De eerste Spaanse koningen uit het Habsburgse huis, Karel I en Filips II, regeerden als absolutistische vorsten en hadden zelf de touwtjes stevig in handen. Onder hun opvolgers kwam het valimiento in zwang, dat wil zeggen, het regeren via een valido ofwel vertrouweling.
Filips IV steunde gedurende meer dan twintig jaar op zijn valido Olivares. Een bekwaam staatsman die de neergang van het eens zo machtige Spanje niet wist te voorkomen.
Grandeza
‘Conde de Olivares, ¡cubríos!’ Met dit verzoek aan de graaf van Olivares om zijn hoofd te bedekken, nam de op 31 maart 1621 aangetreden zestienjarige koning Filips IV de graaf op in de hoogste adellijke kring van Spanje: de Grandeza, edelen die het voorrecht hadden om in aanwezigheid van de koning een hoofddeksel te dragen. Voor Olivares – voluit Gaspar de Guzmán y Pimentel Ribera y Velasco de Tovar geheten – ging daarmee een vurige wens in vervulling die hij koesterde vanaf zijn jonge jaren. Zijn vader was deze eer nooit te beurt gevallen en hij had Gaspar ervan doordrongen dat opname in de Grandeza voor de familie De Guzmán een passende beloning zou zijn voor hun onverflauwde diensten aan de monarchie. Nadat de koning de traditionele woorden had uitgesproken wierp de graaf zich aan diens voeten en kuste hem de hand. Na jaren van toewijding als leermeester van prins Filips was het doel bereikt. Hij was nu de gelijke van degenen die hij minachtte. Misschien uit jaloezie, maar zeker ook omdat hij meer dan wie ook trouw was aan het Spaanse koningshuis en de hoge adel egoïsme en gebrek aan loyaliteit verweet. Als valido (vertrouweling) van koning Filips IV groeide Olivares uit tot heerser over het Spaanse imperium dat ondanks al zijn inspanningen tijdens de regeringsperiode van Filips IV aan zijn neergang begon. In 1625 verleende de koning Olivares de erfelijke titel van hertog van Sanlúcar la Mayor, wat hem nog meer status gaf en waarmee de valido van Filips IV de geschiedenis is ingegaan als Conde-Duque de Olivares (graaf-hertog).
Jeugd en studie
Gaspar de Guzmán zag het licht in 1587 te Rome als vierde kind van Enrique de Guzmán en María Pimentel de Fonseca. Enrique was een Spaanse ambassadeur die de titel van graaf van Olivares voerde. Zijn moeder was een zuster van Baltasar de Zúñiga, een diplomaat die aan het hof van Filips II diende en door Filips III benoemd werd tot lid van de Raad van State. Deze oom was Gaspars steun en toeverlaat in de periode dat Olivares carrière maakte als leermeester van de kroonprins. Samen zouden zij de clan van de Guzmáns een zeer vooraanstaande positie bezorgen aan het Spaanse hof. Gaspar was door zijn ouders voorbestemd om een kerkelijk ambt te bekleden, hij was vroom en sober, maar al heel vroeg bleek dat hij veel geschikter was voor bestuurlijke taken. Op jonge leeftijd nam hij altijd de leiding, een karaktertrek die beslissend was voor zijn latere ontwikkeling. In 1600 keerde het gezin terug naar Spanje en het jaar daarna werd Gaspar ingeschreven in de universiteit van Salamanca, destijds een centrum voor aristocraten, die veel pracht en praal tentoonstelden. Als veertienjarige student beschikte Gaspar over een gouverneur – Laureano de Guzmán die nauwkeurig was geïnstrueerd door Gaspars vader -, een juridisch assistent, acht pages, drie kamerdienaren, vier lakeien, een patissier, een stalknecht en een paar huishoudelijke hulpen.
Zijn studies richtten zich vooral op het recht, kunsten en letteren, vakken waarin hij uitblonk evenals in het Latijn, waarin hij zich in Rome al had verdiept. Ook leerde hij te spreken in het openbaar en bekwaamde hij zich in debattechnieken. Op zeventienjarige leeftijd kozen zijn medestudenten hem eervol tot rector van de universiteit, een functie die traditioneel bekleed werd door een student van adellijke afkomst. Koning Filips III benoemde hem tot commandant in de orde van Calatrava, nadat Gaspar in zijn rol als rector een menigte studenten gewapend met stenen in bedwang had gehouden. ‘Ik hield ze in mijn eentje tegen, niemand durfde me te passeren.’ Niet lang daarna verliet hij de universiteit om zijn vader te vergezellen naar het koninklijk hof, waar deze benoemd was tot lid van de Raad van State en thesaurier. Zo kon Gaspar zich de mores van het hof eigen maken.
Huwelijk
In 1607 overleed Enrique de Guzmán en omdat Gaspars twee oudere broers reeds eerder waren overleden, erfde hij als enig overgebleven mannelijke nazaat de titel van graaf van Olivares. De begrafenis van vader Enrique vond met veel pracht en praal plaats in Sevilla en was nog maar nauwelijks voorbij of de nieuwe graaf besloot naar de hand te dingen van zijn nicht, Inés de Zúñiga y Velasco, hofdame van de koningin, met als doel de band tussen het huis van De Guzmán en dat van De Zúñiga te versterken en zijn eigen positie aan het hof van extra glans te voorzien. Binnen enkele maanden bereikte Olivares zijn doel – wat bliksemachtig genoemd mag worden – zij het dat deze verovering hem het vermogen kostte van 300.000 escudo’s. Hij ontpopte zich als een mecenas en wist zich te omringen met de meest talentvolle figuren. Als typische Andalusiër vereerde hij het stierengevecht en hij stond bekend als een van de beste ruiters van zijn tijd. Door zijn buitensporige uitgaven nam het familiekapitaal in snel tempo af en in 1611 zag Olivares zich genoodzaakt om te zien naar een betaalde functie. Hem werd het ambassadeurschap in Rome aangeboden, maar daar ging hij niet op in, want ver van Madrid zouden zijn kansen op een hoge positie aan het hof verkeken zijn.
In 1615 was het zover, toen het dubbelhuwelijk gesloten werden tussen Anna van Oostenrijk, de dochter van de Spaanse koning Filips III, met de Franse koning Lodewijk XIII en dat van kroonprins Filips – de toekomstige Filips IV – met Isabel de Bourbon, een zuster van de Franse monarch. De kroonprins had een eigen hofhouding nodig en Olivares werd benoemd tot een van zijn dienaren. In de vorming van de jonge, verwende en kneedbare prins zag Olivares zijn grote kans om hem aan zich te binden. De verstandhouding tussen de dominante graaf en prins Filips was in het begin overigens verre van ideaal. Filips leek de Olivares niet erg te mogen en dat leidde soms tot merkwaardige en voor Gaspar vernederende taferelen. Zo voegde de prins Olivares ooit toe dat hij zijn aanwezigheid moe was, juist op het moment dat deze de koninklijke nachtspiegel in handen had. Beheerst kuste de graaf het voorwerp en verliet het vertrek.
Valido van de koning
Olivares verscheen aan het Spaanse hof van koning Filips III toen diens valido, Francisco de Sandoval y Rojas, hertog van Lerma, oppermachtig was. In tegenstelling tot Olivares, die altijd maar één doel zou hebben: het dienen van de vorst ter meerdere eer en glorie van het Spaanse imperium, was Lerma vooral uit op eigen gewin en deze zag in de rijzende ster van Olivares een regelrechte bedreiging van zijn positie en die van zijn familie, de Sandovals.
Om de graaf buiten spel te zetten bood Lerma Olivares de zeer voorname functie aan van opperste hofmeester van koning Filips III, maar dat doorzag de graaf die zich heel goed realiseerde dat hij dicht bij de kroonprins moest blijven. In die relatie lag Olivares’ toekomst en niet in die met de koning. Na dit voorval kwam een einde aan de politieke loopbaan van Lerma. De vijfenzestigjarige valido van Filips III werd in 1618 ontslagen en trok zich terug in zijn paleis te Lerma, nabij Burgos. En dus bleef Olivares de naaste vertrouweling en leermeester van de jonge Filips die hij ook voorzag van twee door de prins felbegeerde zaken: vrijheid en geld. Toen deze wat ouder werd, begeleidde de graaf hem op diens nachtelijke tochten en eerste avontuurtjes. Er zijn echter geen aanwijzingen dat Olivares de prins daartoe aanzette.
In 1619 reisde de koning met zijn hofhouding naar Lissabon, een gezelschap waarvan ook Gaspar en zijn oom Baltasar de Zúñiga – gouverneur van de kroonprins – deel uitmaakten. Maar al voor de aankomst in de Lissabon besloot Olivares naar Sevilla te gaan. Officieel om orde op zaken te stellen rond zijn bezittingen, maar het is zeer waarschijnlijk dat zijn besluit werd veroorzaakt door een depressie die hem overviel. Deze depressiviteit achtervolgde Olivares zijn hele leven. In Sevilla ontmoette hij oude vrienden en beleefde er een korte tijd van vermaak en ontspanning, maar nadat hij een bericht gekregen had van zijn oom dat de koning zeer ernstig ziek was geworden en zijn overkomst dringend gewenst was, vertrok Olivares uit Sevilla om er nooit meer terug te keren. Tot ieders verwondering knapte de koning op en men keerde terug naar Madrid waar nu de strijd om de macht in alle hevigheid ontvlamde. Daarbij ging het om de vraag wie bij de dood van Filips III de valido zou worden van de nieuwe koning: Olivares of Uceda, de zoon van Lerma. De vrees voor een nederlaag van zijn zoon bracht Lerma ertoe terug te keren naar Madrid om Uceda te steunen, maar hij werd daarin belemmerd door diens tegenstanders die de kroonprins ervan wisten te overtuigen dat de keuze voor Olivares de beste optie was.
Op 31 maart 1621 overleed koning Filips III. Even voor zijn dood werd Olivares aangeklampt door Uceda die hem mededeelde dat alles in gereedheid was gebracht voor de troonsbestijging van Filips IV, waarop de graaf uitriep: ‘Alles ligt nu in mijn handen.’ ‘Alles?’, vroeg Uceda, waarop Olivares antwoordde ‘Ja, alles, zonder uitzondering.’ De nieuwe koning gaf de touwtjes in handen van Balthasar de Zúñiga als eerste minister, die samen met Olivares – toen vierendertig – begon aan de restauratie van het door Lerma in wanorde achtergelaten rijk en aan het ontdoen van het hof van hun tegenstrevers. Met de daaropvolgende toelating van Olivares tot de Grandeza was het eerste doel van de graaf bereikt en begon hij aan zijn opmars als een van de grootste staatslieden die Spanje ooit heeft gekend.
De mens Olivares
Olivares was een imponerende verschijning en speelde, zoals hierboven aangegeven, graag de eerste viool. Hij combineerde dat met een ongeëvenaarde werkkracht, waarvan zijn dagindeling getuigt. In tegenstelling tot de meeste leden van de hofhouding, die doorgaans niet voor het middaguur tekenen van activiteit vertoonden, stond Olivares om vijf uur op om bij het licht van een kaars of het ochtendgloren zijn audiënties te beginnen. Vervolgens bereidde hij met een aantal secretarissen staatszaken voor die de koning en de diverse raden aangingen en ontving hij bezoekers van de koning – soms tientallen – om na een bescheiden lunch om een uur of drie tot in de avond zich te wijden aan overleg met politici en adviseurs. Meestal droeg Olivares de oplossing aan voor de hem voorgelegde problemen en beperkten zijn toehoorders zich tot een eenvoudig ‘akkoord’.
Hij had de eigenaardige gewoonte om belangrijke besprekingen, zoals die met ambassadeurs of ministers van andere mogendheden, niet in zijn kantoor te houden, maar in een koets, ongetwijfeld om in alle rust tot zaken te kunnen komen. Ook probeerde hij daarmee zijn gasten te imponeren, want de koets was zeer luxueus uitgevoerd en werd getrokken door zes muildieren, begeleid door koetsiers en lakeien in prachtige livreien. Zelf vrijwel onvermoeibaar, joeg Olivares zijn medewerkers dusdanig op dat een aantal van hen ernstig ziek werden of zelfs overleden. Hij schrok er niet voor terug bij rampen in de voorste linie te staan. Bekend is zijn optreden tijdens de grote brand van 1640 in een van de Madrileense paleizen toen hij de hele dag in touw was, hielp bij het blussen en het werk in goede banen leidde.
De graaf, van nature dominant, vertoonde zeker de trekken van een dictator, maar hij was niet buitensporig wreed of meedogenloos. Hij heeft tegenstanders uit de weg laten ruimen, maar ging zich niet te buiten aan zinloze geweldplegingen of omvangrijke wraakacties. In tegenstelling tot velen van zijn tijdgenoten leidde Olivares een relatief sober bestaan. Relatief, want de graaf had wel degelijk grote bezittingen die hij echter nauwelijks aanwendde om zelf in luxe te leven. Olivares was niet krenterig, hij droeg bij aan armenzorg, de stichting van ziekenhuizen en aan studiebeurzen. Ook betaalde hij uit eigen middelen het onderhoud van een legereenheid.
De overtuigingskracht van Olivares was niet alleen maar gebaseerd op zijn imposante verschijning en dominante karakter, maar ook op zijn intellectuele bekwaamheden, fabelachtige dossierkennis en eloquentie. Hij probeerde op argumenten anderen te overtuigen. In de raadszaal van het paleis bracht hij zijn toehoorders bijeen – waaronder de koning – om hen toe te spreken en te overtuigen van zijn opvattingen. Een uniek verschijnsel en als eerste poging om de wil van de absolute monarchie te doorbreken zijn tijd ver vooruit.
Zoals hierboven al opgemerkt, had Olivares een weinig gelijkmatige gemoedsgesteldheid die dichtbij manische depressiviteit lag. Dat schiep een beeld van een opvliegende, hardvochtige persoonlijkheid terwijl hij – zoals blijkt uit talloze brieven van zijn hand – in wezen iemand was die voortdurend met zichzelf overhoop lag en een aantal keren zodanig de wanhoop nabij was dat hij de koning om ontslag vroeg. Deels was dit stellen van de vertrouwensvraag strategie, maar zeker niet uitsluitend dat.
In 1627 had koning Filips IV een ernstige inzinking – wellicht ten gevolge van zijn buitensporige liefdesleven – ten gevolge waarvan Olivares afgleed in een depressie en net als zijn meester het bed hield. Eenzelfde vorm van depressiviteit overviel de graaf toen in 1631 de Zweden – bondgenoot van de Spaanse aartsvijand Frankrijk – het rijk van de Duitse keizer binnenvielen en deze Habsburger een beroep deed op zijn familie in Spanje om financiële hulp. Op dat moment was de bodem van de Spaanse schatkist in zicht, wat Olivares voor een gewetensconflict stelde. Het bracht hem tot de verzuchting dat hij eigenlijk liever dood was dan nog een dag langer te dienen. Tegen 1640, toen Olivares geconfronteerd werd met de ene na de andere nederlaag, ging het verder bergafwaarts en na zijn val in 1643 maakte een totale neerslachtigheid zich van hem meester.
Nageslacht
In schotschriften uit de periode dat Olivares aan de macht was, werd de volgende uitspraak van Olivares ‘geciteerd’:
‘Monniken zijn er uitsluitend om te bidden en vrouwen alleen geschikt om te baren.’
Voor die tijd niet zo ongebruikelijk en het kan best waar zijn geweest dat Olivares zich zo heeft uitgelaten. Hij was bezeten van de wens een dynastie te stichten en diep teleurgesteld dat zijn vrouw, doña Inés, geen zonen ter wereld bracht. Hun enige kind was een meisje, María, dat geboren werd in 1609 en in 1626 overleed waarmee ook de hoop op voortzetting van het geslacht De Guzmán in de vrouwelijke lijn de bodem werd ingeslagen. Tot 1638, het jaar waarin doña Inés ernstig ziek werd, bleef Gaspar hopen op de komst van een nazaat, maar de angst voor een mogelijk overlijden van zijn vrouw dreef Olivares ertoe zijn bastaardzoon, Julián, te echten. Julián was geboren in 1613 uit een buitenechtelijke relatie die Gaspar had met een alleenstaande hofdame. De roddel ging dat Julián verwekt zou zijn bij een vrouw van lage komaf die er tal van minnaars op nahield en hij werd later bespottend Juanillo el Jacarero (feestvierder) genoemd. Julián huwde in 1638 met Leonor de Unzueta, een vrouw van lichte zeden, maar door aanwending van zijn invloed en financiële middelen wist Olivares dit huwelijk te laten ontbinden en Julián te laten trouwen met Juana de Velasco, een dochter van de Castiliaanse opperrijksmaarschalk. Met de toekenning van de naam Enrique Felípez de Guzmán en zijn benoeming door koning Filips IV tot markies van Mairena, had de bastaardzoon een status bereikt die Olivares gepast achtte om hem op te volgen als hertog van Sanlúcar. Uit het huwelijk van Enrique met Juana werd in 1646 – dus na het overlijden van Olivares – een zoon, Gaspar, geboren die echter twee jaar later al overleed.
Kritiek
Behalve een vrome rooms-katholiek en een steun en toeverlaat voor de jezuïeten, was Olivares zeer geïnteresseerd in literatuur en kunst. Gedurende zijn verblijf in Sevilla in 1619 raakte hij bevriend met de grote dichter Francisco de Rioja die hem altijd trouw bleef. Van Olivares is bekend dat hij zelf gedichten schreef in het Spaans en Latijn, die van matige kwaliteit waren en waarvan hij de originelen heeft verbrand. Hij was geen kunstverzamelaar, maar bouwde wel een van de grootste privé-bibliotheken op van de zeventiende eeuw. Daartoe ‘plunderde’ hij menige kloosterboekerij. Bijzonder was zijn verhouding tot Francisco de Quevedo, de grote literator en schrijver van geestige en vlijmscherpe kritieken. Quevedo zag in Olivares de man die Spanje zou kunnen hervormen. Net als veel andere schrijvers en kunstenaars zocht Quevedo steun bij Olivares met wie hij een vriendschappelijke verhouding onderhield. Bezoldigd door de vertrouweling van de koning schreef Quevedo verhandelingen ter verdediging van Olivares’ beleid. Lang bleef de goede verstandhouding tussen Olivares en Quevedo intact, maar zij bekoelde toen Quevedo steeds meer kritiek uitte op de de koning en zijn valido die in zijn ogen de belangen van de bevolking volkomen ondergeschikt maakten aan hun strijd tot behoud van het Spaanse imperium. Eind 1639 werd Quevedo plotseling gearresteerd en opgesloten. De reden daarvoor is nooit achterhaald. Vanuit zijn cel smeekte de schrijver Olivares om barmhartigheid, maar tevergeefs. Olivares liet zijn loyaliteit aan de kroon zwaarder wegen dan de oude vriendschapsband met de schrijver.
Verdediger van het rooms-katholieke geloof
De groei van het Spaanse imperium in de zestiende eeuw onder Karel I en zijn zoon Filips II stoelde voor een deel op de drang van de Habsburgers naar behoud en verspreiding van het rooms-katholieke geloof. De vele oorlogen die Karel I in zijn hoedanigheid van keizer Karel V van het Heilige Roomse Rijk voerde in Europa, getuigen ervan. Filips II zette deze strijd in alle hevigheid door en steunde de Oostenrijkse tak van de Habsburgers die het keizerrijk erfden van Karel V. Deze strijd tegen het protestantisme op Europese schaal werd dus mede gefinancierd door Spanje, maar het was vooral de voortslepende oorlog met de Hollanders die Spanje uitputte en in 1609 zag koning Filips III geen andere mogelijkheid dan een verdrag te sluiten met de opstandelingen in het noorden, het Twaalfjarig Bestand, waardoor de financiële druk op Spanje verminderde. Toen het einde van de bestandsperiode in zicht kwam, ontwikkelde zich een conflict tussen Lerma, de valido van de koning, en de in opkomst zijnde Baltasar de Zúñiga met Olivares aan zijn zijde. Zúñiga en Olivares waren ervan overtuigd dat het bestand in feite een vernedering was voor Spanje en de strijd tegen de ketters hervat diende te worden. Onderhandelingen over een verlenging van het bestand mislukten en Spanje trok weer ten oorlog.
Olivares droeg geen rechtstreekse verantwoordelijkheid voor dit besluit, maar steunde het van harte. Nadat hij de macht van de in 1622 overleden Baltasar de Zúñiga had overgenomen ging hij over tot het op grote schaal laten munten van kopergeld, het zogeheten vellón, waarmee de Spaanse legers werden betaald. Goedkoper voor de schatkist dan uitbetaling in zilvergeld, maar op termijn desastreus voor de Spaanse financiële positie vanwege de waardedaling van de voor binnenlands gebruik bestemde vellón ten opzichte van het zilvergeld waarmee buitenlandse transacties werden voldaan. Olivares sloeg waarschuwingen in de wind en liet zijn drang om het rooms-katholieke imperium te behouden prevaleren boven de stabiliteit van de Spaanse economie. In het zoeken naar buitenlandse financiers was hij overigens buitengewoon effectief, want hij speelde Genuese bankiers en rijke Portugese joden handig tegen elkaar uit. Dat deze joden het hem zo heilige rooms-katholicisme niet aanhingen nam Olivares kennelijk voor lief. Een andere grote misrekening van Olivares was het om hals brengen van de kans om de verhoudingen tussen Spanje en Engeland te helpen verlichten door een huwelijk te blokkeren tussen de Engelse kroonprins Charles en de zuster van Filips IV, María Ana van Oostenrijk. Nadat diplomatieke onderhandelingen over deze echtverbintenis waren stukgelopen, reisde de kroonprins incognito naar Madrid om daar naar de hand van de prinses te dingen. Ter ere van Charles werden enorme feesten georganiseerd, maar uiteindelijk liep zijn ongebruikelijke poging om het huwelijk te sluiten op niets uit. Olivares eiste in ruil voor de bruid de toezegging van de Britten godsdienstvrijheid te garanderen voor in Engeland wonende rooms-katholieken en verbood een vertrek van de prinses alvorens deze garantie formeel was gegeven. Dat duurde Charles te lang en hij vertrok zonder zijn beoogde bruid.
In de jaren die volgden leed Spanje – dat op vele fronten in Europa in oorlog was – nederlagen, maar er waren ook successen zoals de overwinning op de Engelsen die in 1625 via Cádiz probeerden Spanje binnen te vallen. Ook de inname van Breda in hetzelfde jaar door generaal Ambrosio Espínola, de overwinning van de broer van Filips IV, kardinaal-prins Ferdinand, op de Zweden in 1634 en het breken van het beleg door de Franse troepen van de kustplaats Feunterrabia in 1638 stemden Olivares optimistisch, zij het dat de kritiek op zijn beleid aanzwol, vooral gevoed door binnenlandse ontwikkelingen.
Verdediger van de Spaanse eenheid
Met het huwelijk van Isabel I van Castilië en Ferdinand II van Aragón in 1469 ontstond het moderne Spanje, maar van eenvormige wetgeving was destijds nog in het geheel geen sprake. Hun opvolgers werden gekroond tot koning van Castilië en moesten trouw zweren aan de oude rechten – de fueros – der edelen van de buiten Castilië gelegen gebiedsdelen zoals Aragón, Valencia en Catalonië om daar als soeverein erkend te worden. Met die eden werd de weg afgesneden voor de koning om zonder toestemming van de edelen belastingen te heffen binnen die gebieden, zodat de Castilianen zo ongeveer alleen opdraaiden voor financiering van de imperiale oorlogen. Olivares wilde daar verandering in aanbrengen en ontwikkelde plannen om de belastingwetgeving te unificeren, maar die vielen buiten Castilië niet in goede aarde. Om toch de lasten van de oorlogvoering enigszins te spreiden lanceerde Olivares in 1625 zijn plan voor de Unión de Armas, ofwel een leger van 140.000 man dat gezamenlijk gefinancierd zou worden. Dit plan kreeg uiteindelijk steun, behalve van de Catalanen die hardnekkig elke medewerking weigerden.
Het jaar 1640 luidde de neergang in van de tot dan toe oppermachtige Olivares die men niet ten onrechte dictatoriale neigingen verweet. Er braken twee opstanden uit. De eerste leidde tot de afscheiding van Portugal dat in 1580 door Filips II onder de Spaanse kroon was gevoegd. Portugal droeg, in tegenstelling tot Catalonië, als belangrijk handelsimperium bij aan de Spaanse schatkist, maar was ontevreden over de mate waarin de Spaanse legers de Portugese overzeese gebieden beschermden en voelde er weinig voor om zich aan te sluiten bij de Unión de Armas. Olivares, die van Portugal militaire steun verlangde om de opstand in Catalonië de kop in te drukken, zag geen kans om het Portugese vrijheidsstreven te keren en moest toezien hoe dit land met steun van Richelieu zijn zelfstandigheid herkreeg. Dit streven kwam overigens niet plotseling, want vanaf het moment van inlijving door Filips II van Portugal was het daar onrustig gebleven en zou het gebied zich waarschijnlijk vroeger of later van de Spaanse overheersing hebben bevrijd. Het was een gevoelige slag voor Olivares, maar om hem het verlies van Portugal volledig in de schoenen te schuiven zoals gebeurde, lijkt niet terecht. Er was gewoon geen houden aan. Een dergelijk verwijt was wel op zijn plaats met betrekking tot de gebeurtenissen in Catalonië dat al eerder dan Portugal in opstand was gekomen. Voor de Catalanen was het moeilijk te begrijpen dat zij een bijdrage moesten leveren aan de imperiale strijd die gevoerd werd door de machthebbers in Madrid, een strijd die in Catalaanse ogen niet de hunne was, maar zich wel deels op hun grondgebied afspeelde. Dat mag dan niet terecht zijn geweest omdat Catalonië nu eenmaal onderdeel uitmaakte van Spanje, maar Olivares had onvoldoende inzicht in de onder Catalanen levende sentimenten en slaagde er niet in hen van de redelijkheid van zijn standpunt te overtuigen.
De opstand in Catalonië, aangewakkerd door lokale geestelijken die ervan overtuigd waren dat het Gods wil was om de macht van Olivares te breken, keerde zich overigens ook tegen de lokale oligarchen die het land ernstig verwaarloosd hadden. En zo mondde de opstand uit in een burgeroorlog. Revolutionairen die voor Catalonië volledige zelfstandigheid eisten, maakten van de gelegenheid gebruik en riepen de hulp in van de Fransen die in 1642 het gebied in hun greep kregen. Voor Olivares betekende deze vernedering zijn ondergang.
Verbanning en overlijden
Op 17 januari 1643 gaf koning Filips IV zijn valido toestemming te vertrekken, nadat hij hem in een eerder schrijven al op non-actief had gesteld. Anders dan veronderstellingen over een mogelijke samenzwering van de Grandeza of van vooraanstaande hofdames, ging aan dit besluit van de koning een periode vooraf waarin de graaf-hertog weggleed in depressiviteit ten gevolge van zijn mislukkingen. Hij was mentaal aan het eind van zijn latijn en zijn altijd al zwakke gezondheid – hij leed onder meer aan jicht en belroos – ging steeds sneller achteruit. Zoals Olivares al vaker had gedaan vroeg hij de koning om hem van zijn functie te ontheffen en dit keer kwam Filips aan zijn wens tegemoet. Dat ging niet van harte, want ondanks het feit dat de koning zich realiseerde dat Olivares’ politiek de neergang van het Spaanse imperium niet had weten tegen te houden, was hij hem nog altijd toegenegen en stond de graaf zowel bij de koning als de koningin nog steeds in hoog aanzien. Bovendien voelde de koning zich medeverantwoordelijk voor wat er gebeurd was tijdens de twintigjarige bewindsperiode van Olivares, want in een absolute monarchie is het uiteindelijk de koning die het beleid van zijn vertrouweling en ministers accordeert. Het staat vast dat de graaf de koning heeft gevraagd naar zijn landgoederen van Sanlúcar nabij Sevilla te mogen vertrekken, maar daarop antwoordde de koning dat hij dat te ver weg vond, waarop Olivares het stadje Loeches – twintig kilometer ten oosten van Madrid – kreeg toegewezen als ballingsoord. Zijn vrouw behield haar vertrekken in het paleis. Natuurlijk hebben tal van vooraanstaande figuren bijgedragen tot de negatieve beeldvorming van Olivares, want velen haatten de graaf, maar van een georkestreerde aanval op zijn positie was geen sprake.
Tot ieders verbazing bleef Olivares, na zijn ontslag te hebben gekregen, gewoon op zijn post alsof er niets aan de hand was, maar een week later was het zover en vertrok hij naar Loeches, na een kort laatste onderhoud te hebben gehad met de koning. Voor het paleis stond een koets gereed en had zich reeds een woedende menigte verzameld om de vertrekkende graaf uit te jouwen, maar Olivares glipte, vergezeld door zijn trouwe vriend Francisco de Rioja, weg door een dienstuitgang en vertrok ongezien. Vanaf zijn aankomst in Loeches stond zijn leven vooral in het teken van devotie. Net als altijd stond hij vroeg op om de mis bij te wonen. Later op de ochtend bracht hij uren door in de omgeving met zijn honden of in zijn koets en bij slecht weer hield hij zich op in de beschutte galerij aan het front van de kerk. Na de lunch vertrok hij opnieuw naar buiten, verstond zich met de bewoners en bracht vele uren door in gebed om na de avondmaaltijd een laatste rozenkrans te bidden. Afgezien van voortdurende begeleiding door zijn biechtvader en de aanwezigheid van Rioja leefde hij in eenzaamheid en het enige contact met Madrid bestond uit de brieven die zijn vrouw hem schreef.
Teleurgesteld over het feit dat na de val van de graaf-hertog zich niet onmiddellijk het wonder voltrok van vrede en voorspoed, namen velen in Madrid aan dat Olivares, zo dichtbij de hoofdstad, nog altijd de touwtjes in handen had. Dat zou hij doen via de gravin en ook zou hij diverse keren zijn gezien in gezelschap van de koning. Geschriften verspreidden zich waarin de graaf van alle misstanden werd beschuldigd, wat ertoe leidde dat Olivares nog één keer opveerde om zich te verdedigen. Het resultaat was een anoniem verschenen dertig pagina lange verdediging van Olivares’ beleid gericht aan de koning: Nicandro – een ‘antidotum tegen lasterpraat en onwetendheid’ –, waarschijnlijk geschreven door zijn vriend Rioja, wiens literaire stijl herkenbaar is in dit werk.
Met deze naam wordt gerefereerd aan het werk van de Griekse arts Nicander uit de tweede eeuw v.Chr., schrijver van Alexipharmaca, een verhandeling over gifsoorten en hun antidota. Het leidde tot een enorme rel aan het hof en men eiste van de koning dat Olivares naar een verder gelegen oord werd verbannen. Om Olivares niet onnodig te kwetsen werd door Filips besloten hem ten behoeve van zijn gezondheid verlof te verlenen naar het verderweg gelegen plaatsje Toro nabij Zamora te vertrekken, in een streek met een milder klimaat dan dat van Loeches.
Hoewel men in Toro aanvankelijk niet erg enthousiast was om onderdak te verlenen aan de wijd en zijd gehate Olivares, veranderde deze opstelling geleidelijk in trots om de eer te beurt te vallen zo’n belangrijke gast in hun midden te hebben. De graaf-hertog genoot van deze aanhankelijkheid van de bevolking, iets wat hem gedurende zijn periode als vertrouweling van de koning nog nooit was overkomen. Ook wist hij zich voor het eerst verzekerd van genegenheid welke diverse vrouwen hem schonken tijdens zijn verblijf in Toro en die hij bij feestelijke gelegenheden kleine geschenken stuurde. Net als in Loeches leefde Olivares in devotie en bezocht hij dagelijks de plaatselijke kerken en kloosters om er te bidden. Toch moest hij zich nog één vernedering laten welgevallen: de uitwijzing van zijn vrouw uit het koninklijk paleis, want nog altijd waren velen ervan overtuigd dat de gravin zijn trait-d’union was met het hof. Ondanks dit alles bleef de verhouding tussen de koning en de graaf er een van wederzijdse genegenheid en liet de vorst merken zijn valido te missen.
Tegen de zomer van 1645 verslechterde de gezondheid van graaf zienderogen en vanaf 15 juli
bevond hij zich in een delirium tot aan zijn overlijden een week later. Tijdens die week raakte hij geheel buiten zinnen en reageerde hij op vragen slechts met prevelingen als ‘Mijn vrouw, mijn vrouw’ om vlak voor zijn sterven uit te roepen ‘Toen ik rector was in Salamanca!’
Meer artikelen over de geschiedenis van Spanje
Boeken over Spanje
Bronnen ▼
– Marañon, G., El Conde-Duque de Olivares, Espasa-Calpe, Madrid, 1939