Tussen 1810 en 1813 beleefde Nederland wellicht de ongelukkigste jaren in zijn geschiedenis. Nadat Lodewijk Napoleon hier koning was geworden van een Franse vazalstaat (1806-1810) waren de Nederlandse provincies door zijn broer, Napoleon Bonaparte, simpel toegevoegd aan diens keizerrijk. Zijn draconische wetten golden nu ook hier. In Nederland heerste daardoor, aldus Bart Verheijen, een ‘vaderlands ondergangsgevoel’.
Historicus en filosoof Verheijen is vorige maand gepromoveerd op wat er in ons land gebeurde tussen 1801 en 1813. Hij beschrijft in Nederland onder Napoleon de partijstrijd en de natievorming in de jaren tussen het Bataafs Gemenebest (1801-1806) en de landing van erfprins Willem VI, de zoon van stadhouder Willem V die zich in 1795 zó onmogelijk had gemaakt dat hij de wijk nam naar Engeland.
Dat ‘Oranje’ achttien jaar later een glorieuze rentree maakte in een tamelijk eensgezind vaderland was, zo maakt Verheijen duidelijk, vooral aan Napoleon te danken.
‘Franse tijd’
Door de politieke ontwikkelingen tussen 1801 en 1813 te beschrijven, zonder al te veel aandacht voor trivialiteiten, voorziet Verheijen in een belangrijke lacune.
“De jaren van het Staatsbewind worden veelal afgedaan als een gezapige tijd waarin de Nederlanders door revolutiemoeheid hun interesse in politiek engagement verloren, zich vastklampten aan een gedepolitiseerd vaderlandsgevoel en de gebeurtenissen gelaten over zich heen lieten komen.”
De belangrijke overgang van Republiek naar Koninkrijk in 1806 is volgens hem nauwelijks onderzocht.
“Hoe kon het republikanisme begin negentiende eeuw zo gemakkelijk worden ingeruild voor een monarchisme?”
In 1883 introduceerde de historicus Th. Jorissen de benaming Franse tijd voor de hele periode tussen vertrek en terugkomst van Oranje, en dat vond grote navolging. Een omvangrijke historische analyse van de Bataafse Republiek, gepubliceerd in Het Bataafs experiment, maakte (pas) in 2013 overtuigend duidelijk dat het beter is om 1795-1813 te kenmerken als de ‘Bataafs-Franse tijd’; een periode die eerst onder Bataafse, en later onder Franse invloed stond.
Bataafs Gemenebest
Dat Verheijen zijn verhaal begint in 1801 komt omdat de Bataafse Republiek (1795-1806) allerminst een eenheid was. Die was gesticht door veelal idealistische patriotten die deels uit ballingschap in Frankrijk terugkwamen en daar geïnspireerd waren door de Franse revolutie. Ze hielpen hun ‘Bataafse’ vaderland aan een parlement en een grondwet, gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en broederschap. Niet iedereen was daar blij mee. In 1798 had het nieuwe land twee staatsgrepen en een nieuwe revolutie te verduren, waarin tal van verworvenheden werden teruggedraaid. Totdat in 1801 onder grote Franse druk de nieuwe grondwet ingrijpend werd gewijzigd. De leiding van het land kwam in handen van een Staatsbewind van twaalf personen en de naam van de republiek werd officieel veranderd in Bataafs Gemenebest, al bleef ‘Bataafse Republiek’ gebruikelijk.
“Omdat vanaf de Staatsregeling van 1801 de debatten over de napoleontische invloed in Nederland vorm kregen, zijn de jaren 1801-1806 noodzakelijk om de ‘echte’ Franse tijd te begrijpen, die aanving met de komst van Lodewijk Napoleon in 1806.”
Verheijen heeft zich daarbij mede gebaseerd op de ‘stem van het volk’, zoals die werd weergegeven in pamfletten, tijdschriften, liedjes en vlugschriften. Die werd tijdens het Keizerrijk nagenoeg tot zwijgen gebracht door ongekende controlemaatregelen en censuur. Het verzet blijft echter goed te traceren doordat de politie overtredingen van de wet nauwkeurig opborg in zijn archieven. Aan het boek is een CD toegevoegd met anti-Franse liedjes uit de periode, die duidelijk maakt dat de stemming in die achttien jaar ingrijpend veranderde.
Tussen 1801 en 1806 constateert hij een driedeling tussen orangisten, die nog verlangden naar de terugkeer van Oranje, republikeinen die de oude Bataafse staat terug wilden en moderaten die zich neerlegden bij de gewijzigde omstandigheden. De Vrede van Amiëns (1802), die een eind maakte aan de oorlog die in 1793 tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk was begonnen, veroorzaakte aanvankelijk een jubelstemming. Napoleon Bonaparte leek de benodigde sterke leider. Alle politieke gezindten hoopten met steun van Frankrijk hun idealen te kunnen verwezenlijken en benadrukten het belang van het einde aan de partijstrijd.
Erfprins Willem Frederik onderhandelde intussen in Amiëns over het herstel van de machtspositie van de Oranjes. Niet in Nederland; Engeland had in de Vrede het streven naar herstel van het stadhouderschap opgegeven, op voorwaarde dat het Huis van Nassau schadeloos gesteld werd. Willem Frederik was vooral geïnteresseerd in de hoogte van die schadeloosstelling. Dat stond, constateert Verheijen, ‘in fel contrast met de hoop die de orangisten in Nederland koesterden’.
Tekenen bij het kruisje
De ‘ondenkbare’ overgang van republiek naar monarchie voltrok zich in 1806 betrekkelijk geruisloos. Op aandringen van Napoleon Bonaparte werd in 1805 alweer een nieuwe grondwet ingevoerd, die Nederland onder een eenhoofdig bestuur bracht. De moderaat Rutger Jan Schimmelpenninck trad aan als Raadspensionaris. Zijn inzet was een sterk bestuur dat de individuele vrijheid voor de burgers en de soevereiniteit van de Republiek zou garanderen.
“Het jaar van Schimmelpenninck betekende een ingrijpende bestuurlijke breuk ten opzichte van de voorgaande periode en was wellicht zelfs een grotere overgang dan de komst van de koning een jaar later.”
De vermeende vrijheidsstrijd van de Bataven herleefde en kwam, behalve in pamfletten, ook tot uiting op het toneel, waar de toeschouwers vreugde hervonden in de ‘deerlijk neergeslagen harten’. Maar al gauw waren er geruchten dat Schimmelpenninck vervangen zou worden, mogelijk door een generaal uit het leger van Napoleon.
In 1805 verloor Frankrijk de Slag bij Trafalgar tegen de Engelsen en kon Napoleon zijn plannen voor een Engelse invasie wel vergeten. Als reactie ontwikkelde hij een strategie om de druk op Engeland te verhogen door de oprichting van satellietstaten rondom het Keizerrijk. In het voorjaar van 1806 voerde hij daarmee de spanningen in de Republiek op door te dreigen met inlijving. Toen bleek dat de soevereiniteit kon worden behouden door omvorming van de Republiek in het Koningrijk Holland, onder leiding van zijn broer, Lodewijk Napoleon. Het werd, schrijft Verheijen, ‘tekenen bij het kruisje’.
Nederland een Koninkrijk
Aan de elders beschreven populariteit van Lodewijk Napoleon, die zijn onderdanen bijstond na rampen en ongelukken, als voorbeeld voor de latere Oranjes, wijdt Verheijen slechts twee zinnen:
“Lodewijk Napoleon liet zich toezingen als vader des vaderlands, zoals in pamfletten die verschenen na de buskruitramp in Leiden in 1807 en de overstromingen in Zeeland (1808) en de Betuwe (1809). In een lofdicht dat waarschijnlijk ter ere van zijn rondreis werd gecomponeerd lezen we: ‘zullen blijde dorpelingen/ ter eer van hun bescherming zingen/ Den vader van het vaderland’.”
Verheijen concentreert zich op de politieke ontwikkelingen. Ook in 1806 was stadhouder Willem V in Engelse ballingschap overleden, waarmee de orangistische hoop op diens terugkeer verbrokkelde. Prominente orangisten, republikeinen en moderaten schaarden zich achter de nieuwe koning. Toch ontstond veel ongenoegen, dat vooral werd ingegeven door zijn ‘koninklijke spilzucht’, zijn afkomst, de ondemocratische machtsovername en zijn tiranniek bewind. De nieuwe koning maakte Amsterdam tot hoofdstad van zijn koninkrijk en van het Paleis op de Dam zijn koninklijk paleis. Wel vond hij dat op de Dam het Waaggebouw zijn uitzicht belemmerde, en daarom liet hij dat afbreken. Maar alleen nog voor enkele overgebleven orangisten bleef de erfprins Willem VI sluimeren als hoop in bange dagen.
Terwijl Schimmelpenninck al weinig wilde hebben van een kritische pers werd de censuur onder Lodewijk Napoleon verder aangescherpt. Aan de hand van al dan niet verboden pamfletten schildert Verheijen de ontwikkelingen in het republikeinse en het orangistische kamp, die tot overeenkomst hadden dat de stroom van kritische pamfletten onder druk van de politie-informanten langzaam droog viel.
Malcontente ingezetenen
Napoleon Bonaparte was verslaafd aan politierapporten. Door de ervaringen van de Franse revolutie en de angst om plotseling overvallen te worden door nieuwe volksbewegingen had de keizer grote behoefte aan informatie over de geestesgesteldheid van zijn bevolking. Dat leidde tot een enorme uitbreiding van het politienetwerk, dat overal zijn spionnen uitzette. Toen zijn broer ontdekte dat ook hij scherp in de gaten werd gehouden liet hij alle Franse dienaren vervangen door Nederlanders en stelde hij de Nederlandse taal verplicht bij de behandeling van bestuurlijke zaken. Zijn minister van Justitie, Cornelis van Maanen, zou de informatievergaring door de politie sterk verbeteren, maar de gevreesde totale controle door middel van huiszoekingen en een apart leger van geheime agenten met eigen bevoegdheden, zoals elders in het Keizerrijk al was ingevoerd, bleef uit onder Lodewijk. Dat was uitstel tot de jaren van inlijving.
Maar het wantrouwen was algemeen. Verheijen vond in het persoonlijk archief van Van Maanen een overzicht van 438 voorname ingezetenen in de grote steden – kooplieden, oud-schepenen, bankiers, advocaten en notarissen – die verdeeld werden als patriot, orangist en patriciër/aristocraat. Zo waren in Amsterdam 84 orangisten (47 zelfs ‘groot-orangist’), 43 malcontente patriotten (waarvan 10 ‘revolutionair’) en 5 ‘gemodereerd’ (gematigd). Negen aristocraten waren tevens orangist. Twee godsdienstige kooplieden waren malcontent vanwege hun geloofsovertuiging. De lijst bevatte bovendien interessante bijzinnen: van ‘listige intrigant’ tot ‘gevaarlijke weesen, zeer malcontent’. Dat bevestigt het vermoeden van het bestaan van een uitgebreid en actief informantennetwerk, wat vermoedelijk leidde tot honderden geheime rapporten, die Verheijen overigens niet meer heeft aangetroffen. Waarschijnlijk werden ze vernietigd.
Ook de greep op de vrije pers werd verstevigd. In november 1806 kondigde de koning een verbod af op het publiceren van militaire informatie.
‘De propagandamachine kon blijkbaar niet blijven draaien als er te veel berichten over napoleontische troepenverliezen werden gemeld’.
Relatief onschuldige overtredingen konden leiden tot een publicatieverbod. De maatregelen belemmerden ook de publicatie van oppositioneel drukwerk. Verschillende dichters durfden hun werk door zelfcensuur pas na 1813 te publiceren. De censuur werd pas echt concreet na de inlijving.
Keizer begint annexaties
In 1809 gloorde voor de orangisten nieuwe hoop. In juli lanceerden de Engelsen een aanval op Nederland. Een invasiemacht van 40.000 Engelsen (met 6000 paarden, 144 kanonnen en 380 oorlogsschepen) moest het op Walcheren opnemen tegen 864 Hollandse infanteristen (waarvan meer dan tien procent ziek was), die konden worden bijgestaan door een Frans garnizoen van 3000 man in Vlissingen. De Engelsen veroverden Middelburg en een fort op Zuid-Beveland, maar de soldaten werden hier in groten getale getroffen door malaria, vlektyfus en diarree. Ze werden tussen oktober en december in een Franse tegenaanval van het eiland verjaagd en Napoleon besloot toen meteen ook maar Walcheren te annexeren.
De keizer riep verder, woedend over het falend defensiebeleid van zijn broer, Lodewijk terug naar Parijs. Pas vier maanden later kwam hij terug, met het ‘Tractaat van Parijs’ op zak, waarin Brabant, Zeeland en de Gelderse havens bezuiden de Waal door Frankrijk werden ingelijfd. In zijn kielzog kwamen 20.000 Franse soldaten binnen. In juli 1810 erkende Lodewijk in een afscheidsbrief aan het volk
‘…dat ik ongelukkig genoeg ben geweest om mijn broeder te mishagen, en zijne vriendschap verloren te hebben’.
Het Koninkrijk werd bij het Keizerrijk gevoegd.
De annexatie van Walcheren veroorzaakte in Nederland een nationaal protest tegen de Franse invloed in het algemeen en Lodewijk Napoleon in het bijzonder. Want de koning had in april een nieuwe schutterijwet afgekondigd die voorzag in de organisatie van een gewapende burgerwacht, wat werd gezien als een verkapte invoering van de nationale dienstplicht. Uit de geruchten, handgeschreven vlugschriften en liedjes die bewaard zijn gebleven, blijkt ook dat terug werd gegrepen op het orangistisch vertoog tijdens de Vrede van Amiëns terwijl aan de verwachtingen een nieuw element werd toegevoegd: erfprins Willem Frederik, die volgens Verheijen door de Engelsen overigens volledig buiten de invasieplannen was gehouden.
Persvrijheid als vloek
De inlijving drukte een groot stempel op het leven van de twee miljoen Nederlandse burgers die nu in het Keizerrijk woonden. De handel viel weg en de daaruit voortvloeiende economische malaise, de censuur op de boekenmarkt en de conscriptie – de militaire dienstplicht – drukten hun stempel op het dagelijks leven.
Sinds de staatshervorming van 1801 beschouwden de meeste moderaten persvrijheid niet langer als een zegen maar een vloek, omdat die maar verdeeldheid zaaide en haat aanwakkerde; geluiden die ruim tweehonderd jaar later weer gehoord worden. De Fransen waren angstig voor de kracht van het geschreven woord. Het rigide systeem van moderne en imperiale censuurwetgeving die hier in 1811 werd ingevoerd moest daar een eind aan maken.
Het zwaartepunt lag op preventieve maatregelen. De Fransen brachten het aantal aanwezige drukpersen exact in kaart. Voortaan moesten drukkers vooraf aan het drukken toestemming krijgen. Dat ging zelfs zo ver dat de handschriften opgestuurd dienden te worden naar de censors.
Voor de inlijving bestond er een levendige publicatiestroom van pamfletten tegen alle mogelijke misstanden in de samenleving. Toen de drukpers niet langer kon worden gebruikt verschenen handgeschreven pamfletten, die vaak clandistien werden opgeplakt op drukbezochte publieke plaatsen of onderhands doorgegeven. Maar de strenge controle bracht het gedrukte protest tot zwijgen. De Franse geheime dienst telde in 1812 nog maar twee illegale pamfletten en in 1813 tot het wegtrekken van de Fransen geen enkele.
Wel verzamelden de autoriteiten alle geschreven boodschappen die ze te pakken konden krijgen. Verheijen zocht ze terug in de archieven in Den Haag en Parijs en maakt er ruim gebruik van om de kennelijke sfeer weer te geven die tijdens de inlijving bestond in het land, en die tot alle prijs uit de publiciteit moest worden gehouden.
Conscriptie-oproer
Het grootste vaderlandse ongenoegen werd veroorzaakt door de conscriptie: vanaf april 1811 moesten in totaal 30.000 tot 35.000 dienstplichtigen zich melden voor dienst in de Grande Armée en anders wel de ordewacht. In onder meer Amsterdam leidde dat tot het conscriptieoproer dat de Fransen niet echt verraste. In februari had de politie al geconstateerd dat er steeds meer pamfletten tegen de conscriptie verschenen, ‘allemaal vol met gewelddadige en heftige teksten, sommige geschreven op rijm’, terwijl arrestaties door de gendarme werden bemoeilijkt en vaak ‘anti-Franse sentimenten’ werden gehoord.
Toen het in april uit de hand liep werd in de lucht geschoten en viel er een dode; een militair raakte zwaargewond toen hij met een regen van stenen werd bekogeld. Hoewel de gematigde gouverneur Lebrun enkele dagen later kon melden dat ‘de oproerige onderklasse inmiddels door angst getroffen is’ eiste Napoleon dat de drie felste oproerkraaiers geëxecuteerd werden. Lebrun hield de boot af, maar een executie vonden wel plaats na oproer in (het aan Nederland toegevoegde) Oost-Friesland, terwijl bij onlusten in Rotterdam drie doden vielen. En omdat Lebrun niet meewerkte, gaf Napoleon zijn minister van Justitie opdracht dan maar zelf voor executies te zorgen. De terechtstelling van drie mannen in Amsterdam trok veel belangstellenden, maar leidde opnieuw tot rellen. Toch was het belangrijkste effect bereikt: er was een sfeer gecreëerd van angst en gehoorzaamheid.
Op 24 juni 1812 begon Napoleon, met 691.500 soldaten, waarvan 2249 Nederlandse dienstplichtigen (die als gevolg van de grote verliezen later nog aangevuld zouden worden tot 3777 man), zijn veldtocht naar Rusland. De Russisch winter sloeg nog harder toe dan het leger van de tsaar. De gevolgen zijn bekend; ook het boek van Verheijen bevat de unieke negentiende-eeuwse infographic van de enorme verliezen van de Grande Armée.
Wij houden van Oranje
De veldtocht vormde het keerpunt in de napoleontische dominantie van Europa. Niemand had de nederlaag verwacht; nu verloor Napoleon zijn aura van onaantastbaarheid. De woede over het zinloze offer dat onder meer ook Nederlandse dienstplichtige soldaten hadden gegeven maakte een onmiddellijk einde aan de vaderlandse lethargie.
“Door de Russische nederlaag werd het anti-Franse en anti-napoleontische verzet, dat al lange tijd aanwezig was, voor het eerst gekoppeld aan een toekomstideaal zonder Napoleon. (…) Het nieuwe toekomstideaal werd gepersonifieerd door het Huis van Oranje-Nassau.”
Verheijen constateert dat het orangisme vanaf het voorjaar van 1813 de politiek ‘partijdige’ connotatie verloor en op grotere schaal begon te functioneren als een ‘nationale kleur’, die kon worden gebruikt om het ongenoegen met de bestaande situatie te verwoorden. In ambtelijke rapporten werd alarm geslagen:
“Sinds enkele dagen horen we enkel nog over de prins van oranje. De boodschap wordt geuit dat Holland niet langer bij Frankrijk blijft.”
De onrust werd aangewakkerd door vlugschriften die in grote hoeveelheden begonnen te verschijnen. Volgens Verheijen werd erfprins Willem VI vanaf januari 1813 een symbool. Dat was opmerkelijk, want bijna niemand kende de man. De leden van het Huis van Oranje onderhielden geen enkel contact met de overgebleven orangisten. Maar in de publieke opinie ontwikkelde zich op behoorlijk brede schaal een nieuw idee van vaderlandsliefde. Oude Bataafse patriotten en prinsgezinden verenigden zich, samen met de nieuwe generatie die nog in de wieg lag toen het huis ophield met regeren, door de haat die ze voor Frankrijk voelden, en door de wanhoop aan dezelfde wetten te zijn onderworpen.
Wraakzuchtige vlucht
De stemming sloeg definitief om door twee nieuwe ontwikkelingen. De Fransen besloten een elitekorps op te richten, de Garde d’Honneur, dat voor aanvulling moest zorgen van de ernstig aangetaste troepen die vanuit Moskou op de terugweg waren. Onder de dienstplichtigen die werden opgeroepen was een zoon van Gijsbrecht Karel van Hogendorp, een voormalige republikein die eerder een hoge functie onder Napoleon had afgeslagen. Samen met ‘fatsoenlijke lieden’, onder wie Van Maanen, de vroegere minister van Justitie onder Lodewijk, constateerde hij dat ‘de nationale geest zich vormde en dat de Fransen de algemene vijand werden’.
Opnieuw verliep het voorjaar onrustig, maar de opstanden werden relatief gemakkelijk neergeslagen. De straffen, voor wat een rechter ‘een burgeroorlog’ noemde, waren hard: van in totaal 71 aangeklaagden kregen er dertien de doodstraf, plus drie bij verstek; zeven werden gedeporteerd, dertien veroordeeld tot dwangarbeid en tien kregen geen gevangenisstraf. Maar op 9 april werd bij de Vismarkt in Leeuwarden een versje aangebracht dat het einde van de ellende aankondigde:
Groote Napoleon,
Uw rijk is voorbij, uw legers zijn geslagen,
Hamburg is in handen der Russen, Antwerpen geblokkeerd
door de Engelschen!
Leve de Prins van Oranje, Willem VI!
En toen het leger van Napoleon in oktober 1813 door coalitielegers van Rusland, Pruisen, Oostenrijk en Zweden in de pan werd gehakt begon het Franse leger een wraakzuchtige terugtocht waarin onder meer Woerden en Arnhem werden geplunderd. Terwijl erfprins Willem VI op 30 november in Scheveningen landde vielen op die dag, die beschouwd wordt als het begin van het Koninkrijk der Nederlanden, in Arnhem 2000 slachtoffers, waaronder 200 Franse soldaten die in de Rijn gegooid of verdronken.
Vanaf 1813, concludeert Verheijen, zouden de constitutie, de eenheidsstaat en de rechtstaat het uitgangspunt worden van het vaderland.
“De bouwstenen voor een natiestaat lagen voor een deel al klaar. Een nationale variant van het orangisme werd na 1813 actief door de staat verspreid, De periode van de Franse tijd werd ‘vergeten’ en degenen die onder de Fransen hadden gediend namen, evenals de mannen van november 1813, plaats in het nieuwe bestuur onder koning Willem I.”
Boek: Nederland onder Napoleon
Lees ook: Lodewijk Napoleon (1778-1843) – Koning van Holland
…en: Zonder Franse tijd geen België en Nederland
…en: Verzetslied werd wapen tegen Napoleon