Uit de geschiedenis weten we dat Leopold II het niet altijd nauw nam met de huwelijkstrouw. Toen de vorst in 1909 overleed liet hij uit zijn huwelijk met Maria Hendrika enkel drie dochters na. Het feit dat zijn zoon, kroonprins Leopold (1859-1869) op nog geen tienjarige leeftijd stierf en hij nadien geen mannelijke opvolger meer had, bleef hem de rest van zijn leven dwars zitten. Zijn drie dochters, Louise, Stefanie en Clémentine konden immers geen aanspraak maken op de troon en verdwenen dan ook langzamerhand van het Belgisch dynastieke toneel. Een kijk hoe het hen verging:
Louise Marie Amélie, de oudste dochter
Louise werd als prinses van België en Saksen-Coburg op 18 februari 1858 geboren te Laken. Leopold II had op een zoon gehoopt en was teleurgesteld dat zijn eerstgeborene een dochter was. Louise groeide op aan het Hof van Laken en had er eerder een ongelukkige jeugd. Op zeventienjarige leeftijd huwde ze met haar achterneef, prins Filips van Saksen-Coburg Gotha (1844-1921). Het echtpaar vestigde zich aan het Keizerlijk Hof in Wenen en kreeg vrij snel twee kinderen: prins Leopold en prinses Dorothea. Toch was het huwelijk verre van gelukkig te noemen. Zowel Filips als Louise hielden er een liederlijke levensstijl op na en gingen elk hun eigen gang.
Begin 1887 begon Louise een relatie met graaf Géza von Mattachich, een Kroatisch officier uit het Oostenrijks-Hongaars leger. Het paar maakte grote sier en verhulde hun verhouding niet. In 1898 kwam het tussen Filips en de graaf tot een duel waarbij de prins ernstig gewond werd. Hierop liet keizer Frans Jozef I Louise verbannen van het Oostenrijks Hof. Louise en haar minnaar raakten daarop meer en meer in geldnood. Filips was echter niet langer bereid om voor haar schulden op te draaien en weigerde deze te betalen. Uiteindelijk werd in 1906 het huwelijk ontbonden.
Louise maakte zich evenwel weinig zorgen over haar financiële situatie. Ze meende immers bij het overlijden van haar vader een deel van zijn vermogen te erven dat hij verdiend had met zijn privékolonie Congo-Vrijstaat. Het pakte echter helemaal anders uit. Uit het testament dat Leopold II naliet bleek dat hij zijn ganse fortuin had overgemaakt aan zijn maîtresse Blanche Delacroix (1883-1948) met wie hij op zijn sterfbed was gehuwd en aan de Koninklijke Schenking. Ofschoon Louise samen met haar zus Stefanie het testament juridisch betwistte, gaf de rechtbank beide zussen geen gelijk. Wel verkreeg Louise van de Belgische Staat een vrij aanzienlijke geldsom ter compensatie. De prinses vestigde er zich mee te Parijs waar ze haar memoires schreef: “Autour des trônes que j’ai vus tomber”.
Hoewel het boek een relatief succes was, raakte Louise spoedig alweer in geldnood. Ze verhuisde naar het Duitse Wiesbaden waar ze op 1 maart 1924 in de grootste armoede overleed. Ze kreeg er haar laatste rustplaats op het Südfriedhof van de stad.
Stefanie Clotilde Louise Hermine Marie Charlotte, de tweede dochter
Stefanie werd op éénentwintig mei 1864 te Laken geboren als prinses van België. Net zoals haar oudste zus Louise kreeg ze een strenge opvoeding zonder veel ouderlijke affectie. Op 10 mei 1881, ze was toen net geen zeventien jaar oud, huwde Stefanie met aartshertog Rudolf (1858-1889), de enige zoon van keizer Frans Jozef I en dus de kroonprins van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Het huwelijk bleek aanvankelijk zeer gelukkig en werd in 1883 bezegeld met de geboorte van een dochtertje, aartshertogin Elisabeth Maria. Dat geluk zou echter niet lang blijven duren. Door het uitblijven van een mannelijke nazaat liep de relatie na enige tijd spaak. Bij één van zijn buitenechtelijke escapades liep Rudolf kort nadien syfilis op. Wanneer hij ook Stefanie met deze venerische ziekte besmette werd ze onvruchtbaar en was de verstandhouding binnen het echtpaar helemaal zoek.
Rudolf zette inmiddels zijn losbandig leven schaamteloos verder. Tijdens een receptie aan het Weense Hof ontmoette hij de achttienjarige barones Marie von Vetsera waarmee hij een passionele relatie begon. Enkele weken later, op 30 januari 1889, pleegde Rudolf samen met haar zelfmoord op zijn jachtslot Mayerling.
Elf jaar later, in maart 1900, hertrouwde Stefanie met de Hongaarse graaf Elmer Lonyay de Nagy (1863-1946). Het koppel settelde zich in het kasteel van Oroszvar, nu het huidige Rusovce, een buitenwijk van de Slowaakse hoofdstad Bratislava. Stefanie schreef er net als haar oudere zus Louise al eerder deed haar memoires die ze in 1937 publiceert onder de titel “Je devais être impératrice”. Toen op het einde van de Tweede Wereldoorlog Sovjettroepen het kasteeldomein naderden zocht het echtpaar hun toevlucht in de Benedictijnenabdij van Pannonhalma, die onder de bescherming stond van het Internationale Rode Kruis. Stefanie overleed er op 23 augustus 1945 ten gevolge van een beroerte. Haar stoffelijk overschot werd bijgezet in de crypte van de abdij. Haar echtgenoot, graaf Elmer, stierf het jaar daarna en kreeg zijn laatste rustplaats naast Stefanie.
Clémentine Albertine Marie Leopoldine, de jongste dochter
Prinses Clémentine, de derde en jongste dochter van Leopold II en Maria Hendrika werd op 30 juli 1872 geboren op het kasteel van Laken. Ook zij had een liefdeloze en eenzame jeugd. Clémentine groeide grotendeels alleen op en haar opvoeding werd waargenomen door gouvernantes en privéleraren. Haar vader hield zich immers voornamelijk bezig met zijn koloniale aspiraties, terwijl Maria Hendrika steeds vaker haar toevlucht zocht in het Ardense kuuroord Spa. Naarmate Clémentine ouder werd normaliseerde de verhouding vader-dochter zich enigszins. Zo vergezelde ze Leopold II steeds meer op zijn buitenlandse reizen. De relatie verzuurde echter opnieuw toen ze in 1900 samen met haar vader de wereldtentoonstelling in Parijs bezocht. Ze moest met lede ogen aanzien hoe Leopold II in de ban geraakte van de zestienjarige Blanche Delacroix, een voormalige prostituee waarmee hij een hartstochtelijke relatie begon en die hij uiteindelijk de titel van barones de Vaughan toebedeelde.
Toen Clémentine’s moeder, Maria Hendrika in september 1902 kwam te overlijden kwam het tussen de twee tot een openlijke breuk. Na de uitvaart keerde Leopold II terug naar zijn barones en liet Clémentine alleen achter op het koninklijk domein.
Eind 1902 begon Clémentine, zeer tegen de zin van Leopold II, een romance met prins Victor Napoleon Bonaparte (1862-1926), de oudste zoon van Jozef Bonaparte wiens vader Jérôme de jongere broer was van keizer Napoleon I. Leopold II die met de Bonapartes niets te maken wilde hebben, weigerde zijn toestemming te geven voor een huwelijk. Clémentine aanvaardde noodgedwongen het veto van haar vader.
Het zou dan ook pas na het overlijden van Leopold II en de daarop volgende protocollaire rouwperiode zijn dat de weg voor een huwelijk open kwam te liggen. Niet zonder problemen, want de grootmoeder van prins Victor, Adelaïde, de aartshertogin van Oostenrijk en koningin van Sardinië was immers een volle nicht van Clémentine’s eigen moeder Maria Hendrika. Hierdoor was een dispensatie van paus Pius X nodig om hen in de echt te kunnen verbinden. Op 14 november 1910 was het dan eindelijk zo ver. De huwelijksplechtigheid vond plaats in Moncalieri, een stadje vlak bij Turijn in de Italiaanse regio Piemont. Het was een huwelijk gesloten uit liefde. Het echtpaar kreeg twee kinderen, prinses Maria Clothilde en prins Lodewijk.
Aan hun geluk kwam een einde toen de prins een beroerte kreeg en op 3 mei 1926 kwam te overlijden. Zijn stoffelijk overschot werd na zijn dood overgebracht naar de keizerlijke kapel van de Bonapartes in Ajaccio op Corsica. Prinses Clémentine overleed pas jaren later, op 8 maart 1955, te Nice. Haar lichaam werd naast dat van prins Victor in de kapel bijgezet.
Een terugblik
Het is opmerkelijk vast te stellen dat er in de levensloop van de drie zussen heel wat overeenkomsten een rol hebben gespeeld. Allen hadden ze een eerder ongelukkige jeugd of toch zeker een gebrek aan ouderlijke affectie. Alle drie kwamen ze op een bepaald moment in conflict met hun vader, Leopold II, en alle drie hadden ze elk op hun manier hun huwelijksperikelen…
Overzicht van Boeken over het Belgische Koningshuis