonturenfilm Rosmunda e Alboino (Engelstalige versie Sword of the Conqueror) met in de titelrol Jack Palance, vooral bekend als broeierige schurk in westerns en misdaadfilms.

Inrichting maatschappij
Als hoogste edelen verkozen de hertogen bij de Longobarden de koning. Er was geen erfelijk koningschap. Dit systeem ging terug op oud-Germaans gebruik. De ongeveer dertig Longobardische hertogen heersten vrijwel autonoom over grote gebieden in het koninkrijk, vaak vanuit een stad als machtscentrum. De machtigsten onder hen waren de hertogen van Benevento en Spoleto. Deze situatie vormde de basis van de machtige stadstaten en vorstendommen in het latere Italië, tot aan de Italiaanse eenwording in de negentiende eeuw.
Net als onder de Ostrogoten werd er een strikte scheiding gehandhaafd tussen de kleine minderheid van de Longobardische veroveraars en de zittende, ‘Romeinse’ bevolking, zij het dat er onder de Longobarden sprake was van heviger onderdrukking en rechtsongelijkheid. De Franse historicus Ferdinand Lot schreef in 1939:
Nergens is er op het vasteland van Europa een langduriger en hardnekkiger tegenstelling tussen overwinnaars en overwonnenen geweest dan in Italië tussen de Longobarden en de inheemse bevolking.

De IJzeren Kroon
De Longobarden deden verschillende pogingen om Rome te veroveren. Zo stond koning Agilulf in 593 tegenover paus Gregorius I ‘de Grote’, die Agilulfs belegering van Rome met goud wist af te kopen. Gregorius had een zeer goede band met de Longobardische koningin Theodelinde. Zij was gehuwd geweest met koning Authari en trouwde na diens dood met Agilulf (591). Theodelinde bracht het tot katholiek heilige, mede omdat zij Agilulf wist te bekeren en zo de algemene Longobardische bekering tot het katholicisme aanzienlijk bespoedigde. Op het laatst van haar leven stichtte ze verschillende kerken, zoals de basiliek van Monza, waar ze ook begraven is.

In de kerkschat van deze basiliek bevindt zich nog altijd de waarschijnlijk door haar geschonken IJzeren Kroon (Corona Ferrea) van de Lombarden. Deze is gemaakt omstreeks de vijfde eeuw en werd gebruikt bij de kroning van nieuwe koningen. Hij is ook een belangrijke relikwie, omdat er een nagel uit het kruis van Christus in zou zijn verwerkt.
De IJzeren Kroon, de ‘kroon van Italië’, bleef langer dan een millennium een rol spelen en bekroonde het hoofd van heersers als (waarschijnlijk) Karel de Grote, Frederik Barbarossa, Karel V, Napoleon en, nog in 1838, Ferdinand I van Oostenrijk.
De laatste arianen
Na het overlijden van koning Aripert (653-661) werd het Lombardische koninkrijk verdeeld onder zijn twee zoons; het ene werd geregeerd vanuit Pavia, het andere vanuit Milaan. Dankzij een opvlammende oorlog tussen de broers bemachtigde Grimoald I van Benevento de koningstitel en huwde met Ariperts dochter.

Frankische dreiging
De Frankische hofmeier Karel Martel kreeg om politieke redenen van de paus de titel van Romeins consul aangeboden. Karel weigerde deze eer, omdat hij niet tegen de Longobarden wilde strijden. Een generatie later was deze strijd een feit. In 752 viel de Longobardische koning Aistulf het al zolang begeerde Byzantijnse ‘exarchaat’ Ravenna binnen. De nieuwe paus Stefanus riep weer Frankische hulp in, nu van de zoon van Karel, de eerste Karolingische koning Pepijn de Korte.
Als eerste paus die de Alpen overstak, begaf Stafanus zich in oktober 753 persoonlijk naar Pepijn. Al na veertien mijl zag hij ergens in het noorden een vuurbal neerslaan, waarin hij Pepijn meende te herkennen. Een gunstig teken, zo oordeelde hij. Prins Karel, de latere Karel de Grote, was ongeveer elf jaar oud en ontmoette Stefanus als leider van de delegatie die de paus naar zijn vader bracht, vermoedelijk de eerste officiële bestuurlijke taak die hij vervulde. Op 28 juli 754 zalfde de paus in Saint-Denis Pepijn opnieuw, en ook zijn zoons. Deze plechtige ceremonie zou in het Franse kroningsritueel voortleven tot aan de Franse revolutie.
Donatie van Pepijn
De pauselijke zalving was niet gratis: als tegengebaar beloofde Pepijn aan Stefanus een eigen kerkelijke staat onder zijn bescherming. Pepijn viel het Longobardische rijk binnen, veroverde de Byzantijnse delen in 754-756 en schonk ze aan Rome, waarmee de basis werd gelegd voor de kerkelijke staat. Deze schenking werd bekend als de Donatio Pepini, de Donatie van Pepijn, niet te verwarren met de frauduleuze Donatio Constantini.
Pepijn belegerde in 755 de Longobarden in hun hoofdstad Pavia. Koning Aistulf zag zich gedwongen vrede met Pepijn te sluiten, maar trok in 756 alweer naar Rome om de paus te belegeren. Een tweede veldtocht eindigde eveneens in een Frankische overwinning. De dankbare paus benoemde Pepijn tot patriciër van Rome. Pepijns schenking van de door de Longobarden prijsgegeven gebieden leidde uiteraard tot wrijving met Byzantium, aangezien het exarchaat Ravenna en andere gebieden officieel nog tot het Oost-Romeinse rijk behoorden.
Einde van het koninkrijk
De Frankische schaduw viel steeds verder over de Longobardische landen. In 774 werd het koninkrijk definitief op de knieën gedwongen door Karel de Grote, die zich daarna ook Koning der Longobarden noemde. De laatste Longobardische koning Desiderius werd verbannen naar de Picardische abdij van Corbie of naar Luik. Karel was nog gehuwd geweest met zijn dochter Desiderata, die hij al na een jaar had verstoten, waarna ze naar haar diep beledigde vader was teruggekeerd.

De zuidelijke hertogdommen waren weliswaar niet lijfelijk veroverd, maar werden bondgenoten van het Karolingische rijk. Spoleto en Benevento werden vervolgens samen Langobardia Minor (Klein-Lombardije) genoemd, in tegenstelling tot Langobardia Maior of Groot-Lombardije in het noorden, dat volledig onderdeel was van het Karolingische Rijk.
Longobardisch erfgoed
Het Longobardische rijk heeft betrekkelijk weinig tastbaar erfgoed achtergelaten. In 2011 bestempelde UNESCO zeven monumentale complexen van de Longobardische architectuur tot werelderfgoed onder de titel The Longobards in Italy, Places of Power, 568-774. Ze omvatten vooral fortificaties, kerken en kloosters, zoals het kloostercomplex van San Salvatore-Santa Giulia (Brescia), de Tempietto Longobardo (Cividale del Friuli) en de Torba-toren en Santa Maria-kerk (Castelseprio). De Longobardische architectuur wordt als bijzonder beschouwd wegens haar hybride karakter; zij bouwde voort op het erfgoed van het oude Rome, christelijke spiritualiteit en de tradities van Byzantium en het Germaanse Noord-Europa.

Ook in de geografie liet de Longobardische periode haar sporen na. De Italiaanse gebieden die onderdeel uitmaakten van het Heilige Roomse Rijk waren nog lang bekend als het Longobardische Rijk (of Rijks-Italië). De Noord-Italiaanse landstreek Lombardije herinnert er eveneens aan. Evenals de vanaf de twaalfde eeuw naar West-Europa uitzwermende Noord-Italiaanse geldwisselaars, bekend als lombarden, aan wie ook vele Nederlandse en Belgische straten (of een hele wijk zoals in Rotterdam) hun naam danken – net als het fenomeen van de ‘lommerd’, het pandjeshuis.
Bronnen ▼
– Ingrid Janssens, ‘De Longobarden in Italië’, Archeologie Magazine 2025 nr. 1, 36-40.
– Jan J.B. Kuipers, Karel de Grote. Stamvader van Europa (Zutphen 2016).
– Ferdinand Lot, De Germaansche invasies. De versmelting van de Barbaarsche en Romeinsche wereld (Den Haag 1939), X: ‘De Longobarden en Italië’, 314-333.
– Indro Montanelli, Roberto Gervaso, Italie, de donkere eeuwen 400-1000 (Soesterberg 2021).
– Karin Priester, Geschichte der Langobarden. Gesellschaft – Kultur – Alltagsleben (Stuttgart 2004).
Websites
– https://whc.unesco.org/en/list/1318/maps/
– https://longobardinitalia.it/