Tussen 1618 en 1648 waaide over Centraal-Europa de Dertigjarige Oorlog. Naast een derde van de bevolking van het Heilig Roomse Rijk sneuvelde ook veel religieus erfgoed in de Reformatie. Vele christelijke relikwieën in katholieke kloosters en kerken werden vernietigd door radicale gereformeerden. Waarbij het vooral de calvinisten waren die vernietigend te keer gingen. Dit in navolging van de Hugenoten die dit in 1562 al hadden voorgedaan in het zuiden van Frankrijk. Deze vernielingen, net zoals geweld tegen katholieken, werden gebundeld in “Theatrum Crudelitatum Haereticorum nostri temporis”, een katholieke propaganda tegen de Reformatie.
Over de handel en authenticiteit van de relikwieën valt wel iets te zeggen. Er ontstond een handeltje waarbij handelaren zonder veel scrupules beenderen verkochten, soms zelfs van dieren, en die toegeschreven aan een heilige. Van sommige heiligen verschenen bijvoorbeeld drie of meer handen op de markt. De katholieke kerk erkende deze fouten en de vijfentwintigste sessie van het concilie van Trente (1545-1563) reguleerde de relikwieën. Tegelijkertijd werd besloten om de gehate relikwieën in te zetten als wapen tegen de Reformatie. “Er is niets waarvoor ze meer beven en verachten”, concludeerde kardinaal Robertus Bellarminus. Waar de gereformeerden destijds relikwieën hadden bestreden, zou de kerk nu hele heiligen inzetten.
De (her)ontdekking van de eerste Romeinse christenen
Het leek alsof de Hemel op 31 mei 1578 de kerk hiervoor de wapens gaf. Enkele wijngaardwerkers (her)ontdekten in Rome de coemeterium ad catacumba (het kerkhof van de verzonken vallei), ook wel de catacomben van Sint-Sebastiaan genoemd. Kort hierna zou het woord catacumba, dat verzonken vallei betekent, het woord coemeterium vervangen. Dit tot op de dag van vandaag. Onder Rome rusten tussen een half en driekwart miljoen doden uit de eerste eeuwen na Christus. Katholiek priester Gregory Martin schreef hierover in 1581:
“hoe vol Rome is van begraven heiligen, hoe rijk de stad haar boezem bloeit met heilige tombes”.
Er liggen vooral veel christenen begraven, maar toch ook een redelijk aantal joden en heidenen die verkozen begraven te worden in plaats van te worden gecremeerd. Al voor de ontdekking van de catacomben ging het verhaal rond over een Poolse diplomaat die in 1570 aan paus Pius V vroeg of hij een relikwie mee naar huis mocht nemen. De paus zou een hand aarde hebben gepakt, zeggende dat de grond van Rome bevloeid was met het bloed van de martelaren. Nu waren deze martelaren weer “boven gekomen”, deze heiligen uit de catacomben, de catacombenheiligen.
Waarom waren deze catacomben vergeten? In de vijfde eeuw was men begonnen met de belangrijkste relieken naar kerken, kloosters en kapellen over te brengen. Na een passage van Lombarden, die de catacomben waren binnengedrongen op zoek naar schatten, had paus Paulus I besloten om alle heilige overblijfselen uit de catacomben te halen. Daarna trokken de relikwieën de aandacht vooral in de godshuizen waar ze werden ondergebracht. De catacomben werden, zeker na enkele aardverschuivingen, helemaal vergeten.
De naar boven gehaalde beenderen moesten nog wel geïdentificeerd worden. In het verleden werd dit nogal op buikgevoel gedaan. Paus Damasus I (vierde eeuw na Christus) schreef dat je de beenderen van martelaren kon herkennen doordat ze bovennatuurlijk gloeiden. Gregorius van Tours meende een geur van heiligheid te herkennen. Het concilie van Trente zou voortaan meer bewijs eisen dat rationeel onderbouwd kon worden. Men ging de omstandigheden waarin de lichamen werden begraven onderzoeken. Zo kon de letter M misschien wijzen op de titel martelaar, of sang of sa (als afkortingen voor sanguis, bloed), of de palmtak als symbool van het martelaarschap. Zodra men zeker meende te weten dat de beenderen tot een christelijke martelaar behoorde, “doopte” men de beenderen. Men gaf de beenderen een christelijke naam indien de naam niet bekend was. Omdat de persoon de martelaarsdood was gestorven, plaatste men er sint voor. Al snel zorgde dit voor enkele problemen die nochtans niet hadden bestaan, wanneer de lokale parochies de instructies van Rome zouden hebben gelezen. Zo werden er bijvoorbeeld veel martelaren Benedictus genoemd en werden er dus meerdere “Sint-Benedictussen” gecreëerd. Hun heiligheid kwam van het martelaarschap en niet omdat ze werkelijk de heilige waren naar wie ze waren vernoemd. Sommige pauselijke medewerkers, die dit probleem hadden zien aankomen, zorgden ervoor dat verschillende catacombenheiligen de naam Sint-Anonymous, Sint-Incognitus of Sint-Innominabilis meekregen.
De Franse Benedictijn Jean Mabillion (1632-1707) bestudeerde de omgang met deze relikwieën en schreef hierover zijn zeer kritische “Epistola de sanctorum ignotorum”. Uiteindelijk zou paus Innocentius XII in 1691 een einde maken aan het “doopsel” van de botten en enkel nog benamingen toestaan waarvan zeker was dat die al voor hun dood aan de martelaren waren toegewezen. Vijftig jaar eerder had paus Urbanus VIII hier al de aanzet toe gegeven, waarna Jean Mabillion in diens opdracht was begonnen aan zijn onderzoek.
Transport der catacombenheiligen
Einddoel van de catacombenheiligen waren de Duitse landen waar de vernielingen van relikwieën het sterkste was geweest. In tijden voor DHL of Bol.com was vracht vervoeren een grotere opdracht. Vaak werden handelaren ingeschakeld met een goede reputatie, ook protestanten. Zij kregen de catacombenheilige, zeer stevig en veilig verpakt, mee zonder de inhoud te kennen. Niet dat ze daarom niet vermoedden welke vracht ze vervoerden. Een protestante handelaar die een dergelijke vracht moest vervoeren en zijn opdracht probleemloos vervulde, zei hierover in 1624 dat hij het vermoeden had doden te hebben vervoerd. Catacombenheiligen die naar Zwitserland moesten, vielen echter onder hoede van de Zwitserse Garde waarbij enkele kapiteins er nogal een handeltje op nahielden. Waar in de beginjaren de catacombenheiligen druppelsgewijs naar het noorden gingen, slaagde kapitein van de Zwitserse Garde Johann Rudolf Pfyffer erin gedurende zijn diensttijd vijfentwintig catacombenheiligen over te brengen naar Zwitserland. Dit à ratio van ongeveer één per jaar. Een andere mogelijkheid was om de lichamen door monniken van klooster tot klooster te laten vervoeren, wat uiteraard het meeste tijd vereiste.
Eenmaal aangekomen in de streek waar ze naartoe moesten, werden de catacombenheiligen niet direct naar hun definitieve rustplaats gebracht. Zij werden eerst naar een naburig klooster vervoerd waar de skeletten werden klaargemaakt om getoond te worden. Zo kregen zij ter bescherming vaak een dunne laag gaas uit zijde om zich heen gewikkeld. Soms kregen zij een gezichtsmasker van papiermaché of was, al zijn dit de uitzonderingen. De kledij en uitrusting werd gedoneerd of betaald door lokale notabelen. Dat zoiets iets mocht kosten illustreert de catacombenheilige Sint-Mattheüs in Dormettingen. Hiervoor werd 898 gulden ingezameld om hem klaar te maken voor devotie. Deze hoeveelheid was goed voor bijna 3,5 kilo aan goud. De overdaad aan juwelen moest aan de gelovigen tonen dat de ware schatten in het hiernamaals lagen. Indien er restanten van bloed was gevonden, dan bevestigde men soms een kelk aan de hand met daarin de restanten. Wanneer men nu catacombenheiligen ontdekt die in de zeventiende en achttiende eeuw zijn overgekomen, zijn deze vaak gekleed in kledij uit de late achttiende en vroege negentiende eeuw. Het toont aan dat deze heiligen een centrale rol speelden in het leven van de gemeenschappen waartoe zij behoorden.
Intronisatie van de catacombenheiligen
Wanneer de catacombenheiligen klaar waren gemaakt, konden ze overgebracht worden naar hun parochiekerk. Dit was het soort gebeurtenis dat een hele regio in de ban hield en op de inwoners veel indruk maakte. Soms werden de klokken al vanaf 2 uur ’s nachts geluid om aan te kondigen dat de catacombenheilige ging vertrekken. Priesters werden uit de hele regio opgetrommeld om de Communie toe te kunnen dienen aan gelovigen die zich massaal de biecht hadden laten afnemen. Regelmatig werd de processie met de catacombenheiligen getrokken door een stoet in het wit geklede jonge meisjes (teken van maagdelijkheid en heiligheid), gevolgd door schutters (teken van de strijdende kerk). Vuurwapens en artillerie werden gebruikt om vreugdeschoten te lossen. Dit ging dan niet over enkele schutters en enkele schoten, maar genoeg om enkele honderden kilo’s aan buskruit op te schieten. Notabelen werden geacht diep op hun knieën te zakken terwijl de processie voorbijkwam. De catacombenheilige werd gedragen door de monniken en/of nonnen van het klooster en naburige kloosters die katholieke liederen zongen. Onderweg waren enkele mensen verkleed als duivels die probeerden de processie te stoppen, maar hier (uiteraard) in faalden. Dit als teken van de onoverwinnelijkheid van het geloof.
Bij steden werd de catacombenheilige begeleid door een persoon die zich in de rol van de heilige had ingeleefd, door dagen te vasten en te bidden. Hij ontving dan de sleutels van de stad. Onderweg werd de catacombenheilige verwelkomd door acteurs die andere heiligen speelden. Traditioneel gezien waren dit meestal Sint-Petrus die de sleutels van het Paradijs overhandigde, als teken van de intrede van de heilige. Daarnaast Sint-Paulus die een zwaard overhandigde, als teken van de strijdende kerk en martelaarsdood. Elke stad of parochie had ook nog een eigen patroonheilige, maar die wachtte bij de kerk zelf. Daar riep hij de catacombenheilige dan toe: “Wees welkom mijn vriend, maak uzelf comfortabel” waarop de catacombenheilige werd binnengedragen en de acteur die hem speelde voor de verzamelde menigte uitriep:
“Ik neem deze kerk in bezit en zal het mijn troon maken!”.
Zeker bij de intrede van staande catacombenheiligen, zoals Sint-Pancratius, in volledig harnas met zwaard moet dit een zeer indrukwekkend spektakel zijn geweest. De gelovigen, zowel boeren als de notabelen, kregen gedrukte afbeeldingen mee met de catacombenheilige afgebeeld en de zegen die hij of zij zou brengen voor de parochie, de stad en de regio. In de kerk zelf werd de catacombenheilige vaak centraal geplaatst, regelmatig zelfs recht boven het altaar zodat je de kerk niet betreden kon zonder er een blik op te werpen. Voor de catacombenheiligen werd speciaal glas gegoten: grote stukken glas in plaats van de toen meer gebruikte kleinere stukken loodglas. Sommige heiligen werden afgeschermd door een schilderij dat de catacombenheilige bij leven afbeeldde, maar wel vaak met een verwijzing naar het feit dat het om de stoffelijke resten ging. Bijvoorbeeld met de ribbenkast weergegeven in de vorm van een skelet.
De catacombenheiligen in de gemeenschap
In de jaren na de intrede van de catacombenheilige vernoemden veel ouders hun kinderen naar de catacombenheilige. De kloosterorden die verbonden waren aan de catacombenheiligen, kenden na de installatie ook een grote groei. Wanneer er geen kloosterorde was die de catacombenheilige zou onderhouden, werden er speciale broederschappen gevormd. Vaak was dit zelfs een vereiste vanuit Rome. Meestal werden de catacombenheilige specifieke “specialisaties” toegekend nadat zij patroon werden van bijvoorbeeld de wevers in een stad. Daarnaast hadden zij allemaal ook de rol als intermediair om te pleiten bij God voor de verlossing van de zielen in het vagevuur. In tegenstelling tot schilderijen en beelden vormden zij immers een directe zichtbare band met de dood en de overwinning daarop.
De wonderen die aan de catacombenheiligen werden toegeschreven waren niet de minste. Van Sint-Leonitus werd bijvoorbeeld gezegd dat hij doodgeboren kinderen even tot leven kon laten brengen zodat zij gedoopt konden worden. Het voorgeborchte van de hel werd dankzij de heilige ontweken, tot grote vreugde van de gelovigen. Toen de catacombenheilige Sint-Donatus werd overgebracht naar Bad Münstereifel zou pastoor Jacobus Heerde bij het begin van de processie zijn getroffen door de bliksem. Zwaargewond riep hij tot Sint-Donatus voor hulp en ondanks zijn ernstige verwondingen overleefde hij. Vanzelfsprekend met dank aan Sint-Donatus.
Ook al kwamen de catacombenheiligen in het begin druppelsgewijs over de Alpen, behalve dan naar Zwitserland, dan nog mag men de enorme golf van devotie niet onderschatten die over de regio trok. Indien men niet makkelijk een bevestiging uit Rome kon krijgen voor het versturen van een catacombenheilige, dan ging men in de eigen regio op zoek. Monniken en nonnen met een zweem van zaligheid in hun leven werden opgegraven en verheven tot catacombenheiligen.
Het verdwijnen van de catacombenheiligen
Tot halverwege de negentiende eeuw werden catacombenheiligen wereldwijd verscheept. Zelfs de Amerikaanse staat Californië mocht er één verwelkomen, maar dan zonder het goud en de juwelen van de Duitse catacombenheiligen. Zoals te verwachten moesten protestanten vanaf het begin niets hebben van de catacombenheiligen. Namen zij destijds aanstoot aan een kleine relikwie, nu vonden ze de hele lichamen ronduit afschuwelijk. Protestanten konden geen begrip op brengen voor de devote manier waarop de katholieke gemeenschappen omgingen met deze catacombenheiligen en hoe kinderen er dolenthousiast over waren. Maar ook vanuit het katholieke Frankrijk begon kritiek te komen. Eerst met Voltaire die relikwieën bezag als “ketens waarin de kerk gelovigen had geklonken”. In het midden van de achttiende eeuw begonnen archeologen zich bezig te houden met de afkomst van de catacombenheiligen en zij kwamen tot dezelfde conclusies als destijds Jean Mabillion. De Italiaanse archeoloog Giovanni Battista de Rossi (1822-1894), nog steeds een monument in de archeologie, stelde vast dat de doden in de catacomben waren gestorven na de heerschappij van keizer Constantijn de Grote. Zij hadden hun leven geleefd in de periode na de christenvervolgingen. De claim op martelaarschap kreeg hiermee een zware klap te verwerken. Niet alle lichamen vielen hier echter onder, sommige waren effectief uit de periode van christenvervolgingen. Daarnaast waren er echter ook problemen met betrekking tot bewijzen als de aanwezigheid van gedroogd bloed. Het ging hierbij wel om christenen, maar de rode vloeistof bleek een residu van rode (mis)wijn te zijn. In sommige gevallen ging het zelfs niet om christenen, maar om heidenen die als grafgift parfum hadden meegekregen.
De kerk verklaarde in 1863 bij monde van de Heilige Concgregatie van Riten en Ceremonies dat de houders met bloed nog steeds zouden gelden als teken van heiligheid. Achter de schermen begon de kerk echter met het terugdringen van onfrisse praktijken, al kon zij niet alles stoppen. Vele clerici gingen immers in op de vraag van hun parochies in hun regio van herkomst. Protestante schrijvers maakten hier groteske verhalen over waarbij de paus ’s nachts bij een maanloze nacht afdaalde in de catacomben om willekeurig een lichaam “met rotte beenderen” uit te kiezen. Voormalig katholiek priester Mahoney kon hier spectaculaire verhalen over maken, maar dat er misbruiken waren, was wel degelijk een feit.
Honderd jaar eerder, in 1782, ging de Oostenrijkse keizer-koster Jozef II al te keer tegen de catacombenheiligen. Daarnaast sloot hij 700 kloosters die niet direct bezig waren met onderwijs of zorg. Bij hem konden de catacombenheiligen zeker niet op genade rekenen. Als de authenticiteit niet vast kon worden gesteld, werden de catacombenheiligen verwijderd en vernietigd. Zijn moeder, keizerin Maria Theresia, ging hier anders mee om. Zij zorgde er vaak persoonlijk voor dat catacombenheiligen werden overgebracht naar parochies.
In de periode hierna zou Napoleon kloosters met catacombenheiligen seculariseren, waarna lokale magistraten het goud en de juwelen plunderden voor de eigen verrijking. Hiernamaals goed en wel, maar rijkdom in dit leven vonden zij toch tastbaarder. Een tijdperk van meer materialistisch denken was aangebroken.
Andere catacombenheiligen werden aangevreten door insecten of lijden onder een gebrek aan onderhoud. Het komen en gaan van legers had grote wonden geslagen en vele mensen tot armoede gebracht. Rijke burgerij en lokale adel zagen ook het moment gekomen om zich te ontdoen van de concurrerende machtsfactor van de kerk. De catacombenheiligen werden verplaatst van het hoofdaltaar naar zijaltaren of naar reliekdozen waar zij uiteindelijk werden vergeten. Vele werden anoniem begraven nadat eerst de juwelen waren verwijderd. Sommige magistraten besloten ze te verkopen omdat zij vonden dat, in tijden van opkomend rationalisme, de devotie voor een catacombenheilige een reden tot schaamte was. Toen de catacombenheiligen Sint-Primus en Sint-Felicianus werden verkocht door een magistraat uit Rottenbuch, waren er troepen nodig om de kalmte te bewaren. Duizenden mensen stonden in tranen te kijken hoe hun catacombenheiligen werden verwijderd en weggebracht. In processie volgden zij hen tot de aankomst in Breitenwang.
De magistraat kon niet begrijpen dat het volk zoveel belang hechtte aan de “pilaren van stabiliteit en zekerheid”. Zij zouden uiteindelijk belanden in parochies waar bevolking en heersers meer op één lijn zaten met elkaar en, net als enkele anderen, vandaag nog steeds tronen. Andere catacombenheiligen werden ingemetseld in de muren, waar velen ongetwijfeld wachten op betere tijden.
Uiteindelijk zou de katholieke kerk met het tweede Vaticaanse concilie ook kiezen voor een verzoening met de seculiere, rationele wereld. Nu lieten kerken zelf vele resterende catacombenheiligen verwijderen en verplaatsen naar opslagplaatsen. Vaak belandden ze tussen overtallig materiaal, waaronder stoelen en banken of op zolders. Sommige bisdommen gingen zelfs zo ver om relikwieën – catacombeheiligen of niet – te vernietigen omdat ze er geen waarde meer in zagen. Andere vertrokken naar musea.
Memento mori
Memento mori, “Gedenk dat gij maar een sterveling zijt”. Misschien waren de catacombenheiligen niet zozeer het summum van devotie, maar wel een graadmeter. Zij waren door hun eigenheid, lichamen van heiligen, de band tussen de levenden en de doden. Hun dode lichamen stonden opgesteld voor de gelovigen, maar zij smeekten voor de gelovigen nog steeds zegeningen van God af. Hun geleidelijk verdwijnen ging gelijk op met het geleidelijk verdwijnen van God uit de samenlevingen.
Al was dit zeker niet overal zo. Zo trekt in Roggenburg nog steeds een jaarlijkse processie uit met als centraal stuk de catacombenheilige Sint-Severina. Zij wordt dan in vol ornaat en volledig zichtbaar rondgedragen in de stad. Ook het verhaal van de beweende catacombenheiligen Sint-Primus en Sint-Felicianus kent een ‘happy end’. Ondanks de wensen van de begriploze magistraat, bleef de bevolking deze heiligen in de harten dragen. Tweehonderd jaar later begon de gemeente Rottenbuch onderhandelingen met Breitenwang met betrekking tot het heroverbrengen van de catacombenheiligen. De inwoners van Rottenbuch haalden in de jaren 1970 meer dan 14.000 mark op en in 1977 keerden Sint-Primus en Sint-Felicianus terug naar Rottenbuch. Daar tronen zij opnieuw, in glazen reliekkasten zodat allen hen kunnen zien. Niet enkel als catacombenheiligen, maar als verpersoonlijking van een band die generaties met elkaar verbindt en als weerstand tegen een soms kille, rationele wereld.